[p. 23]

[p. 24]
Tonnus Oosterhoff
Gedichten
Ik zie rugjes, handjes zo rood, zo rood.
Ze klimmen naar me!
Grote hoogte. Van grote hoogte
vallen zien
Ik wil niet vallen zien
kleine doden, ik wil
eigen afmeting zien
in vlakbij of valbijl of bijval.
Want vallen zien kleine doden
is belasting geïnd door de tranendief.
De tranendief houdt zijn handen op de rug
zolang hij in de doos zit. Opdat men zegt:
‘Wat is deze doos licht.’
‘Ja, want hij is nieuw.’
Pas op deze doos licht.
Waarom waarschuw ik?
Ver weg is de tranendief dichtbij.
Ver weg lijkt het dansen, maar het is
vlammen uittrappen
[p. 25]
Onafzienbaar doodsbed met luchtpomp,
het lijk is er wegens overcompleet
onder gaan liggen.
Humor
heb je of heb je niet
onder de wriemelpootjes van het gras
ook als je je dag eens niet hebt.
Nu verlaat me niet meer.
Sta om me heen en dring in me
pijn stiller geen is er
[p. 26]
Van een paard dat gras eet veranderd
in een paard dat hooi likt.
Van een ooievaar die op zijn gemak
leeft op een oranje stang
in een die geremde wieltjes gebruikt.
Het ei in de magnetron
(tikt op de kersepit) even fout ingesteld …pang… (…max pam…)
Dit is geen reis, het zijn reizigers
die in alle richtingen de bestemming verlaten.
begeven
veeg
veeg en vergeef
huilebalken laadperron
[p. 27]
Ik zit met stil lichaam, korte armen en palmen,
maar heel lange vingers in mijn ouderwetse rookstoel.
dampweten dampweette gedampweet
dampweten deurklopper doodklap.
Rooksociëteit De Dampkring.
Waar bewaart u uw koffer? Onder het bed?
Onder het bed of op zolder?
Ik heb de ruit met een stok
stuk geslagen en ontmoette veel
rennende mensen die hun plaats niet verlieten.