Volheid

Een van de personages uit De Saamhorigheidsgroep (2020), de nieuwe roman van Merijn de Boer (1982), ziet in New York City een zwerver op straat slapen:

‘Een bebaarde kerel lag languit op een oude en vieze doos, met zijn mond open en zijn handen met de palmen naar boven. Hij was uitgeteld. Naast hem lagen een halfvolle fles whisky en een gescheurde zak chips. Zijn kleren waren buitengewoon ranzig. Zijn schoenen – of wat daarvan over waren – stonden naast zijn voeten, die zwart zagen van het vuil en bovendien onder de zweren en kloven zaten. Zijn nagels waren zo lang dat ze de tenen verborgen. Ze leken op beschimmelde gemberwortels.’ 

Waar dit bij veel schrijvers een bijna willekeurig detail zou kunnen zijn, is dit fragment van grotere betekenis binnen het oeuvre van De Boer, die excelleert in beschrijvingen van lichamelijke verwaarlozing. In zijn debuut Nestvlieders (2011) staat het verhaal ‘Balthasar Tak’, een bijna tergend gedetailleerd portret van een bijzonder onsmakelijk figuur: ‘Van dichtbij ruiken zijn haren, niet alleen nu hij op het vliegveld zit, naar een nest met bedorven eieren erin.’ Het personage wordt alsmaar ranziger, totdat hij uiteindelijk op gruwelijke wijze om het leven wordt gebracht. Je zou kunnen denken dat hier sprake is van een uitbanning, dat de schrijver hier bruut afrekent met zijn eigen angst voor verslonzing of verval. Maar ook in later werk van Merijn de Boer, zoals zijn roman De nacht (2014) of het verhaal ‘Een vaderfiguur’ uit De geur van miljoenen (2018), is degeneratie nooit ver weg.   

Ook in De Saamhorigheidsgroep is wel wat viezigheid te vinden, maar qua sfeer en toon is het boek eerder verwant aan de merkwaardige liefdesroman ’t Jagthuys (2016), waarin een verhouding ontstaat tussen zorgverlener Vera en de gehandicapte maar geniale en gevoelige Binnert. Een belangrijk verschil zit in de vorm: waar De Boers vorige twee romans relatief geconcentreerde boeken met enkele personages en een relatief constant decor waren, is zijn nieuwste een breed opgezette vertelling over een tiental leden van een idealistische vriendengroep in de jaren tachtig. 

Buiten twee kortere episodes in New York en Jeruzalem, waar Bernhard Wekman werkt als diplomaat, speelt de roman in Haarlem. Hoewel geen activist van nature, wordt Bernhard door zijn vriend Felix  geïntroduceerd bij De Saamhorigheidsgroep, die zich middels acties en donaties inzet voor ‘de Derde Wereld’. Als buitenstaander is Bernhard geïntrigeerd door deze eigenzinnige gemeenschap, en hij geniet tegen zijn eigen verwachtingen in van het groepsgevoel. Maar het ingrijpendste is zijn verliefdheid op een van de vrouwen uit de groep, Liza. Aanvankelijk verleidt ze hem alleen zodat Bernhard het kind kan verwekken waar Liza en haar onvruchtbare man naar verlangen, maar al doende blijkt er meer tussen hen te zijn. Er bloeit een hevige liefdesverhouding op, die wordt afgekapt wanneer Liza een zoon krijgt en Bernhard voor zijn werk moet emigreren. Terugblikkend realiseert hij zich dat die Haarlemse jaren de gelukkigste van zijn leven waren. 

Maar deze hoofdlijn is verpakt in een boel korte en langere verhalen over personages die in de loop van het boek steeds weer opduiken. Zo is er Douwe, de zoon van een van de groepsleden, een zwaarmoedige jongen die Misdaad en straf leest maar opleeft wanneer zijn leraar Latijn hem een feestelijk rood jasje geeft. Of Felix, die als jurist zijn grote gezin onderhoudt en ’s ochtends om zes uur op de wc – de enige stille plek in het kleine huis – aan zijn proefschrift werkt. En Haje, uitbater van een drijvend stamppot-restaurant, dat geterroriseerd wordt door Jacques, een morsige journalist die eerst heel links en nu heel rechts is, en die onmiskenbaar gemodelleerd is op de schrijver Jacques Gans (1907-1972). Wanneer Haje de overlast zat is, vaart hij zijn etablissement naar Wallonië, waar hij een vrouw ontmoet en goede zaken doet door voor blinde mijnwerkers te koken – je moet er maar opkomen. 

Al die verhalen geven De Saamhorigheidsgroep een negentiende-eeuwse volheid: er is veel meer dan alleen een plot, zonder dat alle uitweidingen de hoofdlijn verduisteren of vertragen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Merijn de Boer klassieke Russische schrijvers als Toergenjev, Tolstoj en Dostojevski als voorbeelden beschouwt, zoals hij in een recent en vrij persoonlijk radiointerview vertelde. Daarnaast lijkt hij het devies van Flaubert, die andere grote negentiende-eeuwer, te hebben nagevolgd: De Saamhorigheidsgroep bevat geen moreel oordeel over de personages, hoe tragisch, onbeholpen of lachwekkend hun geklier ook is. Maar het soms wat sardonische perspectief uit zijn vroege werk is hier verruild voor een warmere, begane blik, die mij eerder tot ontroering dan tot grimassen heeft aangezet. Dat is waarom ook ik De Saamhorigheidsgroep zijn beste boek tot nu toe vind. 

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

recent

Een eigen koers

De laatste week van de zomervakantie bracht ik werkend door. Met een collega van de Schrijversvakschool mocht ik in een ruim Frans huis studenten begeleiden op hun weg naar beter proza.

Er waren lieve honden en ezels, er werd voor ons gekookt en overal stonden koelkasten vol koude drankjes. In zo’n week ben je overgeleverd aan wie zich opgegeven heeft, maar wij hadden mazzel: onze mensen waren slim en gedreven, sociaal vaardig ook.

Ik stond elke dag om zes uur op, en gebruikte de uren tot het ontbijt voor het herschrijven van mijn roman. Daarna gaven we les, waarna lunch, en in de middag was er tijd om één op één te zitten met cursisten die daaraan behoefte hadden. ‘s Avonds werd er geborreld en aansluitend aten we gezamenlijk. Ik ging steeds vroeg naar bed om in de ochtend weer te kunnen werken.

Toen we terugreden naar Amsterdam vroeg mijn collega of ik nog een keertje mee zou willen, en ik zei dat ik het nog niet wist. Raar als dat mag lijken gezien ik alleen maar pluspunten heb opgevoerd, was het me sinds de Romereis in de vijfde niet overkomen dat ik een week ergens zat zonder weg te kunnen. Bij thuiskomst meldde ik dit aan B, die zei dat ik te eigenwijs geworden ben om me lang aan te passen, te zeer gewend mijn eigen koers te varen.

Het werd maandag; ik bracht de kinderen naar school, kwam thuis in een leeg appartement en zette me gelukzalig aan het werk tot Otis de Hond blafte, de voordeur openging en R binnenkwam.

R is vijfendertig, sinds een jaartje vader van een zoon. Met zijn vrouw – ook Filipijnse – woont hij op een postzegel in Nieuw West, en verdient zijn geld door huizen als het onze schoon te houden. R hoopt in tien jaar Amsterdam genoeg te sparen voor wat Filipijnse grond met een eigen huisje erop.

Ik dacht aan mijn Filipijnse aikidovriend N, die ooit zonder zijn gezin naar Dubai trok nadat een storm de plantage van zijn familie had verwoest. In Dubai werkte hij – opgeleid tot ingenieur – jarenlang als lasser van pijpleidingen, zijn paspoort was bij aankomst ingenomen door de baas.

Ik zette koffie voor R en vroeg hem hoe het met de kleine ging.

‘Very good,’ zei hij met een glimlach. Daarna vertelde hij over het basketbaltoernooi dat zijn team van Filipijnse expats gewonnen had. Ik zette me weer aan mijn werk en R begon met stofzuigen, als altijd in falsetto meezingend met de Romantic Rock Ballads van de playlist op zijn brakke telefoon.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Minuscule oorlogen niet met het blote oog zichtbaar

Ik kan eindeloos naar bomen staren en heb dat deze zomer ook eindeloos gedaan, soms gelukkig dan weer in verdriet. Wat doe je als je naar een boom staart? Je zoomt afwisselend in op enkele bladeren, takken, vertakkingen en zoomt uit naar het geheel. En opnieuw. Neemt de ruisende beweging waar, het lichtspel tussen de bladeren en de vogels die in de boom wonen of er even op bezoek zijn.

Mijn middelbare school stond midden in de bossen en naast de lokalen Nederlands woonden een heel stel rode eekhoorns die een contaminatie aangingen met metaforen, metrum en stijlfiguren, want niets is leuker dan naar eekhoorns kijken. Tot stijgende wanhoop van de brave leraren.

Niets leuker? Ik heb een eekhoornsnackbar in de tuin, ook te zien als een intelligentietest voor kleine zoogdieren en de enige dinosauriërs die we nog kennen: de lokale vogelstand (die op mijn lijst uit 22 soorten bestaat maar een buurman meent in zomer en winter samen tot 46 te komen.) Deze snackbar bestaat uit een vierkant bakje met een glazen front, waarachter doppinda’s en een klep erboven die je open moet duwen om bij de pinda’s te komen.

Voor de eekhoorns is het een koud kunstje, maar de pimpelmezen blijven onmachtig tegen het glas tikken alsof dat helpt. De oplossing gaat hun fraaie blauwe koppies vrij letterlijk te boven. De Vlaamse gaai snapt de snackbar dan weer heel erg goed, awel! De eekhoorn legt er met een hoger gevoel voor humor soms een duivenei in.

Starend in de boom knaagt aan mij steeds een schuldgevoel: ik zie regelmatig een rode eekhoorn, en beleef daar veel plezier aan. Maar ik verlang er intens naar een boommarter te zien, die hier in de buurt vaak worden waargenomen, maar die ik nog niet zag. En een boommarter peuzelt met grote graagte zo nu en dan een rood eekhoorntje weg. Zo strijdt in mij onzichtbaar liefde met nieuwsgierigheid.

En aldus geplaagd door tegenstrijdige gevoelens tol ik rond en staar ik door naar de boom, die immer een in veelheid is.

Men moet

Men moet altijd enigszins verdrietig zijn,
anders is men verloren,

maar men moet wel een beetje verloren zijn –
van het reddeloze soort –
anders zou men alleen maar gelukkig zijn,

toch moet men ook gelukkig zijn,
zo maar gelukkig kunnen zijn,
in alle staten van geluk,

anders zou men maar verdrietig zijn,
enigszins verdrietig
altijd.

Toon Tellegen

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.