Nr. 45: nog een week

‘Trump?’ vraagt mijn vriendin. Het is zes uur ’s ochtends en de stem van de 45e president van de Verenigde Staten verstoort de stilte, ook al staat het volume op mijn smartphone op zijn laagst. Ze weet het antwoord al. Het nieuws rond nr. 45 is als een wekker, die niet alleen het begin van mijn dag aankondigt, maar ook het ritme ervan bepaalt. Het is geen aangenaam begin, gezicht en stem zijn niet bepaald aantrekkelijk, de berichten omtrent de sociopaat en zijn hielenlikkers weinig verheffend en vaker nog verontrustend. Waarom dan toch deze obsessie, deze nieuwshonger, dit nachtelijk doomscrollen? Niet eerder in mijn leven heb ik een aaneengesloten periode zo’n obsessie gehad met politiek. Het is alsof ik via een digitale navelstreng ben verbonden met Washington. Liveblogs en nieuwswebsites, Facebook, The New York Times (ik heb een abonnement waar ik maar niet van los kan maken, al ben ik afgestapt van het lezen van alle lezerscommentaren en lees alleen nog maar de NYT Picks), CNN voor de msm en nu en dan Fox voor de spin, The Atlantic en The New Yorker voor de dieper gaande beschouwing en culturele duiding, Politico voor de machinaties achter de schermen, Axios voor de synopsis, Rawstory voor het laatste nieuws met link, etc. etc., en altijd is er weer het rondje langs de stemmen op Twitter, waarna Rawstory weer klaar staat met een verse update. En dit alles neemt tijd weg van lezen en schrijven, breekt de focus en stemt somber. (Als dit blogje ademloos lijkt, is het dat omdat de auteur het is.)

We hebben het ook hier gehad, de machtsgreep van de veelal uit het bedrijfsleven komende machers, die beweren eens even flink de bezem door de kast te zullen halen (de politiek is waarschijnlijk de enige sector waar leken en ondeskundigen het bastion kunnen bestormen en op legitieme wijze innemen). Maar zoals altijd is alles in de VS scherper, groter en grootser. En dat maakt het fascinerend. Het is als het klimaat in de Midwest met zijn verzengende hete zomers en strenge winters. Het is moeilijk weg te kijken van het drama dat zich als een vliegramp in slow motion voor ons volstrekt. Het heeft iets als staren in de zon: je weet dat het niet goed voor je is, maar toch kijk je om te zien hoever je je ogen kunt openen.

Polarisatie, het woord lijkt de situatie in de VS samen te vatten. Het is House of Cards op steroïden. Maar meer nog dan de polarisatie is het een ander aspect dat me de afgelopen vier jaar heeft verbijsterd: de personificatie van de politiek. Het feit dat het politieke bedrijf wordt gerund door een aantal bejaarden; senatoren, die, gedekt door de constituents van hun thuisstaat, decennialang de koers van het land bepalen. Oude witte mannen en iets minder vrouwen. Casus Mitch McConnell, de meerderheidsleider in de senaat en je reinste machiavellist in deze modeldemocratie. Wat doet hij behalve het dwarsbomen van Obama’s wetsvoorstellen en benoemingen en het erdoorheen jassen van de extreem conservatieve? Hij grinnikt. Hij grinnikt in interviews als hem wordt gevraagd hoe hij het allemaal voor elkaar krijgt, hij grinnikt als hem wordt gevraagd waarom hij een covid-steunpakket ten behoeve van de Amerikaanse burgers tegenhoudt (link). Cynisme ten top, pure evil. Maar McConnell zit en kan blijven zitten als teken van een gebroken systeem, kan blijven zitten omdat de ene stem meer weegt dan de ander.

Oude witte mannen, ze weten het: door demografische ontwikkelingen gaan ze het afleggen: verstedelijking, emancipatie, onderwijs, immigratiestromen, overwegend democratische minderheden die samen de meerderheid zullen gaan vormen. Amerikanen van wie de vaders lid waren van de KKK of de opa’s nostalgisch herinneringen ophaalden over lynchpartijen zullen uitsterven. Dit is geen conservatieve revolutie maar een langdurige, zich mogelijk over decennia uitstrekkende conservatieve stuiptrekking. De Proud Boys voeren een achterhoedegevecht.

Maar het nieuws is deprimerend, maagkerend, iedere dag. De benoeming van de ultraconservatieve, klimaatontkennende Amy Coney Barrett voor het leven in the Supreme Court, kan het land zo’n ruk naar rechts geven, dat het op het gebied van arbeids-, vrouwen- en genderrechten op de standenmaatschappij zal lijken die wij in de jaren vijftig hadden.

Is er dan niets dat hoop geeft? Iets verheffends, een vorm van esprit? Jawel, er zijn de peilingen, die duiden op een grote overwinning voor Biden (maar dat een overwinning geen enkele zekerheid geeft is al iets beangstigends). Jawel, er is Sarah Cooper, wier lipsynchronisaties zo verfijnd en tegelijk hilarisch zijn dat ik haar bij het horen van nr. 45 voor me zie, en er is The Lincoln Project, een groep republikeinen die van nr. 45 af willen, scherp zijn als een floret, en het trollen tot kunst hebben verheven. Het billboard op Times Square met daarop het paar Trump-Kushner (Jared met zijn uitspraak ‘New Yorkers are going to suffer and it’s their problem’, Ivanka het dodental als een product presenterend) was al een huzarenstukje, werd nog overtroffen door hun weerwoord na de juridische dreiging door de advocaat van het Witte Huis. Panache, esprit. Ik voelde me voor het eerst sinds tijden elated door iets dat met politiek van doen had (Sla vooral de vooral de voetnoten niet over).

 ‘Nog een week,’ zeg ik tegen mijn vriendin. ‘Hij gaat verliezen. Hij staat dik in de min.’ (‘Hij’ is al haast een familielid geworden).

En dan??

Ich bin ein Amerikaner.

Foto van Gregor Verwijmeren
Gregor Verwijmeren

Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

recent

Hond worden (over Goethe en Canetti)

Het is zondagmiddag in coronatijd en ik maak een herfstwandeling door park Meyendel bij Wassenaar. In brede kolonnes marcheren we als één organische mensenmassa over paden langs berken, kinderkliminstallaties en duindoornstruiken. Waxjassen kraken en piepen, wollige laarzen vertrappen het mos, lauwwarme aardappelen dansen in kelen.

Twee nogal gedrongen, dikkige boxers aan een lijn komen hijgend op me af. De bijbehorende baas heeft een bijbehorend hoofd met een stompe, verwrongen snuit. Vrolijk lachend vertelt hij iets over zijn oogappels.

Goethe, de grote Duitse dichter, hield absoluut niet van honden. Zijn aversie had er mee te maken dat hij bang was in een dier te veranderen. Goethe-groupie Johann Peter Eckermann vertelde later hoe de schrijver reageerde bij de aanblik van dierenschilderijen van Heinrich Roos: ‘Ik word er altijd bang van als ik de dieren bekijk. Hun beperkte, lompe, dromende en geeuwende toestand haalt dezelfde gevoelens bij mij naar boven. Je zou er bang van worden zelf in een dier te veranderen, en je zou zelfs vermoeden dat de kunstenaar er zelf een geweest is.’

Toen Goethe zich aan het begin van de negentiende eeuw verdiepte in de Servische lyriek raakte hij helemaal in de war van de talloze metamorfosen van dier naar mens en weer terug en weer heen. Hij concludeerde: ‘Terugkerende doden spelen een belangrijke rol. Zelfs de nuchterste mensen zullen ongemakkelijk worden van alle wonderlijke gevoelens, voorspellingen en verborgen boodschappen van vogels.’ Het is dan ook niet voor niets dat hij in zijn eerste Faust de antagonist Mefistoles laat verschijnen in de gedaante van een zwarte poedel. ‘Der Pudels Kern’ is de kwaadaardigheid.

De even eclectische en ongrijpbare schrijver Elias Canetti keek er een eeuw later heel anders tegenaan. Hij vond de mens een ‘metamorfosebeest’ en hij zag in de dieren de oervormen van de mens weerspiegeld. ‘De dieren in ons denken’, schreef hij, ‘moeten weer machtig worden, zoals in de tijd voor hun onderwerping.’ Over Goethe was Canetti ambivalent. Zo vond hij dat niemand in Goethe een voorbeeld kon zien, want de flierefluitende, schelmachtige Duitse dichter had nooit echt levensgevaar geroken: ‘niet van buitenaf en niet van binnenuit’. Een heldere constatering: Goethe werd – anders dan de joodse Canetti – niet vervolgd, en werd niet of nauwelijks geplaagd door de waanzin.

De twintigste-eeuwse Canetti had de gruwelijkheid van de machinale oorlog leren kennen: de rassenhaat, de beestachtige wreedheid van de moderniteit. Hij zette de negentiende-eeuwse Goethe, voor wie dieren contrasteerden met de verheven mens, schaamteloos op zijn plek.

In de zelfverklaarde ‘hond-schrijver’ Canetti verscholen zich vele dieren. Hij was een man van zijn tijd die Freud en Nietzsche had kunnen lezen en die de onpeilbare driften van zijn onderbewuste onderkende.

In Goethe verscholen zich waarschijnlijk ook dieren, maar die zijn er nooit uitgekropen. Hij hield ze op afstand, opdat hij niet van gedaante kon verwisselen. Hond worden was hem een nachtmerrie.

De boksers scharrelen verder, ook voor deze rashonden is het zondag. Ik zie in de verte hoe een van de twee zich met een dromerige en geeuwende blik laat zakken in een polletje gras en zich ontlast. De baas met de hondenkop ritst een plastic zakje (met hondenpootjesprint) af van een rolletje, gaat door de knieën en ruimt de drol op. Dit is Wassenaar.

Als een lakei loopt hij achter zijn honden aan, en draagt hun poep.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Joseph Roth – Leviathan 3

(eerst deel 1 lezen)

2

Hij had arme en rijke clientèle, vaste en toevallige. Onder zijn rijke klanten waren twee boeren uit de omgeving van wie er een, Timon Semjonowitsj, hop verbouwde en ieder jaar goede zaken deed als de graanmakelaars uit Neurenberg, Saaz en Judenburg langskwamen. De andere boer heette Nikita Ivanovitsj. Hij had niet minder dan acht dochters, die achter elkaar trouwden, en die allemaal koralen wilden. De gehuwde dochters – het waren er tot dan toe vier – kregen amper twee maanden na het huwelijk kinderen – en dat waren wederom dochters – en ook deze hadden hadden koralen nodig; zelfs de baby’s, om het boze oog af te wenden. De leden van deze twee families waren de meest vooraanstaande gasten in Nissen Piczeniks huis. De dochters van deze beide boeren, hun kleinkinderen en schoonzonen, schonk de handelaar de goede schnaps die hij in zijn kist bewaarde, een zelfgemaakte schnaps gestookt met mieren, gedroogde paddenstoelen, peterselie en Duizendguldenkruid. De andere regelmatige klanten moesten genoegen nemen met een gewone, gekochte wodka. Want op deze plek werd geen koop gesloten zonder een drankje. Klant en handelaar dronken, opdat de transactie zowel voordeel als zegeningen op zou leveren. Er lag ook in hoopjes tabak in het huis van de koraalkoopman, voor het raam, bedekt met vochtig vloeipapier zodat het vers zou blijven. Men kwam namelijk niet naar Nissen Piczenik als naar een winkel, om gewoon iets te kopen, ervoor te betalen en dan te vertrekken. De meeste klanten hadden een lange reis gemaakt, en dus waren ze niet slechts klanten, maar vooral te gast bij Nissen Piczenik. Hij bood ze iets te drinken aan, te roken en soms te eten. De vrouw van de koopman kookte boekweit met uien, borsjt met room, ze grillde appels, aardappelen en in de herfst pofte ze kastanjes. De klanten waren dus niet slechts klanten, maar ook te gast in het huis van Piczenik. Soms zongen de boerinnen mee met de rijgsters terwijl ze snuffelden naar een geschikt koraal; ze zongen samen, en zelfs Nissen Piczenik begon in zichzelf mee te neuriën; en zijn vrouw tikte in de maat met de lepel op het fornuis. Als de boeren van de markt of uit de herberg kwamen om hun vrouwen af te halen en hun aanwinsten te betalen, moest de koraalkoopman ook met hen schnaps of thee drinken en een sigaretje roken. En elke goede klant kuste de handelaar als was hij zijn broer.

Want als we eenmaal met iemand iets gedronken hebben, is ieder goede en redelijke kerel onze broeder en elke vrouw onze zuster – en er is geen onderscheid meer tussen boer en handelaar, jood en christen; en wee degene die het tegenovergestelde zou beweren!

3

Elk nieuw jaar werd Nissen Piczenik echter ontevredener met zijn rustige leventje, zonder dat iemand in het stadje Progrody dat doorhad. Zoals alle joden ging de koraalkoopman twee keer daags, ‘s ochtends en’ s avonds naar de synagoge, vierde de feestdagen, vastte op vastendagen, gordde gebedsriem- en mantel om, wiegde met zijn bovenlijf, sprak met de mensen, praatte over politiek en de Russisch-Japanse oorlog, over alles wat in de kranten stond en alles wat de wereld bezighield. Maar het verlangen naar de oceaan – vaderland der koralen – woonde in zijn hart, en uit de kranten die twee keer per week Progrody bereikten, liet hij zich, daar hij niet lezen kon, het eerst voorlezen wat maar enigszins maritiem nieuws was. Net als over koralen had hij heel bijzondere opvattingen over de zee. Hij wist dat er veel zeeën in de wereld waren, maar de enige echte zee was die je moest oversteken om naar Amerika te komen.

Op een dag gebeurde het dat de zoon van de lakenhandelaar Alexander Komrower, die drie jaar geleden bij de marine was gegaan, voor een kort verlof thuiskwam. De koraalkoopman had nog niet gehoord over de terugkeer van de jonge Komrower of hij stond al op zijn stoep en begon te vragen naar de geheimen van schepen, water en wind. Waar iedereen in Progrody ervan overtuigd was dat de jonge Komrower zich uit domheid naar de gevaarlijke oceanen had laten slepen, beschouwde de koraalhandelaar de matroos als een begaafde jongen die de eer was toegevallen en die zo gelukkig was tot op zekere hoogte vertrouweling, ja in zekere zin familie van het koraal te zijn geworden. En de vijfenveertigjarige Nissen Piczenik liep urenlang arm in met de tweeëntwintigjarige Komrower over het stadsplein. – Wat wil hij toch van Komrower? – vroegen mensen zich af. – Wat wil hij van mij? – dacht ook de jongen.

Tijdens het gehele verlof dat de jongeman in Progrody doorbracht, week de koraalhandelaar nauwelijks van zijn zijde. De vragen van de oudere man kwamen op de jongen nogal wonderlijk over:

‘Kun je de bodem van de zee zien met een telescoop?’

‘Nee’, zei de matroos, ‘met de telescoop kijk je alleen in de verte, niet in de diepte.’

‘Kun je’, vroeg Nissen Piczenik verder, ‘als je een matroos bent, je op de bodem van de zee laten vallen?”

‘Nee,’ zei de jonge Komrower, ‘maar als je verdrinkt, zink je waarschijnlijk naar de bodem van de zee.’

‘Kan de kapitein het ook niet?’

‘Zelfs de kapitein kan het niet.’

‘Heb je al eens een duiker gezien?’

‘Een paar keer’, zei de matroos.

‘Komen de dieren en planten van de zee soms naar de oppervlakte?’

‘Alleen de vissen en de walvissen, die eigenlijk geen vissen zijn.’

‘Vertel eens’, zei Nissen Piczenik, ‘hoe ziet de zee eruit?’

‘Ze zit vol water’, antwoordde de matroos Komrower.

‘En is het zo weids als een groot land, een uitgestrekte vlakte dus, waarop geen huis staat?’

‘Het is zo groot – en nog veel groter!’, zei de jonge matroos. ‘En het is wat je zegt: een enorme vlakte, en hier en daar zie je een huis, maar dat is heel zeldzaam, en het is helemaal geen huis, het is een schip.’

‘Waar heb je die duikers gezien?’

‘Er zijn duikers’ – zei de jongen – ‘bij de marine. Maar ze duiken niet om te vissen op parels of oesters of koraal. Het is een militaire oefening, bijvoorbeeld in het geval dat een oorlogsschip zinkt en je waardevolle instrumenten of wapens naar boven moet halen.’

‘Hoeveel zeeën zijn er eigenlijk?

‘Ik zou het niet weten,’ antwoordde de matroos, ‘we hebben het op de opleiding gehad, maar ik lette niet op. Ik ken alleen de Baltische Zee, de Oostzee, de Zwarte Zee en de grote oceaan.’

‘Welke zee is het diepst?’

‘Dat weet het ook niet.’

‘Waar worden de meeste koralen gevonden?’

‘Ook dat weet ik niet.’

‘Hm, hm, zei de koraalkoopman Piczenik, ‘jammer dat je dat allemaal niet weet.’

(hier verderlezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.