Een vroege sigaret

Dat mijn oudoom Sybe Sybesma (1924-1986) in zijn tijd een bekende Friese dichter was, wist ik. Op de middelbare school heb ik zelfs een keer een presentatie over hem gehouden. Maar dat hij nog steeds een zekere bekendheid genoot, had ik niet verwacht.

De afgelopen maanden ben ik voor archiefonderzoek vrij vaak in Friesland geweest, en het gebeurde met enige regelmaat dat mijn gespreksgenoot, wanneer ik liet vallen dat mijn oudoom Sybe Sybesma was, knikte en zei dat hij zijn werk kende. Eentje begon zelfs spontaan een gedicht van hem voor te dragen.

Sybe werd geboren in 1924, in Nijehaske, onder de rook van Heerenveen en zette zich al jong aan het dichten. Zijn eerste gedichten verschenen na zijn middelbareschooltijd, merkwaardig genoeg in het schoolkrantje van de Heerenveense HBS, waar zijn jongere broer in de redactie zat (zelf had hij het gymnasium in Leeuwarden afgerond). Zijn vader, eveneens schrijver en dichter, stimuleerde hem in zijn schrijverschap.

Maar ergens ging het mis. Toen ik klein was, viel zijn naam vaak, en altijd met de verzuchting dat het zo’n getalenteerde man was geweest, maar dat hij niet tot bloei had kunnen komen. Tijdens zijn studietijd in Amsterdam raakte hij aan de drank, en kwam er niet meer vanaf.

Twee dichtbundels schreef hij, En marge en Op ’e râne (Op de rand), maar die bundels bevatten slechts een fractie van zijn werk, dat in vele literaire tijdschriften verscheen. En als goede gelegenheidsdichter pende hij uit de losse pols vele kwatrijnen neer (op bierviltjes en losse blaadjes), die hij vervolgens meegaf aan degene door wie het gedicht was geïnspireerd. Lang voordat ik Fries had geleerd kreeg ik eens van mijn opa de eerste bundel, die ik met eerbied doorbladerde.

Twee van zijn beste gedichten staan erin: ‘Etude 2’ en ‘Eis eauton’ (oud-Grieks, voor ‘naar jezelf’. Recent vond ik online een opname van Sybe waarin hij ‘Etude 2’ voordroeg. Op poëzieavonden was hij een veelgevraagde dichter. Iemand zei laatst zelfs tegen mij dat er geen dichtersavond geslaagd werd geacht als hij er niet had opgetreden. Een heldere stem: 

            ‘de lêste treast: in moarnske sigaret

            deawurge eagen dy’t net sliepe koene

            en tinzen: mei gjin inkel lot fersoene…

– it daget al, en it is fierste let.’

            (‘de laatste troost: een vroege sigaret

            doodmoede ogen, door de slaap gemeden,

            gedachten: met geen enkel lot tevreden…

– ’t is veel te laat, in ’t oosten schemert het.’)

(Eerste kwatrijn van het sonnet. Vertaling: Jan Popkema in: Spiegel van de Friese poëzie (2008))

Een rake sfeer, mooie beelden, prachtige woordkeus. Ik zie hem zitten, aan een tafel, de rook die opkringelt van zijn sigaret, een vulpen die zachtjes over het papier krast. Volgens de schrijver Anne Wadman was hij Frieslands laatste bohémien. En Pieter de Groot schreef laatst in de Leeuwarder Courant dat Sybe de Gerard den Brabander was van de Friese literatuur, maar dan zonder Den Brabanders ‘kwade dronk’. Ik zou hem wel ontmoet willen hebben.

Deze maand zou hij 101 zijn geworden; hij overleed in 1986 aan een hersenvliesontsteking.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken, De Parelduiker en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Momenteel studeert hij in Utrecht. Hij speelt nog veel piano.

DE MENS ALS BIOPIC 9 Mama Wilders

Op 6 september is Geert Wilders jarig. Dat is altijd een sacraal gebeuren, want op die dag komt hij langs bij zijn moeder Maria Ording Wilders in Grubbenvorst. Maar vandaag niet.

Vandaag moet hij in verband met een kabinetsformatie – alweer – op bezoek bij koningin Beatrix. Dat vindt zijn moeder onbegrijpelijk, verdrietig en schandalig.

*

Het toneelstuk over de moeder van Geert Wilders begint met een scène waarin twee ambtenaren van de Binnenlandse Veiligheidsdienst mama’s huis moeten inspecteren, want als mijnheer Wilders straks komt…

‘En nu ben ik aan de beurt?’

‘Mevrouw, u kunt niet weigeren om beschermd te worden. U krijgt een Safe House.’

‘Safe House?! Alle Hollandse mensen hier passen op me. En zolang ze mij een vriendelijke Indonesische toverheks vinden die op de braderie Indische dingetjes maakt én omdat ik elke Kerst in Onze Lieve Vrouw zit, is er niks aan de hand. Er is één keer, met carnaval, in m’n brievenbus geplast. Dat is alles.’

De BVD-heren zijn onverbiddelijk en Mama berust.

Diezelfde dag ziet ze op de tv dat Geert een Limburgse vlaai meeneemt voor Beatrix.

‘En dat terwijl hij zo boos op haar is omdat ze bij een staatsbezoek in Abu Dhabi een hoofddoek droeg.’

Maar toch komt er vandaag verjaarsvisite, Krisztina Wilders-Marfai. de schoondochter.

*

Ik koos, samen met mede-auteur Gita Hacham, voor een toneelstuk over de moeder van Wilders omdat ouders, ex-partners en kinderen van politici geschikt en vaak bereid zijn uit de school te klappen over de mooie en minder mooie kanten van hun geliefden. Natuurlijk zijn dit soort intieme informanten niet te vertrouwen. Ze roddelen, dwepen, liegen, aanbidden en beschuldigen, maar dat is nu juist het spul waar een scenarioschrijver van leeft. Die schrijver wil zelf ook kunnen liegen en aanbidden. Research is leuk, maar verzinnen is beter.

*

De grote vraag bij Mama Wilders was: Kan ik twee vrouwen in een woonkamer te Grubbenvorst – de actrices Ineke Veenhoven en Roos Schlikker – lukraak laten praten en bekvechten? Kan ik moeder en schoondochter voor mijn eigen met oordelen en overtuigingen volgeladen karretje spannen?

Ja. Ik vond dat dat kon. Mama zegt bijvoorbeeld:

‘Ik weet toch allang dat die Mohammed van hun voor geen cent deugt. In die tijd was het misschien goed dat een man meerdere vrouwen van overleden soldaten mocht trouwen. En dat mannen besneden moesten worden, dat was hygiënisch, maar tegenwoordig kan je toch onder de douche.’

Maar mág een schrijver bij het publiek bekende personen opvoeren ter ondersteuning van het eigen gelijk?

Jazeker. Mama raast verder:

‘Ze naaien vrouwen van onderen dicht. Of ze zetten je in een kuil van je tuin en dan stenigen ze je met… met tuinkabouters. Die mensen zelf, daar is niks mee, die moeten gewoon bij hun groentestalletje blijven. Mijn Geert werd als kind doodsbang toen hij hier uit de Maas drie vrouwen omhoog zag komen. Van onder tot boven in zwarte gewaden. Daar heeft ie lang van gedroomd. De dood was opgestaan. Het is die religie. Die is net zo verkeerd als ons christelijk geloof, maar Jezus was een directe zoon van God en Mohammed is een kind van gewone mensen. Dat is het verschil.’

Mijn afkeer van sommige door de islam uitgelokte praktijken is bijna net zo groot als mijn weerzin tegen christelijke dogma’s, maar ik heb in het toneelstuk van moeder Wilders te veel een buikspreekpop gemaakt. Daarbij verschuil ik me achter het begrip dramaturgische vrijheid, maar een beetje laf blijft het.

*

Overigens babbelen mama en schoondochter soms ook gezellig verder:

‘Al mijn kinderen hebben, net als ik, heel donker, mooi haar. Geert ook. Als jochie had ie langspeelplaten van die Duitse zanger, eh…?

‘Heino. Blau blüht der Enzian.’

‘Ja. Geert vond die nummers prachtig en heeft toen net als Heino z’n haar gebleekt.’

Maar dan komt toch eindelijk de ware reden van Krisztina’s bezoek ter sprake.

‘Moeder… Ik eh… Ik overweeg een scheiding.’

‘Wat? In Geert z’n haar?

Krisztina glimlacht even.

‘Heeft u de laatste tijd zijn gezicht wel eens gezien?’

‘Alleen op tv.’

’Geert is net zo’n aapje in de dierentuin, dat je in één hand kan vastpakken. Dan plast ie op je hand, van angst. Dat is Geert tegenwoordig. Ik kan er niet meer…’

Dit is de druppel voor Mama.

’Dat doe je niet. Niet scheiden! En weet je wat? Als de Berg niet naar Mohammed komt, dan gaat Mohammed… Naar Den Haag! Nu meteen!’

Geert heeft in het stuk al een paar maal ge-sms’t. Dat doet hij ook nu: ‘Blijf thuis, Moeder! Als u toch naar Den Haag komt, dan u laten afzetten in Hotel Des Indes. Rekening Wilders.’

Mama kan meerijden met de mannen van de BVD, want security is niet meer nodig nu de beroemde politicus niet komt.

En daar in de naar koloniaal verleden geurende lobby van Des Indes, met zicht op de draaideur, wacht zij. Een paar uur. Maar ook nu verschijnt haar zoon niet.

Ze laat een taxi bestellen – rekening Wilders – en is midden in de nacht terug in Grubbenvorst, moe en verdrietig. Geert is nu niet meer jarig.

Ze dekt de tafel voor twee personen, zet lekkere Indische hapjes neer, heft het glas en zegt tegen een lege stoel: ‘Fijn jongen, dat je er bent. Dit hier is het enige echte safe house.’

DOEK

*

  • Mama Wilders ging in de regie van Floor Maas op 24 oktober 2012 in première in De Balie, Amsterdam.
Foto van Ger Beukenkamp
Ger Beukenkamp

Ger Beukenkamp (1946) is scenarioschrijver en schreef meer dan honderd scripts voor toneel, film en televisie, waaronder Ik ga naar Tahiti, Majesteit en Den Uyl en de affaire Lockheed. Zijn scenario’s zijn veelvuldig bekroond, onder meer met de Liraprijs, de Prix d’Italia en twee Gouden Kalveren (voor De kroon en De prins en het meisje). Hij is auteur van een handboek over schrijven voor film, toneel en televisie, en van Multatuli, het leven van een klokkenluider in twintig dialogen. Daarnaast geeft Beukenkamp les in scenarioschrijven.

Hoe ik een paardenmeisje werd

Larousse 21

Er verbergen zich veel verschillende mensen in onze inborst. Je zult er op zeker moment achter komen dat je iemand geworden bent die je niet wist dat je in je had. Ik ben de afgelopen jaren veel mensen geweest, en de afgelopen maanden weer heel veel anderen. Maar nu ben ik een paardenmeisje geworden en ik wist dat helemaal niet. En ik leer van een paard wat ik over dit leven nog niet vermoed had.

Na twee lessen bij de manege mag ik mij nog geen groot deskundige noemen, maar de liefde die in mij ontvlamd is voor dit dier, terwijl ik zijn ronde en warme buik roskam, is groot genoeg. Tijdens de lessen ben ik de enige man, en de enige die 54 jaren telt. Een mooie ervaring – van veel mooie – is dat je met een paard dat niet doet wat je wilt soms geholpen wordt door een meisje van acht dat het dier een zetje geeft en de voeremmer op een ander plek zet. En daarmee heel vriendelijk en niet zo bedoeld mij op mijn plek zet. Paard en meisje begrijpen elkaar uitstekend. Voor een paard is het verschil tussen een man van 75 kilo en een meisje van misschien 25 kilo met zijn eigen 500 kilo nogal verwaarloosbaar. Het paard heeft geleerd dat sommige mensen de kunst verstaan te weten wat een paard wil, en te communiceren op een wijze die het paard begrijpt.

Het mooiste vond ik tot dusver de join up. Longeren: dat is als je met een paard en een longeerzweep – een soort hengel met een touwtje eraan – in de bak staat. De bedoeling is een les in paardentaal. Je gaat met je lichaamsbeweging het paard vanaf de grond bewegen rondjes te lopen. Paarden communiceren niet veel met geluid: ze zijn prooidieren en houden het liever stil. Met hen communiceren door geluid werkt dan ook niet heel goed. Je lichaam drijft ze aan te doen wat je samen wilt. Wanneer je je armen strekt en zijn route een beetje blokkeert begrijpt het paard dat het rondje de andere kant op moet. Een hand omhoog of een wat fellere beweging doet hem begrijpen dat ’ie harder moet.

Het is al een klein geluk als dit blijkbaar lukt: je hebt de eerste stotterende woorden en zinnen in het Paards gesproken. Na verloop van tijd blijkt een wetmatigheid te zijn dat de rondjes iets kleiner worden: het paard laat weten akkoord te zijn met je suggesties, je leiderschap, zo je wilt.

Dan gebeurt het mooist. Wanneer je zo een kwartiertje bezig was, leg je de longeerzweep op de grond en keer je je af van het paard.

Nu komt het paard naar je toe. Het paard is in de kudde gewend te luisteren naar de dominante merrie: zij bepaalt waar het heen gaat. Het paard heeft de kudde en in kleiner verband een leider nodig. Wanneer je iets van een band hebt opgebouwd – wat je ook al kon zien aan dat het oor dat het meest nabij is naar je gericht raakt, en dat het paard zijn hoofd iets lager hield – zal het dier je bij neerleggen van je zweep en afwenden gaan benaderen. Alsof het zegt: wat gaan we nu doen? Ik wil dat jij het zegt. Als je dan gaat wandelen, volgt het paard je. Een wonder. Contact maken zonder woorden in een kwartiertje. En dan weten dat het goed zit tussen jullie.

Er is een band, zonder geluid, zonder dwang. Een meisje van acht kan het.

Negen paarden

Voor mijn verjaardag
gaf mijn vrouw me negen paardenhoofden,
spookachtige foto’s op vierkanten van zwart marmer,
negen vierkanten in één groot vierkant,
iets zo zwaars dat de kunstenaar zelf
vrijwillig aanbood het aan een
houten balk tegen een witte stenen muur te hangen.

Bleke paardenkoppen en profile
alsof een cameraflits hen ‘s nachts lopend had betrapt.

Bleke paardenhoofden
die uitkijken over mijn leesstoel,
de ogen zo hol dat ze wel moeten huilen,

de monden zo open dat ze dood konden zijn—
de fotograaf die erboven
op een vloer van stro stond, zijn zwarte auto geparkeerd bij de staldeur.

Negen witte paarden,
of één paard dat de camera met negen heeft vermenigvuldigd.

Het maakt nauwelijks uit, zo’n droefheid is hier verzameld
in hun lange witte gezichten

zo ver van de wei en het suikerklontje—
het gezicht van Sint Bartholomeüs, het gezicht van Sinte Agnes.

Een vreemd stel paarden,
dat niets trekt,
kijkt neer op deze dagelijkse gebeurtenissen.

Kijk neer op deze tafel en deze glazen,
de opgerolde servetten,
het avondhuwelijk van mes en vork.

Kijk neer als een negenkoppige god
en geef ons een teken van je ongenoegen
of je zachte geduld,
zodat we ons mogen verheugen in de fouten die we maken.

Kijk neer op deze kring
van kaarsen die onder jullie bleke hoofden flikkeren.

Laat je lijdende ogen
en je anonieme sterven
het hoofdstel zijn dat ons ervan weerhoudt van elkaar te vervreemden

wees de riem die ons aan de buik van elke dag bindt

terwijl die weggaloppeert, hoeven vonkend de nacht in.

Billy Collins

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Gouden Bergen

Deze week ben ik in Bergen aan Zee; een lief huis in de duinen, waar ik samen met vier schrijversvrienden van ‘s ochtends vroeg tot vlak voor het avondeten werk aan onze komende romans.

Mijn tijd hier wil ik altijd optimaal gebruiken, ik maak dan grote stappen. De concentratie die in de woonkamer van ons huisje hangt maakt dat op een of andere manier mogelijk; deze stilte is van een andere aard – ik kan veel langer blijven zitten, blijven werken.

Een aantal dingen is inmiddels traditie geworden: ik eet een frikadel met Rob als we op dinsdag wijn halen in Bergen Binnen. Er is altijd een nachtelijke wandeling. Rins en Rob en ik laten ons een keer masseren bij Salon Beijing in Alkmaar.

‘s Ochtends bakt Ivo – de knapperd op de foto – spiegeleitjes die hij ons op een croissant serveert.

Elke werkdag sluit ik voldaan af en wijn smaakt zelden beter.

Deze week hoop ik de grote lijn van mijn nieuwe roman af te hebben – het gaat een lijvig boek worden en het werk eraan is zwaar omdat mijn eigen verleden en dat van mijn ouders er model voor staat. Waar eerdere boeken een heerlijk avontuur waren om te maken, voelt het nu veel meer als werk.

Vanochtend beschreef ik de dood van mijn vader, die iets werd verlicht doordat ik in dit boek niet zelf de verteller ben. Ik appte B, die vroeg of het moeilijk was om erover te schrijven; ik zei haar dat het goddank niet in mijn eigen stem hoefde. Mijn verteller heeft zelfs iets te winnen bij het overlijden van dit personage.

Had ik al gezegd dat het een Ghost Story* moet worden?

Mensen zeggen vaak dat deze stukjes zo persoonlijk zijn, maar ik voel me niet heel kwetsbaar als ik ze schrijf of herlees. Laatst ben ik bij het voordragen van een stukje over mijn ouders vastgelopen. Het verdriet had me beslopen.

Door hardop uit te spreken wat ik met enig gemak had opgeschreven voelde ik pas hoe persoonlijk het allemaal is. Mijn schrijven helpt me zien hoe het echt met me gaat, die woorden uitspreken trekt het gevoel erbij.

Niet schrijven is in mijn leven duidelijk geen optie meer.

________________________________________________________

*geen goed Nederlands woord voor

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Uitje

Drie jaar werk ik nu in Café De Druif; twee personeelsuitjes gingen aan mijn neus voorbij omdat die steeds in schoolvakanties vielen. De gemiddelde leeftijd van het personeel is zesentwintig – niemand heeft kinderen of schoolvakanties.

Voor ik bij de Druif begon had ik geen kloof verwacht tussen mezelf als vijftiger en jongere collega’s. Misschien dacht ik dat ik bij de tijd gebleven was omdat ik een paar jonge vrienden heb, maar die vrienden zijn allemaal schrijver en dus feitelijk mild depressieve bejaarden in nog jeugdige verpakkingen.

Het meest opvallend was de kloof als er ouders van collega’s langskwamen. Vaak bleken die even oud als ik, in sommige gevallen jonger.

Maar als je samen achter een bar staat dan praat je veel; er was geen onderwerp waarover ik niet mee kon lullen. Vaak besefte ik na een tijdje pas dat issues als afstuderen, stageplekken, woningstress, prille relaties en het verbreken daarvan voor mij vijfentwintig jaar in het verleden lagen.

Er bleek het een en ander bij te leren op het vlak van humor. Wat nu leuk is en wat niet. De gebruikte afkortingen in appgroepen.

Ik ben gestopt met uitleggen dat mijn ouders boomers waren; dat ik dus geen boomer kan zijn; dat boomer komt van babyboom, de geboortegolf vlak na de oorlog. Ik leg het hier toch nogmaals uit, wat me een mansplainer maakt – ook al vind ik dat mansplainen mede ontstaat doordat vrouwen niet tijdig aangeven wat ze al weten.

Dit jaar werd er rekening gehouden met de schoolvakantie. Ik mocht mee op uitje; het werd het meest persoonlijke tot dusver, plus overnachting in een familiehuis van een van de eigenaren.

Ze kookten voor ons, we deden speurtochten op de hei en plukten paddestoelen. Er waren spelletjes bij de haard en later volgde mijn favoriet: dansen in de woonkamer rond een net te kleine speaker.

Ik hield het vol tot halfvier dankzij de muziek van Tarkan, maar vooral gedreven door hoe dol ik ben op thuisfeestjes. Ik bleek zeker niet de enige die van thuisfeestjes houdt. Toen het tijd was voor het overhandigen van ons cadeau aan de eigenaars, kreeg ik de speech in de schoenen geschoven.

Ik zei dingen over de sfeer, over hoe de eigenaren een team wisten aan te trekken dat bestond uit mensen met wie ik te allen tijde een avond uit zou willen. Terwijl ik praatte voelde ik hoe waar het was: ergens in de afgelopen maanden was er iets verschoven. Ik had met elk van deze twintigers een bandje opgebouwd, was dat hele zelfbewuste in het contact met hen verloren.

Op mijn veldbed op de smalle overloop waar Jasha en ik sliepen, mijmerde ik nog wat. Mijn ouders kwamen voorbij: hoe stil hun leven was geworden bij het wegvallen van tijdsgenoten; hoe er in hun laatste jaren op de kleinkinderen na zo weinig nieuws voor hen gebeurd was.

Terwijl mijn ogen dichtvielen nam ik me voor nog heel lang bij Café De Druif te blijven werken.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Veertien

Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en honden.

Wie er precies mee kwam weet ik niet meer, maar een jaar of vijf geleden hebben we voor het eerst een speurtocht uitgezet, met een heel verhaal erbij – er was een dorpsgeest die geen rust kon vinden en Nadim (toen negen) moest daar met zijn opa iets aan doen. Samen met zijn opa, omdat die twee op dezelfde dag jarig zijn.

Een schatkaart, een nachtelijke wandeling en heksen in het bos die raadsels vertelden, magische drank uitdeelden. Spreuken om te zeggen bij een volle maan. Soms hebben we Nadim daarin wat overschat, zoals de keer dat zijn kleine zusje met piepende banden ontvoerd werd door de geest van Servigny en daarna gered moest worden via een holle weg met fluisterende bosgeesten in de berm.

Zijn opa heeft het daar nog steeds over, dat we toen te ver gegaan zijn. Maar als Nadim over die avonturen praat dan schitteren zijn ogen; elk jaar ziet hij er weer naar uit.

Nu viel zijn verjaardag weer in de vakantie, en Nadim speelde de rol van niets verwachtende bijna-jarige keurig. Omdat hij veertien werd, verwachtte B dat hij het allemaal wat kinderachtig zou vinden, maar hij leek ons dit pleziertje echt te gunnen.

Nadim loste raadsels van twee heksen op (Ada en Lou van 8 en 6, groen geschminkt en met zeewier als haar) en bevocht de Duistere Ridder met een houten zwaard dat de heksen hem gegeven hadden.

Daarna werd hij samen met zijn opa door De Koetsier naar het Donkerbos der Verloren Herinneringen gereden, waar hij van elk vakantiejaar een cruciale herinnering moest hervinden om de verstopplek van de schat te kunnen achterhalen.

Dat van die Verloren Herinneringen had B bedacht, en het pakte heel mooi uit omdat hij een aantal dingen écht bleek te zijn vergeten.

Hoewel deze nachten de voorgaande jaren een heus overgangsritueel leken omdat ze op de rand waren van wat hij aankon, leek dat nu niet meer het geval. Met luchtig enthousiasme hervond Nadim zijn herinneringen, en kwam erachter dat de schat in een dakloze ruïne achter de dorpskerk te vinden zou zijn.

Een verjaarstaart wachtte daar in een gotisch boogje – achter dat boogje, tussen brandnetels en doornstruiken, wachtte ik.

Ik hoorde ze naderen: de stem van mijn zoon die de afgelopen maanden zoveel dieper is geworden, zijn passen even zwaar als die van zijn opa. Toch twijfelden ze even bij de ingang.

Niemand wil een aardedonkere ruïne achter een begraafplaats in. Hun passen lichter nu, de stemmen zachter. Met het zaklampje van zijn telefoon bescheen Nadim de ruimte.

‘Daar!’ riep hij.

‘Voorzichtig,’ zei zijn opa nog.

Maar hij had de doos al te pakken; meteen kwam ik overeind ondanks de doornstruiken die zich in mijn broekspijpen hadden gehaakt, en schreeuwde zo ijselijk als ik kon.

Nadim schrok wel, maar moest ook heel hard lachen; daarna liepen we terug naar het huis. Alleen opa was wat stil geworden.

‘Gilles,’ zei bij het tuinhek, toen Nadim met zijn doos taart de keuken in gelopen was. ‘Ik schrok echt héél erg.’

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Met de fiets naar de trein

Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral het feit dat je het ene gebruikt om bij het andere te geraken, werkt – bij mij in ieder geval – op de lachspieren. Het heeft bovendien iets absurds, alsof het het begin is van een lange reeks: met de auto naar de trein, met de trein naar de bus, met de bus naar de fiets, met de fiets naar de pont…

De ervaring die Postma in het gedicht te boekstelt zal voor hem ook bijzonder bevreemdend zijn geweest. Hij beschrijft een van zijn eerste ritjes in een auto. (De tweede regel: ‘Wy wienen net sa moedich, rju dingen joegen ús soarch.’ (In de vertaling van Jabik Veenbaas: ‘Echt opgewekt waren we niet, tal van dingen bezwaarden ons’.)) Ik stel me de oude man, met zijn snor en baardje voor, op de achterbank van zo’n grote open auto, hand aan zijn hoed, terwijl de wagen over de kronkelige weggetjes stuift.

            En foarby fleagen de húskes dy’t ik sa goed koe.

            En foarby de pleatsen dy’t ik sa goed koe

            (En voorbij vlogen de huisjes die ik zo goed kende.

            En voorbij de hoeven die ik zo goed kende

            Vert. Jabik Veenbaas)

De weilanden lijken leeg, de boerderijen en huizen verlaten. Hij rijdt te snel aan ze voorbij om zijn ogen goed de kost te geven en mensen en dieren te ontdekken (denk ik). De auto zet hem wel precies op tijd af voor de trein van 11 over 11.

Ik heb lang vermeden het verzameld werk van Postma open te slaan. Hij leek me wat oubollig en saai, en ik weet niet zo goed waarom ik dat dacht, misschien lag het aan zijn uitstraling op foto’s, of de manier waarop men hem altijd bewierookte. Postma is een bijzondere figuur in de Friese literatuur. De oud-natuurkundige, die zich na zijn pensioen tot belangrijk dichter en historicus ontwikkelde, behoorde niet tot een van de literair-politieke stromingen in zijn tijd (hoewel velen hebben geprobeerd hem als aanhanger van hun gedachtegoed te presenteren) en werd over de gehele linie bewonderd. En waar het dichtwerk van tijdgenoten zoals Douwe Kalma, Pieter Jelles Troelstra, Anne Jousma en dat van mijn overgrootvader na hun dood in de vergetelheid raakte, vinden de gedichten van Postma ook na zijn dood nog weerklank. Sterker nog, in 2005 verscheen er een vermeerderde en herziene uitgave van zijn verzameld dichtwerk uit 1978, en ook werd hij pas na zijn dood in het Nederlands taalgebied opgemerkt. Om een paar voorbeelden te geven: in 2018 merkt Martin Reints in De Groene Amsterdammer op dat voor hem Postma ‘een van de grootste dichters van Nederland’ is. Drie decennia eerder schreven Ed Leeflang en Fokke Plat in Maatstaf (1983) al dat volgens hen Postma een ‘dichter van Europees formaat’ is. Geert Mak nam een gedicht van Postma op als motto voor zijn boek Hoe God verdween uit Jorwerd.

Op een avond besloot ik dat ik toch een keer zelf een mening over hem moest vormen en trok het verzameld werk uit de kast. Oubollig was het hier en daar natuurlijk wel. Saai niet. Het was juist verrassend grappig: 

            Goethe die in reis nei Italië en Rilke nei Ruslân,

            En as in oar minske kamen hja werom.

            Ik haw op myn âlde dei nei Harns ta west[.]

            (Goethe maakte een reis naar Italië en Rilke naar Rusland,

            En als een ander mens kwamen zij terug.

            Ik ben op mijn oude dag naar Harlingen geweest[.]

            Vert. Jabik Veenbaas)

En bijtijden ontroerend: ‘As ik opdroegen wurd sil der net – as by Slauerhoff – in jong feintsje fan fieren te gûlen stean’. (In de vertaling van Veenbaas: ‘Als ik uitgedragen word zal er niet – zoals bij Slauerhoff – verderop een jong baasje staan te huilen’.) Vooral in de gedichten uit zijn latere jaren weet hij die zelfspot en die melancholie mooi met elkaar te verweven.

Rustig, zoals in het autogedicht, was het in de stad absoluut niet. Bussen, fietsers, fatbikes, geen lege weilanden of verlaten boerderijen. Toch was ik precies op tijd voor mijn trein.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken, De Parelduiker en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Momenteel studeert hij in Utrecht. Hij speelt nog veel piano.

Zwichten de varensmannen

Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal eigenlijk nog veel mooier vind. Nu ben ik dan aan het zwichten, het seizoen zit er op, de schepen zijn thuis en ik sta niet meer in weer en wind, maar zit in de roef, schrijf het allemaal op.

Toen we een groep molenaars aan boord hadden aan het begin van het jaar keek ik eens goed naar de verweerde koppen en kwam er achter dat ze niet zoals zeelui de zee in hun ogen hadden maar bij elke windvlaag keken ze wel op naar boven. Ze hadden net als schippers een bepaalde automatische reactie bij elke windvlaag, ze wisten net als wij dat je de wind van nu moet gebruiken, moet reageren en improviseren. Ze figureerde net als wij in het theaterstuk van de wind.

En nu ben ik gezwicht, nog niet opgedoekt maar gezwicht, kijk nog wel omhoog bij windvlagen maar zit bij de houtkachel, wacht op de volgende trektocht die komen gaat. Ons oude schip heeft het aardig gehouden van de zomer. Bij de vuurtoren van Workum waar we verwaaid lagen van de zomer kwamen we de oude schipper Cees tegen. Hij sprak in de avond bij een olielamp: je moet je aan het eind van elk seizoen afvragen ‘is het schip goed voor mij geweest? Dat is heel belangrijk dat je dat blijft doen’. Hij had een handje stro boven in de mast geknoopt: schipperstaal voor ‘mijn schip staat te koop’. Zo ver was het voor mij nog lang niet. Er zouden nog heel wat seizoenen volgen maar het was wel de laatste zeiltocht van het seizoen.

We voeren van Zierikzee naar Middelburg. Na op de fok vanaf de Zeelandbrug door het Engels Vaarwater over de Schelde te zijn gestoven, draaiden we de zandkreek op. Over de marifoon wensten we de post een goede winter en keken nog eenmaal om over de Schelde. Een winters strijklicht scheen over de platen die met de vloed nu snel onder zouden lopen. Het Veerse Meer was leeg. De grasdrogerij bij Kortgene spuwde haar rook uit, met de Noorderwind kwam de zoete weeïge geur over het water aanwaaien, net toen we de hoek van Wolphaartsdijk om voeren. Hoog aan de wind kruisten we langs de Middelplaten. We noemde dit altijd de eilandjes van Ruben. Veel was er niet, ze hadden de dixi’s al weggehaald. De eilandjes waren leeg nu net als de kleine vluchthaven van Geersdijk. Op de dijk in de najaarszon fietsten twee bejaarden en in het zuiden zagen we de industrietorens van het Sloegebied, die wereld draaide nog wel door. Wat verder in het Noordwesten zagen we nu de toren van Veere boven de oude zeedijk uitsteken. Vogels vlogen op boven de oude slikken en aan het geluid van de ganzen kon je horen dat ze binnenkort weer zouden trekken, het was onrustiger dan normaal.  Op een oude tonnenlegger waren ze bezig de kleine tonnetjes weg te halen voor de winter. Op de kraan hadden ze de radio aan staan, we zeilden vlak langs. Twee mannen in overall staken hun hand op terwijl de derde verder ging met het afspuiten van de tonnen. Verder geen andere schepen. In de hoek van Oranjeplaat lieten we de zeilen zakken en motorden het laatste stuk naar de Veerse Sluis. Ook hier waren ze er in geslaagd wanstaltige villa’s aan het water neer te zetten. Ook hier waren al de gordijnen dicht. Net voor Veere draaiden we het kanaal van Walcheren op. ‘Alweer een dag meester, ja mijnheer al weer een’. Toen we de kleine sluis uit kwamen zagen we al snel de torens van Middelburg. Koeien liepen nog op de lage dijkjes en op het jaagpad liep een vrouw met hond met ons op. Ik zag nu de mast van ons andere schip, legde de trossen klaar. Eenmaal de hoek om zag ik de rook uit de schoorsteen komen in een verder lege haven. Het schip was goed voor me geweest besloot ik.  

Foto van Wiebe Radstake
Wiebe Radstake

Wiebe Radstake groeide op tussen de boeken van zijn ouders in tweedehands boekwinkel Boven het Dal te Zierikzee. Hij is zeekapitein op zeilschepen rond de wereld. Naast de zeezwerftochten die hij maakt, haalt hij zijn inspiratie uit het dwalen door de steden en het struinen over stranden. Hij werkt aan een brieven/reis boek met de titel Thuisvaarder/Thuisvader. De logs van Tirade zijn korte stukken uit Thuisvaarder.  Momenteel is Wiebe onderweg vanuit Europa met een driemaster richting Suriname en de Caribbean. Als hij niet aan boord is op dwarsgetuigde zeeschepen woont hij op een zeeuwse klipper in Middelburg samen met vrouw en twee kinderen.

DE MENS ALS BIOPIC 8 Jorge Zorreguieta

Aan het eind van de film Der Untergang (2004) spreekt in de bunker onder de Rijkskanselarij Adolf Hitler zijn generaals toe. De Russen zijn al in Berlijn en Hitler perst er nog een paar bevelen uit. Hij houdt zijn handen op de rug en wij zien iets wat de generaals níet kunnen zien: de handen van der Führer trillen heftig, met moeite probeert hij de tremor te onderdrukken.

Iedereen die deze filmscène ziet zal een secondelang denken ‘Ach God, die arme man.’ Een flits van mededogen met Adolf Hitler.

Dat is waar literatuur, maar zeker ook film, toe in staat is: medelijden met een klootzak.

*

Ik schreef het scenario van de tv-serie De Kroon (2005, VPRO) over het huwelijk van Willem-Alexander en Máxima. De vader van de bruid – Jorge Horacio Zorreguieta – mocht niet bij de huwelijksvoltrekking aanwezig zijn omdat hij deel had uitgemaakt van een misdadig regime in Argentinië 1976-1981.

Nederland werd geacht vader Zorreguieta te haten, maar ik was al snel van plan hem zijn tremormoment te gunnen. Maar eerst:

Premier Wim Kok heeft in het Torentje oud-minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel ontboden. (Alle volgende dialoogteksten zijn sterk ingekort.)

MAX: Waarom ben ik hier, Wim?

WIM: Jij gaat als Minister van Staat naar Buenos Aires en zegt tegen de vader van de bruid dat hij niet welkom is op de bruiloft van zijn dochter.

MAX: Ben je nou helemaal bedonderd! Je vraagt mij voor zo’n oudewijvenklus!?

WIM: Als de vader van Máxima toch komt, krijgen we gedonder. Volksoproer, ‘Dood aan de fascisten! Bloed aan de Paal!’ Dan kan jij je huis niet meer uit.

MAX: Verdomme wij… jij ook, we worden gegijzeld door een blonde juffrouw uit Argentinië.

WIM: Je laat papa Zorredinges een verklaring tekenen dat hij afziet van een bezoek aan Nederland ten tijde van… enzovoort, enzovoort. Beatrix wil dat ook.

Max gaat uiteindelijk, gesteund door hoogleraar Latijns-Amerikaanse studies Michiel Baud, naar New York. Daar zullen ze het echtpaar Zorreguieta ontmoeten. Dat loopt op niks uit.

JORGE: Holland is een arrogant landje, dat zich zelf met onderdrukking, slavernij en drugshandel heeft rijk gestolen. Ik teken niet.

Van der Stoel gaat een maand later nog eens. Nu ontmoeten de heren elkaar in São Paulo. En daar, in een benauwde hotelkamer, gun ik Zorreguieta een overtuigend weerwoord. Uit mijn naam mag hij zich rechtvaardigen.

JORGE: Ik weet heel goed dat Nederland de grootste leverancier was, aan heel Zuid-Amerika, van wapens. Héél veel wapens, want zo’n militaire regering in Argentinië heeft vast veel materiaal nodig. Hm? Zelf heb ik nooit een pistool aangeraakt!

MAX: U bent altijd bewapend. Ook nu waarschijnlijk.

JORGE: Niemand, geen mens op de hele wereld, vond het erg dat een groep verstandige militairen hier de macht over nam van Peróns bandeloze troep en zijn hoerenliefjes. ‘De meest juichend verwelkomde machtsovername sinds mensenheugenis.’ Dat stond in de New Yorkse kranten. Onze generaal Videla was de best ontvangen dictator ooit!

MAX: Er zijn democratische middelen om een regering naar huis te sturen.

JORGE: ‘Democratisch!’ Hoe durft u dat woord… Het meest ondemocratische politieke systeem is toch wel een monarchie!

MAX: Vrouwen die georganiseerd verkracht werden, bij wie ratten in… De nacht van de dassen, toen alle advocaten verdwenen. De nacht van de stokken, toen de journalisten verdwenen. De nacht van de potloden, toen studenten werden weggesleurd bij hun ouders. Levend werden ze ‘s nachts boven zee uit een vliegtuig gegooid.

JORGE: Nederlandse Fokkervliegtuigen.

MAX: Leraren die tijdens een biologieles werden meegenomen en bij wie, een half uur later, de borsten of de penis werd afgesneden. Twintig-, dertigduizend moorden. Waar zijn hun lichamen, mijnheer Zorreguieta? U weet dat.

JORGE: Ik wás en ik bén een burger, die door hard werken is opgeklommen tot burgerminister.

MAX: Dat beeld van een hardwerkende functionaris met een grote verantwoordelijkheid doet me denken aan iemand die jarenlang in uw land in vrede heeft geleefd, ongeveer bij u om de hoek: Adolf Eichmann.

Jorge ontploft, stormt de hotelkamer uit.

JORGE: En ik ben óók váder! Jij hebt zelf vier dochters, Van der Stoel. Ik teken niet! Nooit!

*

Scenarioschrijver Marnie Blok schreef samen met Ilse Ott de televisieserie Máxima (2024) en ik vraag haar hoe zij en het team Zorreguieta’s verleden in hun scenario hebben verwerkt.

‘Alle scènes moesten vanuit point-of-view Máxima zijn.’

‘Dus haar vader bleef buiten schot in jullie serie?’

‘Máxima wist dat haar huwelijk met Willem-Alexander de ondergang van haar vader zou zijn. Daarom loog ze over haar vaders loyaliteit aan het Videla-regime.’

‘Zit die leugen in jullie serie?’

‘Nee, dat kon niet. Maar je voelt Máxima’s innerlijke strijd.’

*

In de slotscène van De Kroon verschijnt Máxima zelf in São Paulo. Ze zit daar met haar vader aan de bar.

JORGE: Als de hele wereld jullie huwelijk op de televisie ziet en ik ben daar niet bij… Dan wordt ik uitgelachen. Vernederd. Un Payaso!

MAXIMA: Dat zou kunnen. Maar nu gaat het over mij. Ik wil dit… Koningin worden met Alexander. Papa, kom maar niet.

En zo geschiedde.

*

  • De Kroon: VPRO, april 2005. Regie Peter de Baan. Producer Arry Voorsmit, met Eric van der Donk als Van der Stoel, Simon Andreu als Zorreguieta. Gouden Kalf voor beste tv-drama 2005.
Foto van Ger Beukenkamp
Ger Beukenkamp

Ger Beukenkamp (1946) is scenarioschrijver en schreef meer dan honderd scripts voor toneel, film en televisie, waaronder Ik ga naar Tahiti, Majesteit en Den Uyl en de affaire Lockheed. Zijn scenario’s zijn veelvuldig bekroond, onder meer met de Liraprijs, de Prix d’Italia en twee Gouden Kalveren (voor De kroon en De prins en het meisje). Hij is auteur van een handboek over schrijven voor film, toneel en televisie, en van Multatuli, het leven van een klokkenluider in twintig dialogen. Daarnaast geeft Beukenkamp les in scenarioschrijven.