[p. 166]
Eva Gerlach
Wat zoek raakt
II
Haar tenen staan een beetje uit elkaar
in het natte zand te krullen
van de kou terwijl je haar droogwrijft.
Rafelig verband dat aandacht samen-
houdt, je ziet haar tenen, niet hoe zij daarnaast
afgedrukt staan, zich met water vullen.
Al haast weggelopen als je kijkt.
[p. 167]
12
‘Sol qui illustras omnia solus’ (Bruno, Cantus Circaeus)
Wat was het dat je zei, iets over snoeken
vroeg in de winterochtend als het donker
om jou en om je vader elk apart
heen zat op de brommer, elk zijn wak
hakte en je wierp de wat voor hengel,
zus of zo’n haak, ondermaats
aas uit het emmertje: nooit 1
snoek gevangen. Was er niet een lamp,
hadden wij hem later niet, zo’n staande,
plekkerig metaal, hij kon ook hangen.
Alles, alle dingen in gedachten
houden, tijd en plaats, substantie, hoe-
veelheid en hoedanigheid. Een god
zijn die het beweegt.
Soms zag je eentje
stilstaan in de diepte, met zo’n spitse
bek zoals ze hebben, grijze vlekken.