Westerdoksdijk jaren '90, foto Matthijs Immink

Als de eerste jaren

Een bevriende fotograaf stuurde me zwartwitbeeld dat hij in de vroege jaren ’90 maakte, toen hij op de academie zat. Plaatjes van mijn wijk, die ook nog steeds de zijne is.

Er zit mooi licht in, fijne leegte.

Een collega zei laatst dat ik veel over licht schrijf. Misschien was dat negatief bedoeld, maar ik denk niet dat ik zonder licht zou kunnen schrijven.

De foto’s van Matthijs deden me denken aan mijn begin in deze stad, de zondagsrust die er nog was. De rust op straat ook door de week, die geleidelijk uit Amsterdam verdween.

Vliegtickets kostten nog een maandsalaris, toen. We kunnen dat nooit meer terugdraaien.

We kunnen heel veel dingen nooit meer terugdraaien. Er is een revolutie nodig om de privatisering van de zorg terug te draaien. Nederlanders bouwen dijken, geen barricades.

De denkers buitelen over elkaar heen met verhalen over hoe we dankzij Corona dichter bij een andere manier van leven zijn dan we de afgelopen decennia waren. Het basisinkomen, een rem op de luchtvaart: nu gaan we zien dat het kán.

This is the dawning of the age of Aquarius. Ook nooit gebeurd.

Ik ben geen negatief mens, maar zo gauw dit ellendige virus onderdrukt is gaan wij onmiddellijk de lucht weer in. De poldergeur zal uit de stad verdwijnen, en ook dit ongelooflijke licht.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

recent

De enige plicht

Vorige week vond ik in Schimmelpennink toevallig een fraaie bibliofiele uitgave. Het is een boekje van rood linnen met zilveropdruk. Achterin is te lezen dat het in een bescheiden oplage van veertig stuks is gedrukt: in mijn exemplaar staat met verkleurde rode inkt, die doet denken aan opgedroogd bloed, het nummer dertien geschreven. 

Ik kocht het boek niet vanwege de auteur. Van Boudewijn van Houten (1939) weet ik voornamelijk dat hij een reactionair met een redelijk discutabele reputatie is. Ik ken verder alleen zijn ‘documentaire roman’ Zoveel lol. Een jaar in het studentencorps (1971), een fascinerend en ontluisterend boek dat de aantrekkingskracht die dit instituut op sommige mensen uitoefent heel goed duidt en laat zien dat het corps de afgelopen halve eeuw nauwelijks veranderd is. Van het onderwerp van deze uitgave, de Franse schrijver Roger Vailland (1907-1965), had ik nog nooit gehoord. Het was puur de prachtige titel die me overtuigde: De jacht op het geluk.

Toen ik dat op de eerste pagina zag staan moest ik meteen denken aan Het leven van Henry Brulard, het lijfboek van E. du Perron. In deze overweldigende autobiografie blikt de vijftigjarige Stendhal (1783-1842) terug op zijn leven. Al schrijvend maakt hij de balans op: hij probeert te achterhalen hoe hij geworden is wie hij is, en te bepalen wanneer hij werkelijk gelukkig is geweest. De openingszinnen zijn zo mooi dat ik het boek in de weken nadat ik het uit had regelmatig even opensloeg om ze te herlezen:

‘Vanmorgen, 16 oktober 1832, stond ik bij de San Pietro in Montorio op de Janiculumheuvel in Rome, in prachtige zonneschijn. Een lichte, nauwelijks merkbare sirocco dreef een paar witte wolkjes over de Monte Albano, de lucht was heerlijk warm en ik was gelukkig dat ik leefde.’ (vertaling C.N. Lijsen)

Mijn intuïtie klopte. Vailland blijkt een bewonderaar van Stendhal en een levenslustige non-conformist te zijn geweest, die beweerde dat ‘de jacht op geluk’, zijn levenswijze, ‘een verschrikkelijke ernst vereist.’ Hij was aanvankelijk journalist en schreef later een reeks populaire romans, waaronder La Loi (1957), die bekroond werd met de Prix Goncourt en in 1960 bij Meulenhoff in vertaling verscheen. Tijdens de oorlog zat hij in het verzet en daarna was hij militant communist – totdat hij in 1956 tijdens een reis naar Moskou zelf de wreedheid van het Stalinisme aanschouwde. Hij bleef tot zijn dood uitgesproken links, maar ook een individualist; Vailland was een politicus zonder partij. 

Daarmee staat hij best ver van Boudewijn van Houten af. Dat heeft die laatste niet verhinderd om vijftig jaar na de dood van Roger Vailland een schitterend portret af te leveren. Het boek bestaat uit een klein profiel, een licht bewerkt interview dat Van Houten met de schrijver heeft afgenomen, slechts enkele weken voor diens plotselinge overlijden, verslagen van bezoeken aan Vaillands weduwe Elisabeth en gesprekken met andere intimi, en tot slot een katern met korte vertaalde citaten uit het oeuvre van Roger Vailland.

Van Houten was destijds duidelijk idolaat van de Franse schrijver, hoewel hij zich daar nu enigszins tegen probeert te verzetten. In zijn nawoord noemt hij Vailland ‘pompeus’, ‘een stoerdoener’, maar toch leest het boek als een liefdevol eerbetoon aan dit markante, intense figuur, waarover een tijdgenoot het volgende zei: ‘Alles leek hem zich ertoe te lenen verslonden te worden. Boeken en vooral vrouwen. Van beide gebruikte hij gelijktijdig een grote hoeveelheid.’ 

Naast informatie over Vaillands opvattingen bevat De jacht op het geluk nog een bizar verhaal over het plan om de collaborerende schrijver Louis-Ferdinand Céline (1894-1961) te liquideren, wat om zuiver literaire redenen werd afgeblazen, en een indrukwekkende anekdote over de dood van de auteur. Vailland had terminale longkanker. Toen hij na een bezoek aan Parijs met zijn vrouw terugreed naar Meillonnas werd hij onwel. Omdat zijn vrouw geen auto besturen kon, reed hij verbeten door naar huis, om daar vervolgens pas te sterven. Voor de duidelijkheid: die afstand betreft zo’n vierhonderd kilometer.

Het is een kort maar vol leven dat hier herinnerd wordt, en dat vrijwel geheel volgens Vaillands eigen adagium geleefd is: ‘Geluk is de enige plicht.’

Roger en Élisabeth Vailland
Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Gedaan – Joop Goudsblom (1932-2020)

Wat gebeurde er na 1968 in het leven van Joop Goudsblom (1932 – 2020)? We zullen er nooit een zo helder beeld van krijgen als we van zijn leven vóór die datum hebben. Joop schreef zijn memoires Geleerd tot aan het moment dat hij hoogleraar werd. Het tweede deel van zijn memoires zou waarschijnlijk Gedaan zijn gaan heten.

Joop Goudsblom was medeoprichter (en naamgever!) van tijdschrift Tirade in 1957. We eerden hem als hij op de uitgeverij kwam als de oudste nog levende betrokkene bij de uitgeverij. Wouter van Oorschot en ik waren allebei nogal fan van zijn boeken Vuur en beschaving en Het regime van de tijd. Beide meesterlijke, grote sociologische studies die volstrekt helder en zeer intelligent zijn, goed geschreven en buitengewoon origineel. Goudsblom was in zekere zin de Yuval Noah Harari van zijn tijd; Big History voordat het algemeen bekend werd. Zeer gelukkig waren we dan ook dat we in 2015 een nieuwe editie van Vuur en beschaving konden uitbrengen, verrijkt met een nieuw nawoord.

Aan zijn memoires werkten we toen al langer mee. In NRC-Handelsblad hadden we een interview gelezen van Jannetje Koelewijn met Goudsblom waarin hij gewag deed van zijn memoires. We waren heel benieuwd en vroegen hem ernaar.  In het derde nummer van Tirade van jaargang 2009 publiceerden we het eerste deel. Vanaf dat moment correspondeerden we over zijn werk, en kwam ik soms op bezoek bij Joop thuis. Op de bank gezeten in zijn werkkamer (Joop zat dan  altijd aan zijn bureau) , had je aan je rechterhand de enorme kast met boeken over vuur, honderden, er was een kast met Norbert Elias, verschillende mooie portretten van zijn vrouw Maria Goudsblom -Oestreicher. De opvallendste eigenschappen van Joop in de wijze waarop hij schreef waren zijn precisie, de capaciteit zijn verhaal zonder omhaal te vertellen, de helderheid en dat hij wars was van grote woorden. Er zat iets heel aanstekelijks en fascinerends in het totale gemis aan grootspraak, Joop was vóór alles precies, scherp, met een prachtige ondertoon van nauwelijks waarneembare, elegante ironie.

Vuur en beschaving def hres

Het tweede deel van zijn memoires werd een moeilijke opgave. Joop draaide zich vast in de beschrijving van democratiseringsperiode aan de universiteit. Zijn positie daarin vond hij een moeilijke, ik denk dat hij dat hoofdstuk wel vijf keer opnieuw is gaan schrijven, naar eigen zeggen omdat hij zich ook wat schuldig voelde: de val van hoogleraar sociologie  Den Hollander in 1969 luidde in zeker zin Goudsbloms carrière in. Hoe hij zich verhouden moest tot die kwestie bleef hem bezighouden.

Op het omslag van Vuur en beschaving een lucifer, zoals hij nog decennia na te zijn gestopt met roken altijd een doosje lucifers in zijn zak had, lees het boek en je begrijpt ineens waarom. De combinatie van Joops grote intelligentie en zijn bescheidenheid in conversatie en dictie had paradoxaal genoeg ook wel iets intimiderends. Wie zich zelf niet voor de gek houdt kan heel direct en scherp naar anderen kijken. De mildheid die hij dan opbracht was bijzonder. Een dubbelheid overigens waar Joop als vraagstuk wel raad mee wist, getuige ook het begin van zijn krachtige memoires:

‘Een mooie zomermiddag met een strak blauwe hemel. Op de parallelweg langs de nieuwe Provinciale Weg fietst een moeder met haar zoontje achterop in het mandje. Ze zijn allebei goed gehumeurd; de moeder fietst, het jongetje zingt een vrolijk liedje. Dan passeren ze een paar meisjes die daar aan het spelen zijn. Een van de meisjes zegt: ‘Moet je dat jongetje horen zingen.’ Meer zegt ze niet; maar het jongetje heeft er iets schampers in beluisterd, en hij houdt onmiddellijk op met zingen. Hij voelt zich betrapt, zonder te weten waarom.

Als ik nu, meer dan tachtig jaar later, aan dit voorval terugdenk, heb ik nog steeds moeite om het te begrijpen. Waarom trok dit jongetje zich de woorden van dat meisje zo aan? Was haar opmerking werkelijk schamper bedoeld, of hoorde hij dat er alleen maar in? Wat maakte hem zo ontvankelijk voor de gedachte dat het meisje zijn zingen raar vond en afkeurde? Hij kende haar niet, hij heeft haar nooit meer gezien. Zij is, als ze nog leeft, het voorval zeker al lang vergeten; maar hem staan haar woorden tot op de dag van vandaag bij.’

Wat dan volgt behoort tot de boeiendste memoires-literatuur die ik ken.

—-

Hier een fraaie bespreking van Geleerd door Carel Peeters.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.