[p. 460]
Een hoofd als van een heilige
ligt onder wrede bijen
en hun glinsteringen:
zwarte dromen zingend,
ontevreden bed
en man omsingelend.
Een kamer vol met ruisen
vóór zijn stil en leeg gezicht
en wat hij altijd heeft vermoed:
uit oude korven
teruggekomen schrikbewind.
[p. 461]
Ze draagt de grote, witte poedel in haar armen
als een slagroomtaart; vier kaarsen,
elk één jaar.
Het plein over; een strakke zon:
laken waaronder elk bewegen
van een ziekte komt
– het lichaam, druppel, wil
gelijk zijn met de grond.
Begeerte is de steden uit;
het meisje gaat van loomheid bijna hangen
op het dier dat zij niet langer draagt
maar dat als lichtste zonnevlek
aan haar katoenen kleed
en aan haar beide handen trekt
en vóór haar uitzweeft in de straat.
Veertien jaar
Lieve Gijs, Na je overlijden in 2011 schreef ik elk jaar een stukje over je op de website van literair tijdschrift Tirade. Ik nummerde die stukjes; je was één jaar dood, toen twee, toen drie en dat ging zo door tot tien. Als laatste schreef ik: Op een ijzige februarinacht tien jaar geleden raakte je...
Lees verderVooruitkijken / De dood
Met vriendin Y spreek ik meestal af in het soort koffiezaak waar ik op eigen houtje niet kom. Ik ben klaar met specialty coffee; dat mag wel eens gezegd worden – die zure Ethiopische bonen waardeer ik niet, de honderden opties qua herkomst, branding, melk. Al het gelul. De recente verheerlijking van opgietkoffie stoort me...
Lees verderHet Grote Voordat
Ik ben altijd een minuut of vijf te vroeg op afspraken; als ik mijn best doe om te laat te komen dan ben ik exact op tijd. Dit heeft allemaal te maken met het Voordat. De omvang van zo’n Voordat is verbonden aan hoe alledaags de afspraak is, hoezeer ik er tegenop zie en hoe...
Lees verder
Blog archief