[p. 72]
Twee Sonnetten van Quevedo
vertaald door Dolf Verspoor
¿Qué otra cosa es verdad, sino pobreza?
Wat blijft er buiten armoede nog wáár
binnen dit week en wrakstuk levensnood?
Aan twee gevaren staat het leven bloot:
aanzien en rijkdom, van kindsbeen tot baar.
Een taaie tijd rafelt het uit elkaar
tot flarden uur. De minste ademstoot,
steunende om geluk, eeuwig despoot,
is een te veel en sloopt het leven maar.
Leven: een sterven dat zijn naam niet noemt.
Bij krachte blijven is een strijd aanvaarden
die door zijn inzet al verijdeld wordt.
Dwaas wie niet ziet hoe hij, tot angst gedoemd
om een uiteindelijk verval tot aarde,
nu al een leven lang ter aarde stort.
¡Ah de la vida! ¿nadie me responde¿
Is daar nog leven¿ Antwoordt dan niet één¿
Hiér met de jaren die ik heb bezeten!
Het noodlot heeft mijn tijden stukgereten;
mijn uren, dwaasheid wervelt ze dooreen.
Mijn krachten weg, ik weet hoé noch waarheen,
mijn leven op, maar niet het ingesleten
eenmaal geleefde, niet het barre weten.
En rampen azen op mijn merg en been.
Gister vervalt. Nog aan geen morgen toe
blijft een vandaag langstrekken, zonder zin.
Ik ben een was, een zal, een is – doodmoe.
Nu, gister, straks, zijn in dit ballingsoord
windsel en lijkkleed: ik besta nog in
opvolgingen van enkel doden voort.