[p. 181]
Vroegere tijden
Een huis waar geen muis in wil wonen.
De kasten zijn altijd gesloten –
van één ervan klemt zelfs de deur.
De vloeren zijn van beton,
de muren van steen en cement.
Nergens een kaaskorst, een paar kruimels brood.
Nergens een scheur, een holte, een spleet
die toegang geeft tot iets eetbaars.
Geen rommel. Niets dat een muis herinnert
aan vroegere tijden, toen het nog ritselde
achter ‘t behang, zodat de eenzame lezer
opzag van zijn lektuur en even besefte
dat hij niet helemaal eenzaam was.
[p. 182]
Japanse vlieger
De witte maan
in de rode hemel
boven de zwarte aarde.
[p. 183]
Beeldspraak
Je huid beeldt de winter af.
De mooie winter als het heeft gesneeuwd
en ‘t langer licht blijft in de stad.
‘t Geluk je in huis te horen.
Je oksels ruiken naar salie.
Je mond is godsdienstiger dan een wrat.
Je lijkt op een zilveren lepel.
[p. 184]
In memoriam
In het café, alleen, met mensen om mij heen,
denk ik aan je. ‘t Verleden valt uiteen
en jij verschijnt uit de verafgelegen
gebieden van de tijd waar je verblijft.
Je glimlacht, niet raadselachtig, maar gewoon,
zoals je het zo dikwijls deed.
Ik zie het stukje porselein in één
van je voortanden dat ik probeerde
te kussen. Maar ‘t kon natuurlijk niet:
het was te klein en vormde met de tand
tezeer een glad geheel.
[p. 185]
Na het sneeuwen
De laatste dralende vlokken
zijn wel het mooist. En het liefst,
als kussen na een omhelzing.
[p. 186]
Avondmaal
De tafel is gedekt, het brood
gesneden en vernoemd.
Tanden, kiezen en tong spelen
het spel dat is gedoemd.
Mij voedende verteer ik ook
mijzelf, want elke bete broods
breekt leven af, hoewel het lijkt
alsof ik het herstel.
Ik eet mij dichter bij de dood.
De kruimels op mijn bord
lachen mij toe. Mijn mes is moe.
Mijn hand hangt hulpeloos uit mijn keel.
[p. 187]
Andermans leed
‘t Verhaal van het leed van een ander.
Hoe vaak herhaald voordat het vervelend,
belachelijk, zinneloos werd?
Mijn ouders gestorven, begraven maar niet
ten derden dage wederom opgestaan uit de dood.
De diepe slaap des doods: zelfs niet meer dromen
van ‘t leven waar de levenden mee bezig zijn.
[p. 188]
Moment musical
Op straat twee oude mensen. De vrouw
(kort, dik) hobbelt wijdbeens. De man
(krombenig, mager) steekt huizenhoog boven haar uit.
Zij praat in korte norse zinnen.
Hij antwoordt in losse luchtige woorden.
De mens als biopic
Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
Lees verderEerste zwaluw
Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
Lees verderLeven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti
Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
Lees verder
Blog archief