Lezen in een lege kroeg

Juist in crisistijd hebben we een avond in de stad nodig met vrienden en collega’s, een moment om onze ellende met wederzijdse steun en humor te lijf te gaan. Corona maakt dit onmogelijk, en naarmate de sluitingsweken verstrijken zal het aantal faillissementen in de horeca stijgen. 

Samen met Jan van Mersbergen presenteer ik vijf keer per jaar De Vertellers van Helmers, een drukbezochte literaire avond in een fijn café in West. Nu dat tijdelijk niet kan willen Jan en ik onze geliefde horeca een hart onder de riem steken. In samenwerking met Het Parool maakten we filmpjes van acteurs en schrijvers die literaire barverhalen voorlezen in het droeve decor van een leeg café Helmers, met de gordijnen dicht en stoelen op de tafels. 

In totaal maakten we zestien filmpjes, waarvan er elke vrijdag twee online komen op de site van Het Parool. Vorige week trapten we af met Femke van der Laan en Gilles van der Loo. Aanstaande vrijdag 17 april lezen Marian Mudder (Cormac McCarthy) en Hanneke Groenteman (Guus Luijters).

Andere voorlezers zijn: Arthur van den Boogaard, Thomas Heerma van Voss, Ilse Warringa, Maartje Wortel, Saskia Temmink, Martin Schwab, Gonny Gaakeer, Ivo Victoria, Cynthia Abma, Raymond van de Klundert en Carly Wijs. Camera/regie: Matthijs Immink. Montage: Lex Coppoolse. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

recent

Liefde en lust

Via mijn kameraad Merijn kwam ik in aanraking met Liefde en goudvissen (1940), de schitterende liefdesroman van Jacques Gans (1907-1972). Het boek speelt in Parijs, waar Gans aanvankelijk leeft als een gelukkige bohémien. Later probeert hij er een Nederlands tijdschrift over Franse literatuur op te zetten. Op zijn zoektochten naar kopij komt hij in contact met de schrijver Paul Léautaud (1872-1956), die de kost verdiende met redactiewerk voor Mercure de France. Gans is een groot bewonderaar van zijn werk: toen hij wegens het ingooien van de ruiten van een boekhandel in de Utrechtsestraat een korte gevangenisstraf moest uitzitten, nam hij een exemplaar van Passe-Temps (1928) mee naar zijn cel. 

De roman bevat ook een geweldige beschrijving van Léautauds eigenzinnige manier van uitklokken: ‘Punctueel om vijf uur maakte Léautaud aanstalten tot vertrek. Anderen konden rustig in zijn kamer de discussie voortzetten tot de Mercure sloot. Zoals hij afscheid nam, het gedeukte stoffen hoedje op het hoofd, een beige boodschappentas in de hand met inkopen voor zijn honden en katten, was hij stellig een van de weinige overlevenden uit de 19de eeuw die nog de atmosfeer van Parijs uit een vorig tijdperk om zich heen hadden.’ 

Aangestoken door de idolatrie van Gans kocht ik bij Kok het boekje Lichtzinnige herinneringen (1969), Privé-Domein nummer 12, waarin onder meer Léautauds debuut Le Petit Ami (1903) is opgenomen. 

Jaren geleden schreef ik eens iets naars over Léautaud zonder een boek van hem uitgelezen te hebben – een zonde die ik daarna nooit meer heb begaan. Ik vroeg me hardop af: wat is er nu zo boeiend aan de notities van een nihilistische hoerenloper? Aanvankelijk was ik alleszins bereid om mijn smadelijke opmerking hier publiekelijk terug te nemen, maar al lezend in Le Petit Ami kwam ik tot de conclusie dat mijn voorbarige kritiek toch een kern van waarheid bevatte. 

In het boek neemt Léautaud de belangrijkste herinneringen aan zijn jongensjaren door, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan zijn fascinatie voor vrouwen van lichte zeden, danseressen en prostituees, die hij liefkozend zijn ‘vriendinnen’ noemt. ‘De liefde interesseert me eigenlijk maar bitter weinig,’ schrijft hij, en uit verveling en geilheid zocht hij zijn toevlucht bij vrouwen die alleen maar lichaam mogen zijn.

Léautaud staat bekend als een navolger van Stendhal (1783-1842), maar hierin had hij niet verder van zijn voorbeeld af kunnen staan. In Het leven van Henry Brulard (1834-1835) gaat het juist consequent om liefde, de obsessie met de persoonlijkheid van een ander. Stendhals extreem openhartige beschrijvingen van zijn verlangens en de invoelende portretten die hij van zijn geliefdes schetste maken zijn werk juist zo enerverend en origineel. 

Le Petit Ami ontbeert een dergelijk gevoel voor details, en interesse in het innerlijk van anderen is zo goed als afwezig. Léautauds zelfonderzoek brengt hem tot een nogal afgezaagde conclusie, die koren op de molen is voor de Weense delegatie: hij zou de belangeloze affectie van zijn vriendinnen opzoeken omdat hij door zijn eigen moeder is verwaarloosd. Léautaud werd opgevoed door een kindermeisje en durfde zijn moeder als volwassene nog geen brief te sturen uit angst om opnieuw afgewezen te worden. Wanneer hij haar rond zijn negentiende weer ontmoet, overlaadt hij haar met kussen en zoete woordjes. Le Petit Ami verandert razendsnel van een lustdagboek in het zelfportret van een smoorverliefde Oedipus. 

Wat er beweerd wordt over Léautauds stijl onderschrijf ik zeker: hij formuleert precies en vertelt zeer aangenaam, bijna praterig. Maar hij klinkt ook als een ordinaire oude snoeperd wanneer hij het heeft over de natuurlijke aantrekkingskracht die hij op ‘kleine meisjes’ zou uitoefenen. Nog storender dan dat is de onversneden sentimentaliteit waarmee dit relaas doordesemd is. Terugdenkend aan zijn kindertijd schrijft hij dingen als: ‘O! die kleine jongen, die kleine jongen, wat is er van hem overgebleven en wat voel ik me week wanneer ik naar hem kijk!’ En: ‘Verwelkte schoonheden, eeuwige stilte!’ De talloze zoetsappige uitspattingen wekken de suggestie dat hier een oud heertje aan het woord is, dat zijn verloren vitaliteit beweent. De auteur was echter nog geen dertig toen hij dit schreef – dat is wel heel vroeg om zo ongegeneerd met je jeugdjaren te dwepen. 

Enigszins teleurgesteld begon ik maar aan Le Petit Ouvrage Inachevé (1964), de onvoltooide en postuum gepubliceerde notities die het tweede deel van Lichtzinnige herinneringen uitmaken. Deze teksten zijn gewijd aan Madame Cayssac, die tussen 1913 en 1933 de geliefde van Léautaud was. Ze zijn compleet anders van insteek en toon: ditmaal blikt de schrijver niet terug, maar richt hij zich volledig op het heden. Op uiterst manische wijze probeert Léautaud de vrouw waar hij op latere leeftijd, tegen alle verwachtingen in, hartstochtelijk verliefd op werd te vereeuwigen. Hij registreert hun gesprekken, beschrijft hun markante erotiek en legt zonder ironische distantie zijn aan wanhoop grenzende liefde vast. Ik werd overvallen door de energie en de levenslust, en was mijn eerdere ontgoocheling snel vergeten. Toen ik het uit had besloot ik meteen dat ik Onvoltooid verleden tijd, de bundeling van Léautauds latere werk, moest zien te bemachtigen.

In het laatste hoofdstuk van Le Petit Ami stelt Léautaud dat schrijvers eigenlijk niet voor hun veertigste zouden moeten beginnen: ‘Voor die tijd is het rijpingsproces namelijk nog niet voltooid.’ Als hij dit op zichzelf had betrokken, zou ik hem zeker gelijk hebben gegeven. 

Paul Léautaud met poes
Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Een lezer

B is beter dan ik in het vinden van de juiste boeken voor onze kinderen. Ze heeft meer geduld en luistert beter.

De meeste kinderboeken vind ik slecht van taal en saai. Aan mij heb je pas iets als ik boeken mag aanraden die ik zelf graag lees.

Groot was mijn geluk toen Nadim deel 3 van Harry Potter grommend van zich af wierp.

‘Wat is er?’ vroeg ik zo neutraal mogelijk. ‘Vind je het niet leuk meer?’

‘Die boeken zijn echt veel te dik. Er staan allemaal dingen in die er niet toe doen en je moet heel lang wachten voor er weer iets gebeurt. En ze leggen echt álles uit.’

‘Interessant,’ zei ik, en probeerde niet te juichen. Onder het voorlezen van het eerste deel was ik bijna gestorven van lamlendigheid; bij een aantal cruciale scènes had ik Nadims woede gewekt met mijn slappe lach.

Je zou kunnen denken dat ik zijn mening heb beïnvloed, maar B en ik lazen hem na deel 1 nog twee delen voor. Daarna begon hij ze zelf te lezen, aanvankelijk met veel plezier. Een Harry Potterverjaardag volgde, we maakten toverstokken van wilgentenen in Normandië.

Toen er nog geen internet was koos ik mijn leesvoer op titel. Ik had uren te slijten in boekwinkels, toen. Na de titel begon ik aan de eerste bladzijde, en als ik merkte dat ik op een van die lage krukjes wilde blijven zitten om te lezen, nam ik het boek mee naar huis.

Boeken hoefde ik als kind niet voor mijn verjaardag te vragen. Ik kreeg ze, alsof ze een eerste levensbehoefte waren. Ik heb daar niet genoeg gebruik van gemaakt.

Voor Nadim en Ada geldt hetzelfde. Ze vragen wel eens boeken aan Sinterklaas of voor verjaardagen, maar als het leesvoer op is gaan we sowieso naar de boekhandel.

Vorige week kocht ik bij de Island Bookstore op de Westerstraat het eerste deel van een magisch drieluik van zo’n vierhonderd bladzijden voor Nadim. Gisteren moesten we wéér. Tijdens onze stadswandeling leek hij zich zorgen te maken over of het volgende deel er nog wel zou liggen.

‘Maar papa, je zei toch dat we naar de Island zouden gaan?’

‘We gáán ook naar de Island, man. Op het einde van de wandeling is beter, anders loop je de hele tijd met dat boek te slepen.’

‘Maar ik vind dat helemaal niet erg.’

Nadim mocht de route bepalen. Ik merkte dat hij steeds kleinere cirkels maakte rond de Westerstraat, en binnen het uur legde ik Otis de Hond vast aan het fietsenrek voor nummer 15.

‘Yes!’ riep mijn jongen bij binnenkomst. Na een minuutje liep hij lezend in deel 2 weer buiten.

‘Naadje,’ zei ik. ‘Laat me dat boek even in de rugtas doen.’

‘Wat?’

‘Dit gaat zo niet. Je loopt nog ergens tegenop.’

‘Het gaat toch prima, zo?’

Ik haalde een hand door zijn stugge haar, maakte een foto van hem en appte die aan B.

“We hebben een lezer,” schreef ik. “Een echte.”

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.