[p. 290]
J.H. van Geemert
Gedichten
Ochtend
Vannacht een zware dag gehad:
naar de reden gegist
voor de straf die ik ondiep,
een lijst gemaakt
van zaken die ik niet vergeten zal
en ook weer in een schacht
beland – benauwd,
ik kom er niet meer uit.
Geen hond, maar jij kwam
net op tijd, het vaatje rum
om mijn nek.
[p. 291]
Warming-up
Ik ben een beetje moe
van de dood,
het houdt zo af van leven.
R doet alsof het nooit
meer overgaat,
S denkt dat het haar niet
raken zal,
E weet het zeker, in stilte.
Ik bereid een speech
voor, waarin alles
wordt verklaard.
[p. 292]
Procol harum
Verschrikt in de nieuwe kamer,
A whiter shade of pale
op de zender. Deed ik niet genoeg
mijn best gewoon te worden
een vreemde te zijn, geroutineerd
nippend op de vlucht-
haven, net vertrouwd op het
(verkeerde) perron.
Westgaarde, 9 april 1973.
Niemand zag toch
dat ik niet vertrekken zou.
[p. 293]
De vloek van ondine
Overdag houd ik mij stil.
Wacht niet tot ik, oorverdovend,
opsta uit jouw slaap.
Mijn roep is mij vooruitgesneld
door jou, Ondine. Ik ben
je er niet dankbaar voor,
maar ach,
jij hielp mij aan een afdruk
van geluid – de adem stokt –
en een betrouwbaar eind:
gebrul.