BELLY

(beeld: Don Duyns)

Jonah staat tot zijn knieën in het water. Hij zet een stap naar links. Nog een stap naar links. Het water is ondoorzichtig grijs. Diepteloos. Hij heeft zijn tenen al tijden niet gezien, maar ze zitten er nog wel. Daar wordt hij steeds aan herinnerd. Op de bodem ligt het zware afval dat naar beneden is gezonken. Niets verdwijnt ooit. Het blijft alleen tijdelijk verborgen, tot Jonah zijn grote teen er tegen stoot.

            Hij voelt over de bodem. Stapt naar rechts. Voelt ook met zijn andere hand en tikt iets aan. Hij pakt het vast, haalt het naar boven. Een klaptelefoon. Hij wrijft over het roze plastic en stopt het in zijn tas. Hij vindt een rode speelgoedauto met een deuk in het dak. Een groen verkleurde ketting. Een verlovingsring met een glazen steen. Een grote hoeveelheid wit poeder, in een bruin pakket gewikkeld. Hij vindt elf dode vissen met afgescheurde finnen en een parkiet met een snoeppapiertje in zijn longen. Zo vindt hij ze elke dag. Op aarde wordt al lang niet meer gezongen. Het leven valt nooit stil, maar de melodie is kwijt. Alle zangvogels spoelen dood aan.

In de metro onderweg naar huis staart Jonah uit het raam. Hij kan zijn ogen bijna niet open houden. Enkele passagiers slapen. Gebogen nekken en hangende hoofden deinzen mee met de bochten. De betonnen muur schuurt krrrrrrr tegen de gammele wagon. Gouden lichtflitsen trekken voorbij in de donkerste tunnel in het diepst van de stad. Bij de laatste halte remt de metro gillend af. De slapers schrikken wakker. Een man in een blauwe overall springt scheldend op als hij ziet dat hij zijn halte heeft gemist.

            Twintig trappen omhoog en Jonah is buiten. Het is een broeierige zomeravond in de buik van het beest. Het asfalt is nog zacht een warm. De regen kan niet lang meer uitblijven. Met zijn handen in zijn zakken wandelt Jonah naar huis langs de rijen flats. Hij kijkt omhoog. Daar valt iemand in slaap. Daar brandt nog licht. Daar dooft een ster. Onder het raam van zijn eigen appartement blijft Jonah staan. Senna’s schaduw beweegt langzaam van links naar rechts en dan weer terug. Met haar ene hand maakt ze grote bewegingen, de contouren van haar verhaal. Ze belt naar huis, waar de ochtend net is begonnen. Ze houdt deze plek, de stemmen en de geluiden, dicht tegen haar oor gedrukt, zodat ze niets hoeft te missen. Er is niemand die haar ziet als ze thuis op wereldreis is, behalve Jonah. Hij wil net aanstalten maken om naar binnen te gaan, als er iets in zijn tas begint te trillen. De roze klaptelefoon die hij vanmiddag in het riool had gevonden, wordt gebeld. Jonah kijkt weer omhoog, maar Senna’s schaduw is verdwenen en het licht is uit. Hallo? Geen antwoord. Hallo? Ja-a! -orry, -e ve- -inding is heel-. Verbinding verbroken.

De wolven trekken terug de stad in. Senna zit voor de tv met haar ontbijt op schoot. Kijk! Ze wijst met open mond naar de dieren op het scherm. Ze hebben geel oplichtende ogen en sluipen door de straten. Straks bijten ze iemand dood! Een kind! Straks scheuren ze een baby aan stukken! Senna kijkt Jonah aan. Onder haar ogen is het grijs en ingevallen. Maak jij je dan nergens zorgen over? Jonah haalt zijn schouders op. Ik denk niet dat ze kwade intenties hebben. Senna legt haar bord naast zich neer en gooit haar handen in de lucht. Dat is het ‘m juist! Ze hebben geen intenties, geen overwegingen, behalve dat ze hun tanden in een vers stuk vlees willen zetten.

            Op de markt heeft iedereen het over de wolven. Waar moet dat heen? Het is door die ontbossingen! Een complot! Weten we wel zeker dat het wolven zijn? Jonah spreidt zijn vondsten van gisteren uit over zijn kraam. Zijn buurman stoot hem aan. Jij stil zijn hè? Misschien jij meer weten? Jonah schudt nee. Ik weet van niets. De buurman zet een stap dichter bij. Daar beneden… In die riool… Geen verdacht zaken? De roze klaptelefoon gaat af. Opgelucht wijst Jonah naar het trillende mobieltje. Sorry, andere keer. Deze moet ik echt nemen. De buurman loopt teleurgesteld door naar de volgende kraam. Jonah neemt op. Hij drukt de telefoon tegen zijn oor. Jonah? Ja? Jonah! Met wie spreek ik? De stem aan de andere kant van de lijn schraapt diens keel. Jonah, jongen, het is tijd om naar huis te komen. Je kan niet eeuwig wegblijven. Dit is geen manier van doen, zo. Dat weet jij zelf ook wel. Je vader is heel verdrietig. Hij had het toch nooit zo bedoeld? Het idee was altijd dat je gewoon terug zou komen. Niemand had gedacht dat je het vol zou houden. Ja, misschien een paar dagen, op z’n meest. Maar nu maak je het wel heel gek. Kom nou terug en wel snel. Je hoeft het alleen lief te vragen, Jonah. Dan spuugt het beest je uit, op de kust. Daar wachten we op jou. Niemand is boos, alleen bezorgd.

Thuis zijn alle lichten uit. Jonah vist een restje uit de koelkast. Hij eet het traag op, met zijn palmen tegen het aanrecht gedrukt. Hij kleedt zich uit, gooit zijn overall in de wasmand, stapt de douche in. Senna haat de geur van het riool. Volgens haar stinkt het naar alle mensen tegelijkertijd. Als hij zich heeft afgedroogd, stinkt hij alleen nog naar zichzelf en mag hij naast haar komen liggen.

            Senna ligt naakt op haar zij, bovenop de deken. Het is een broeierige zomeravond. Haar hand rust op haar oor. Ze ademt traag in en uit. Jonah gaat tegenover haar liggen. Ze mompelt in haar slaap. Zijn ze al weg? Wie? De, de, de wolven… Hij pakt haar hand, legt hem over zijn eigen oor. Ze gaan niet meer weg. Ze zijn gekomen om te blijven.

Foto van Aska Hayakawa
Aska Hayakawa

Aska Hayakawa groeide op als third-culture kid in Leiden. Haar verhalen gaan over eenzaamheid in het kapitalisme en de hedendaagse zoektocht naar geluk. Deze zomer studeert ze af van de studie Writing for Performance aan de HKU met het avondvullend toneelstuk Pièce de Résistance! en een scriptieonderzoek naar werkbare kwetsbaarheid. Eerder schreef ze theaterteksten voor Cecilia Moisio Company, Club Guy & Roni, Maas Theater en Dans en Bosfest. Haar kortverhalen werden gepubliceerd bij DIG, De Gids, Tirade Blog en De Revisor. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman bij Uitgeverij Pluim.