Het einde van Boekhandel Schimmelpennink

Boekhandel Schimmelpennink is dicht. Na vijfentwintig jaar is Ton ermee opgehouden. Hij wilde nog andere dingen doen voordat de rit ten einde komt, zoals tijd doorbrengen in zijn camper in Friesland, of koffie schenken in een bejaardentehuis. Maar de dalende omzet door concurrentie van websites als bol.com en een marktconforme verhoging van de huur zullen helaas ook een rol hebben gespeeld – er waren geen gegadigden voor een overname.

Ik moet bekennen dat het niet mijn vaste boekhandel was – die zit al jaren op het Spui. Maar in Schimmelpennink kwam ik wel bijzonder graag. Onder meer omdat de omloopsnelheid er trager was en oudere uitgaves langer op de plank bleven staan. Je kon er bij toeval nog een bijzonder boek ontdekken; een onuitgepakte eerste druk van de Nederlandse vertaling van Prousts Contre Sainte-Beuve is waarschijnlijk mijn beste vondst geweest. 

Uniek was ook de informele en nostalgische sfeer: de keuvelende of orerende buurtbewoners, de naar vanille geurende pijptabak, die me steevast aan mijn grootvader deed denken. En het prachtige donkere houten interieur. Ik kon me maar moeilijk voorstellen dat de winkel uit 1994 kwam – dan had er wel met uitzonderlijk veel overtuiging binnen moeten zijn gerookt. Later ontdekte ik dat er al sinds 1940 een boekhandel in het pand zit, aanvankelijk bestierd door de bekende familie Boekman. Na een reeks minder geslaagde plaatsvervangers werd de oude winkel uiteindelijk waardig opgevolgd door Schimmelpennink, wat nu helaas de laatste incarnatie blijkt te zijn.

Ik leerde dit uit de degelijke winkelgeschiedenis, die als appendix is opgenomen in Moedig zijwaarts (2015), de verzamelde columns en stukjes van Ton Schimmelpennink. Ik kocht het leuke boekje samen met Ik ben ik niet (2014) van J.J. Voskuil toen ik begin april afscheid van de boekhandel kwam nemen. Het bevat verder flink wat droogkomische verslagen van ontmoetingen met merkwaardige klanten en bezoekers. Onder wie ook Wouter van Oorschot:

‘Het gesprek komt op de veel te vroeg gestorven D. Hooijer, wier postuum verschenen werk nauwelijks heeft verkocht. “Net als haar bundel Sleur is een roofdier,” reageert de uitgever, nog steeds enigszins verbolgen. “Daar heb ik onlangs 4000 exemplaren van door de papiermolen gehaald.”

De boekhandelaar verslikt zich in een slok koffie.

“Die prachtbundel van de grote D. Hooijer?”’

De boekhandelaar had ‘deze nieuwste bijdrage aan de teloorgang van de beschaving’ graag ongedaan gemaakt, zegt hij, maar vierduizend exemplaren in zijn winkel opbergen? ‘“Wel een beetje veel eigenlijk,” denkt hij tenslotte.’ 

Op de zelfgeprinte boekenleggers stond een van Schimmelpenninks motto’s: ‘Tegen de teloorgang der dingen.’ Omdat ik het verval van wat me dierbaar is ook maar moeilijk verdraag, was ik voornemens om de boekhandel na die eerste keer niet meer te bezoeken. Afgelopen week ben ik toch nog eens gegaan. Niet om de aftakeling van die eens zo fraaie winkel te aanschouwen, maar om dat adagium in de praktijk te brengen. Ton was zo goed om me zijn schrijversprenten van Menno ter Braak en Martinus Nijhoff te schenken, op voorwaarde dat ik die van J.C. Bloem erbij nam. Ik zal ze ophangen in een toekomstige klaslokaal, als aanmoediging en als aandenken. 

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

recent

50

Ari is al bijna dertig jaar mijn vriend. Wie hem niet goed kent vindt dat hij veel praat en slecht luistert, en ik begrijp dat wel.

We drinken graag, samen. Als er publiek is – dat is voor Ari meer dan twee personen – staat hij altijd aan.

Maar Ari maakt documentaires, een vak waarin je anderen een podium biedt; met de jaren heb ik geleerd dat hij heel goed kijkt en luistert. Op de belangrijkste momenten zag hij me, ook terwijl hij ergens op de bar danste, zich schijnbaar onbewust van zijn omgeving.

Als het tussen B en mij ooit misgaat, dan weet ik dat er bij Ari – toch mijn laatste vriend met een studioappartement – een matras voor me geregeld wordt.

Een van mijn gelukkigste perioden was toen het uit was met mijn ex en ik op de grond sliep in Ari’s oude huis op het Jeltje de Bosch Kemperpad. In de koudste nachten van het jaar lag ik in zijn kleine woonkamer naast een falende gevelkachel. Ik deed onderzoek voor mijn scriptie en forensde elke ochtend naar Scheveningen; hoewel ik om zes uur op moest, kwam Ari vaak diep in de nacht en nog dieper in de olie thuis, en wilde dan nog één plaatje voor me draaien.

Ik maakte schoon en begon voor ons te koken. Ari kwam elke dag op tijd terug uit Hilversum en riep al bij het vastzetten van zijn fiets dat het mannetje thuis was. We aten veel vlees. Meerdere keren per avond deed hij me bijna stikken van het lachen.

Ari leerde ik ergens in ’93 kennen via mijn vriend Gijs, die zo veel affectie had voor de luide jonge televisiemaker dat ik hem onmiddellijk in mijn hart sloot; met Ari kwam ook de lange en wat stillere Boris mijn leven in. Meer dan twintig jaar aten, dronken, dansten en lachten we met zijn vieren.

Gijs overleed, en toen waren we met drie. Er zijn de afgelopen jaren veel mensen doodgegaan om Ari heen. Ik hoop dat je het oké vindt dat ik dit hier opschrijf, Aar.

Wat ik zeggen wil: ik kom straks voor je koken. Ik haal een bak vol spulletjes en dan zien we wel wat het menu wordt. Wacht op ons met drinken. Die lange komt ook vroeg.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Corona in Rusland

[FB 21-4-20] (Vertaling Yolanda Bloemen en Seijo Epema)

De gewaarwording in ‘reële tijd’ te leven is er waarschijnlijk niet bij degenen die thuis zitten, maar voor mij, die zich door omstandigheden wél verplaatst, is die aanwezig. Er is veel vreselijks (met name de ineenstorting van de gezondheidszorg), maar ook veel fascinerends, zoals bij ieder natuurgeweld. De vreemde sensatie van Moskou (waar ik meer dan een maand niet ben geweest): de uitgestorven straten, het voorzichtige verkeer, hoe mensen ontmoetingen uit de weg gaan. Wat nieuw is: het hoofd van de regionale overheid belt me op (voor raad), op Facebook krijg ik vriendschapsverzoeken van mensen van wie ik dacht dat ze van het bestaan van Facebook niet afwisten, en de minachting voor de centrale overheid lijkt algemeen gedeeld. En, zoals dat gaat op een moment van serieuze maatschappelijke verschuivingen, er bestaan ineens verschillende manieren van leven naast elkaar. Ik moest vandaag denken aan een fragment uit de memoires van mijn overgrootvader, die in Kronstadt getuige was van de Februarirevolutie met de talloze moorden op officieren (mijn overgrootvader was ook officier, en militair arts), over hoe hij na alles wat hij gezien had terugkeerde naar zijn ouderlijk huis in het gouvernement Voronezj: ‘We reisden met zes personen in een eersteklascoupé met vier plaatsen. Het leek of al dat nieuwe en vreselijke alleen in Kronstadt was. In het hele land was er nog een overvloed van al het oude. In de coupé zat een oudere, degelijke adellijke dame, een landeigenares uit de buurt van Kozlov, in een derdeklascoupé zaten haar dienstmeisje en haar hondje. Op het station Izberdej werd de dame afgehaald door een rijtuig met drie robuuste paarden ervoor en een bagagewagen eraan vast. De dame nodigde mij met klem uit haar te komen bezoeken en een dagje of wat te komen logeren.’

[FB 24-4-20]

Een man

Uit de cyclus ‘Brieven van geluk 2020’

Toen de virusepidemie begon sloot een man zich op in zijn buitenhuis buiten Moskou: hij ging nergens meer heen en ontving niemand. Zijn vrouw was allang bij hem weg, zijn labrador was dood, over zijn dochters – volwassen, getrouwde vrouwen – spreekt hij liever niet. Deze man heeft niets nodig en niemand heeft hem nodig. Hij heeft niets te wensen, zijn geschiedenis is het niet waard te delen.

Foto van Maxim Osipov
Maxim Osipov

Maxim Osipov is Russisch arts en schrijver, zoals Tsjechov dat was. In eigen land stelt hij zich kritisch op waar het gaat om gezondheidszorg. In het najaar verschijnt de schitterende verhalenbundel Steen papier, schaar van Osipov in de vertaling van Yolanda Bloemen en Seijo Epema.