Zelf hoef je nog dat ene – over het ledig lichaam

Larousse 16

Ergens in mijn brein is de kennis opgeslagen dat lichaam ‘vleeshemd’ betekent, meestal bij etymologische duiding van samengestelde woorden gaat het dan om twee Indo-Germaanse stammen, in dit geval lîka en ham. Het vleeshemd heeft iets vies’, maar evengoed iets heel moois: dat wat de ziel draagt, aan heeft. En ooit zul je het uitdoen.

Ik verkeer in de gelukkige situatie dat ik mijn lichaam maar weinig voel in onaangename zin. Misschien denk je er dan wel te weinig over na. Mensen die ziek zijn verdiepen zich logischerwijs meer in het lichaam, dan is er soms sprake van een geschonden vertrouwen. Schrijver N. vertelde van zijn oude vader die had gezegd op 84 jarige leeftijd: ‘Ik weet dat ik een maag heb, maar ik heb ’m eigenlijk nog nooit gevoeld.’ Dat is een wonderlijke zegen, ergens, maar geeft ook aan hoe weinig aandacht je hebt voor iets wat je niet kwelt. Het heeft iets ondankbaars. Waarom slechts peinzen over het lichaam wanneer het niet functioneert?  Mij fascineert ook dit: ergens ga je aan dood, maar andere onderdelen van het lichaam zullen blijken veel sterker te zijn, daar zul je nooit last van hebben. Misschien is je linkerschouder wel zo sterk dat die 200 jaar had kunnen worden. Welk van je onderdelen is sterk?

Een eenvoudige optelsom van kwetsuren is het lichaam. De keren dat ik in het ziekenhuis lag: liesbreuk, gebroken arm, gescheurde pees, blindedarmontsteking, gebroken rug, tropische longontsteking, vasectomie, voetoperatie. Littekens rechterpols, linkerkuit, linkeronderarm, rechteronderbuik, linker wenkbrauw, knieën, vele. Maar is dat je lichaam? Nee.

Je lichaam voelen zonder kwetsuur en pijn is vaak: de zon op je huid voelen, de kou, geluiden, beeld en ademhaling. Waarnemingen dus: iets zien, iets horen, iets voelen, ruiken. Daarom is een koud bad, een warme zon, gekwetter van vogels, het suizen van de wind, dampend gras de uitwendige bevestiging van dat je een lichaam bent. Je lichaam voelen heet soms meditatie. Een verschijnsel waar ik eveneens weinig ervaring mee heb, maar wel naar verlang. Van een aantal boeken van Cesare Pavese herinner ik me eigenlijk uitsluitend het overtuigd in de zon zitten en bakken, de zon op je huid. Voor mij is dat al iets als meditatie. Je lichaam voelen op een niet louter sensuele manier. Een vermoeid lichaam voelen is wellicht al bijna zoiets. Na een dag van lichamelijke inspanning in het donker op je rug op bed liggen en nog net even wakker zijn: dan communiceer je met je lichaam, voel je er elk onderdeel van, ga je ze af.

‘Communiceren met je lichaam’, ik tast de randen af van wat ik bijna zweverig vind klinken, maar nog net niet. Een beeld dat bovendrijft is dat van een oude fiets. Ik heb iemand eens horen zeggen dat je in het lichaam doorjakkert als op een oude fiets. Dat vond ik een vreemd beeld, onaardig voor dat lichaam ook, maar soms lijkt het erop. Het lichaam moet gewoon doen wat je wilt tot het dat niet meer doet. Maar meestal tracht je toch ook goed voor dat lichaam te zorgen: je voedt het met wat je weet dat goed voor het lichaam is, al gun je jezelf dingen waarvan je weet dat ze niet goed voor het lichaam zijn. Je wast het, baadt het. Smeert een zalfje op handen of lippen als de winter het te droog maakt. Je oefent het, laat het uit, als een hond, laat het dansen als het wil dansen, rusten als het wil rusten. Maar leer je het zo kennen?

Het lichaam voel je als je niets doet, dan ben je meer lichaam dan geest.

Rustig zitten, niets doen
de lente komt
en het gras groeit vanzelf

citeert Byung-Chul Han Roland Barthes. Zoiets. Er zijn momenten van niets doen dat je weet een lichaam te zijn, minstens evenveel als die verzameling stemmen in je hoofd. Het lichaam is een niet sprekende stem, het blijkt fascinerend ernaar te luisteren. Het wil niets zeggen, het duurt.

‘Ik beschouw het nietsdoen als het werkelijke geluk, maar dat is nu weer iets dat de gewone mensen erg vervelend vinden’ schrijft Zuang Zi. Niets doen is in je lichaam zijn. Vreemd genoeg heb ik een sterke herinnering aan veel momenten van niets doen. Ik heb een paar bomen waar ik nietsdoend naar kan staren, en het kost me geen moeite dat heel lang vol te houden. Dan ben ik lichaam zoals de boom boom is.

Het blad viel
het hoefde niets meer
zelf hoef je nog – dat ene

J.C. van Schagen

Cesare Pavese De maan en het vuur (vertaling Max Nord), Stilte in augustus (vertaling Frida Vogels en Anton Haakman), De duivel op de heuvels (vertaling Martine Vosmaer)
Byung-Chul Han Vita Contemplativa (vertaling Mark Wildschut)
Zhuang Zi De volledige geschriften. Het grote klassieke boek van het taoïsme, vertaald en toegelicht door Kristofer Schipper
J.C. van Schagen Wat dit blijfsel overbleef

Naar Larousse 17

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

recent

Robbie

Vandaag was de begrafenis van Rob. Hij was een grote man met forse handen en een oervriendelijk kaal hoofd. Zijn ronde brilletje gaf hem iets belezens, maar hij was de eerste om je te vertellen dat hij totaal dyslectisch was. Juist met mensen die je niet zo goed kent, kan zo’n begrafenis er nogal in hakken.

Sinds jaar en dag was Rob loodsmeester van het botenclubje op mijn eiland in de binnenstad. Toen ik – overigens zonder boot – op mijn zesenveertigste lid werd, legde hij me uit waar alles stond en hoe alles werkte en wat er allemaal kon. Wat hij heel duidelijk niet deed, was vertellen wat er niet mocht en waarmee ik allemaal op moest passen.

Dat lijkt onbelangrijk, maar het laat een sterk vertrouwen in het goede zien. Daarnaast maakte Rob voortdurend geintjes – van die Amsterdamse, waar ik erg van houd. Alleen over buren die in zijn ogen te veel geld verdienden en/of vaak klaagden over de club hoorde ik hem wel eens brommen.

‘Ja jongen,’ zei hij dan. ‘Dat zijn van die mensen…’

Om kort te gaan: ik mocht die man enorm en dat werd me makkelijk gemaakt omdat ik verder weinig van hem wist. Ik had niet te veel geld en klaagde nooit over de club; daardoor zag ik ook alleen zijn goede kant.

De opkomst voor Robs begrafenis in de botenclub liet zien dat hij ofwel door heel veel mensen niet goed gekend werd, of dat hij echt zo’n fijne kerel was als ik altijd had gedacht. Helemaal tot buiten stonden ze om de laatste eer te bewijzen aan onze loodsmeester, wiens overlijdensbericht hem Robbie noemde, waardoor ik nu ook onder die naam aan hem denk.

Sinds ik hem kende werd Robbie altijd op de voet gevolgd door een bruin hondje. Doortje bewoog zich als een harige satelliet om haar planeet heen, steeds opkijkend, steeds bewust van waar het baasje was.

Toen ik vlak voor de plechtigheid de club in kwam, was zij de eerste die ik herkende. Doortje liep tussen de vele benen door, zoals altijd onaangelijnd, maar nu losgekomen van de zwaartekracht van haar baas.

Ze zag me; haar oogjes lichtten op. Doortje gaf een kleine kwispel en even dacht ik dat ze me herkende, maar daarvoor hadden we elkaar bij Robbies leven te weinig aandacht gegeven. Ze stapte een stuk mijn kant op en kantelde haar kop, leek achter me te willen kijken.

Natuurlijk, dacht ik. Of na mij dan éindelijk de baas mocht binnenkomen.

De hele ceremonie hield ik dat hondje in de gaten, dat kalm bij Robbies weduwe op schoot zat. Na elke beweging bij de ingang keek het om, de oogjes wijdopen, de oren gespitst.

We luisterden naar Er is een Amsterdammer doodgegaan, in de versie van Johny Kraaykamp senior.

D’r is een Amsterdammer dood gegaan
Hij liet zijn hondje plassen op de wallen
Zijn rikketik was even blijven staan
En kijk hij was al uit de koets gevallen
Daar lag ie in de regen
Modder op zijn goeie pak
Twee kaartjes voor Toon Hermans had ie ook nog in zijn zak

Sommige mensen worden onderdeel van je wijkbeleving. De krantenbezorger die je elke dag groet maar nooit spreekt, de vrouw met de lege babywagen die altijd naar je lacht en voor wie je een beetje bang bent, de bejaarde buurman die brommend het straatvuil opruimt, maar die moet lachen als je hem plaagt omdat hij een wikkel of een blikje over het hoofd heeft gezien.

Robbie was voor mij zo iemand – het verlies lijkt klein, maar ik was altijd blij om hem te zien en mijn wijk is nu voorgoed veranderd. Ik zal de loods de komende tijd niet in komen zonder Robbies kale kop te verwachten, met die boevige glimlach van hem, en vers zaagsel achter zijn oren.

Niemand noemt me nu meer jongen.

–––––––––––––––––––––––––––––––––––

Het hondje op de foto is niet Robbies hondje.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

foto: Saskia Veenswijk

De kluiver werd aangeslagen

Na reizen op de oceaan was ik weer in Nederland, we maakten met een grote groep vrienden ons eigen schip weer vaarklaar op de werf onder de rook van Amsterdam. Vandaag kwam de Vrijbuiter aan in Zeeland, de lente was begonnen. Dit stuk komt uit het schipperslogboek van de Vrijbuiter, een thuisvaardersimpressie.

In de ochtend liep ik op de haven van Willemstad; een geur van dieselkachels op de motorschepen hing nog boven de haven, mussen zaten in de heg op het Oosterbolwerk en het douchegebouw was al in werking; de verwarming stond aan. Na gedoucht te hebben, keek ik uit over het Hollands Diep met daarachter de dystopie van Moerdijk. Beerput Nederland, Koekebakker.

Later waren de kinderen en Suzan wakker en liepen we rond het vestingstadje, de bomen werden net groen en een man maakte een praatje over de kou die nog in de ochtenden zat. 

Weer later voeren we uit; Suzan en de kinderen wuifden ons na en met hen de bejaarde mensen van een rivierpassagierschip dat net aangekomen was. Eerst het hoekje van Willemstad om naar de Volkeraksluizen waar we wachtten tot de bakboordsluis klaar was. Als gigantische puzzelstukken werden de schepen op de meter in de lange kolk geschoven. Hun schroefwater nog duwend tegen de sluiswanden en sluisdeuren. De Volkerakbrug ging open en we konden als laatste uitvaren, zetten nog binnen de strekdammen ons grootzeil en de fok. Net buiten de dammen op de hoogte van Ooltgensplaat begon de wind in de zeilen te blazen en begon het schip te lopen. De meeste binnenvaarders waren al snel uit het zicht; een verschillende manier van tijdsbeleving. Tango klonk op het achterdek en toen de zon doorbrak werd een gitaar buiten gebracht. De kluiver werd aangeslagen en gehesen. Bij ‘t eilandje van de Volkerak zag ik dat ze de zomerbetonning al hadden neergelegd, dus konden we mooi tussen de slikken van Oude-Tonge en het eilandje door aan de wind opsturen.

De Krammersluis ging open aan onze kant en weer werden we als laatste kleine puzzelstukje in de langwerpige puzzel gelegd. Nu waren we weer op het zout! Ook op de Oosterschelde zetten we de zeilen en we dreven met de ebstroom naar buiten. We riepen voor het eerst Post Wemeldinge op sinds oktober vorig jaar en daar lag Bruinisse. Aan bakboord de Zijpestroom, mijn water: de Schelde. We tuigden af al in de haven van Bruinisse om daarna door de laatste sluis te gaan van die dag. De Grevelingensluis, de Grevelingen op. Daar ankerden we en zagen de zon onder gaan boven Schouwen.

Weer terug bij het eiland…

Foto van Wiebe Radstake
Wiebe Radstake

Wiebe Radstake groeide op tussen de boeken van zijn ouders in tweedehands boekwinkel Boven het Dal te Zierikzee. Hij is zeekapitein op zeilschepen rond de wereld. Naast de zeezwerftochten die hij maakt, haalt hij zijn inspiratie uit het dwalen door de steden en het struinen over stranden. Hij werkt aan een brieven/reis boek met de titel Thuisvaarder/Thuisvader. De logs van Tirade zijn korte stukken uit Thuisvaarder.  Momenteel is Wiebe onderweg vanuit Europa met een driemaster richting Suriname en de Caribbean. Als hij niet aan boord is op dwarsgetuigde zeeschepen woont hij op een zeeuwse klipper in Middelburg samen met vrouw en twee kinderen.