Winkelwagentje

Nogmaals Helman.

In 2017 volgde ik bij Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, een vak over Caribische letterkunde. Het was een van de hoogtepunten van mijn studie, mede omdat Van Kempen zo’n geweldig enthousiasmerende docent is. Hij toonde zich een uitstekend verteller, fleurde het bestuderen van teksten op met persoonlijke verhalen en anekdotes, en durfde dus simultaan wetenschapper en mens te zijn. Binnen het huidige academische bedrijf is die persoonlijke werkwijze helaas een zeldzaamheid geworden.

De Caribische literatuur wordt over het algemeen beschouwd als marginaal of onterecht verwaarloosd. De postkoloniale traditie zou maar beperkt voet aan de grond hebben gekregen in het behoudende naoorlogse Nederland, waardoor een groep eigenzinnige schrijvers in de vergetelheid is geraakt. Interesse in deze letterkundige tak komt dan ook vaak voort uit het verlangen hun werken af te stoffen en hun reputatie in ere te herstellen. Dat kan deels persoonlijk gemotiveerd zijn: dichter Dean Bowen (1984) spreekt bijvoorbeeld van ‘een chronisch gebrek aan zwarte schrijvers in mijn jongere jaren’ dat hem ertoe aanzette om zich in het oeuvre van Edgar Cairo te verdiepen.

Voor mij zat het net anders. Ik ben tien jaar jonger dan Bowen en had het internet al vroeg tot mijn beschikking: schrijvers als Astrid Roemer, Tip Marugg, Frank Martinus Arion en Bea Vianen was ik jaren voor ik aan het vak begon al tegengekomen op Wikipedia en Boekwinkeltjes.nl. Ik hoefde dus zelf niets meer te ontdekken. Wel was ik geïnteresseerd in de banden tussen de Nederlandse en de postkoloniale literatuurgeschiedenis, de invloeden en contacten die heen en weer gingen.

Een van de eerste weken kreeg ik daar meteen een prachtig voorbeeld van. Het was een foto die me onmiddellijk raakte en waar ik nog regelmatig aan terugdenk. Op de afbeelding zie je rechts het slungelige lijf van dichter Hendrik Marsman (1899-1940). Naast hem staat een vrouw met zwart haar en een grote zonnehoed. Haar gelaatstrekken kan ik niet goed onderscheiden, maar mogelijk is zij Rien Barendregt, Marsmans echtgenote. En links van hen zien we Albert Helman (1903-1996), met een ontzettend guitige lach op zijn gezicht.

In de eerste plaats stond de algehele vrolijkheid me aan. Helman ligt in een kinderwagen, Marsman houdt het geval in evenwicht of staat op het punt om zijn vriend uit beeld te rijden. Er spreekt speelsheid uit, verbroedering: de twee schrijvers die mogelijk het meeste hebben betekend voor de moderne literaire verbeelding van hun vaderland – respectievelijk Suriname en Nederland – staan hier zonder ernst of plichtpleging naast elkaar. Alsof de splijtende geschiedenis geen grip op ze kreeg, de individuele herkenning hun verschillen teniet deed.

Veel van mijn generatiegenoten zullen dit beeld nog met iets anders associëren. Een van de meest iconische stunts van de legendarische televisieserie Jackass bestond uit het rondrijden van met mensen gevulde winkelwagentjes, met het einddoel het gevaarte op een zo kunstig of pijnlijk mogelijke manier te laten crashen. Aan het begin van de jaren 0 werd het programma door jongeren wereldwijd verafgood en er volgden eindeloos veel imitaties – het bewijsmateriaal is te vinden op YouTube.

Die puberale baldadigheid is niet zo direct terug te zien in de foto van Helman en Marsman. Maar uit hun pose spreekt eveneens een jongensachtigheid, die in dit geval eerder ontroerend is. Hier zijn twee vrienden die met hun geklier de formele volwassen wereld kortstondig op afstand houden. Gelukkig is het in zekere zin een eeuwig tafereel. Afgelopen week nog zag ik een groepje jongens op de Reguliersgracht, net voor het Amstelveld. Ze reden een winkelwagentje de bruggen op en af. Een van de vrienden zat erin en gooide een voetbal in de lucht. Toen ik langsliep hoorde ik ze honderduit kletsen en lachen.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

recent

Naamgenoten

Ernest Hemingway had een hekel aan zijn voornaam. Om literaire redenen nog wel: de naam deed hem denken aan de potsierlijke hoofdpersoon van Oscar Wildes toneelstuk The Importance of Being Earnest (1895), waarmee hij zich absoluut niet wenste te associëren. Wellicht is dat de reden dat hij op het toppunt van zijn faam alleen zijn beduidend stoerdere achternaam op boekomslagen liet zetten.

Zelf heb ik het bijzonder makkelijk gehad met literaire naamgenoten. Over de grens vind je naast beroemde componisten alleszins respectabele types als Wittgenstein, die over het algemeen onder hun achternaam de geschiedenis in zijn gegaan. In eigen land word je alleen in de minder bedrijvige antiquariaten nog geconfronteerd met vergeten figuren als Lodewijk de Boer. En laten we niet vergeten: Lodewijk van Deyssel heette eigenlijk gewoon Karel.

Ik had dus het rijk voor mezelf. Totdat ik ontdekte dat er achter de gebeitelde voorletters van L.H. Wiener een naamgenoot schuilging. Dat was toen ik zijn verhalenbundel Man met ervaring (1973) kocht en las. ‘Lodewijk Henri’ staat er op de kaft en rug, in de onovertroffen typografie van Helmut Salden. Zo staart mijn eigen voornaam me af en toe aan wanneer ik een blik werp op mijn boekenkast. Het is een geruststellende aanblik.

Afgelopen week zette ik er een nieuwe titel naast: De zoete inval. 16 februari jongstleden vierde de schrijver zijn vijfenzeventigste verjaardag. Hij trakteerde zijn lezers op deze slanke bundel verhalen, waar je ook af en toe een column of een lezing in aantreft. Er wordt veel in teruggeblikt en herinnerd, maar dat is niet per se uitzonderlijk in het werk van Wiener. Ook zit er veel zelfspot in, altijd uitstekend gedoseerd. Zo gaat het fraaie titelverhaal over een promiscue romantische nacht die eindigt in overgeven en liefdesverdriet, waarna de minnaar zich maar in de rol van relatietherapeut schikt. In een ander verhaal beschrijft Wiener hoe hij, nog beneveld door de drank, bij een nachtelijk toiletbezoek per ongeluk zijn appartement uitloopt – zonder sleutel. Zijn oude t-shirt over zijn edele delen trekkend belt hij aan bij een onbekende buurvrouw. Ze geeft hem een kimono te leen, maar weigert daarvoor een kus in ontvangst te nemen.

‘Familieportret’ is mijns inziens het mooiste verhaal. Daarin vertelt de schrijver hoe hij een bijzonder schilderij van Jan Wiegers op het spoor raakt. Het is een portret van Eddy, de broer van zijn vader, die in 1940 samen met zijn ouders zelfmoord pleegde. Deze vondst zet Wiener ertoe aan om die tragische familiegeschiedenis opnieuw op te tekenen, en dat doet hij in gecontroleerd proza dat toch voortdurend onder hoogspanning lijkt te staan.

Ook heeft de schrijver het over zijn eigen broer, die in het verhaal nog een merkwaardige rol speelt bij de bemachtiging van het portret en die de naam van de dode oom draagt: Eduard. ‘[M]aar ik noem hem Pierre, tenminste als wij elkaar spreken. Ik vind de naam Pierre beter bij hem passen, al maakt het niet veel uit. Ik weet toch niet wie hij is,’ schrijft Wiener. In zijn literaire werk is dat weer anders: ‘Dan heet hij niet Pierre, maar Saul. Ik vind Saul een mooie naam, al komt hij uit de Bijbel.’ De auteur zelf ruilt Lodewijk in zijn boeken meer dan eens in voor Henrie of Ezra.

Gehussel met namen, maskers en identiteiten – het behoort allemaal tot het klassieke repertoire van de schrijver. Dat doet me denken aan Lodewijk Lichtveld (1903-1996), een naamgenoot die zijn voornaam succesvol afgelegd heeft. Hij noemde zich Lou en maakte gebruik van een lading pseudoniemen. Mijn persoonlijke favoriet: onder de naam Marion Bekker schreef hij samen met zijn vrouw Leni Mengelberg (1903-1984) een aantal kookboekenKook eens iets anders, bijvoorbeeld, en Lekker koken voor weinig geld. Ik ken hem vooral als Albert Helman: diens roman De medeminnaars (1953) staat vanaf vandaag precies drieëntachtig centimeter van De zoete inval vandaan.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Schragen tegen de werkelijkheid

De tegemoetrijdende ov-fietst koerste gevaarlijk nabij een harde hoge stoeprand. En raakte die toen. De man klapte voorover, half tegen een balk waarmee het historische pand aan het straatje geschraagd werd en bleef liggen in de positie waarin hij neergekomen was. De doffe klap galmde nog na in de stilte tussen de gevels toen ik me realiseerde – hem steeds nabijer komend – dat ik de enige in de buurt was. Ik gooide mijn fiets dus neer en haastte me naar hem toe. Open ogen, ademend maar geen sjoege. Dat bleef zo. Langzaamaan verzamelden zich mensen die passeerden om te helpen, er werd een ambulance gebeld, waarschuwingen voor verplaatsing uitgewisseld, jassen over hem heen gelegd. Iemand kwam mijn tas brengen, ‘pas op hoor, hij is zo weg’. Mensen die een poosje waren blijven staan namen afscheid als ze besloten weer weg te lopen. We bedankten elkaar, een hand op een schouder. Opmerkelijke verbondenheid. De geest was eensgezind bezorgd, we waren éen, we gaven om elkaar en hadden een gezamenlijk doel.

In de Oude Kerk in Amsterdam exposeert een Argentijnse kunstenaar Adrián Villar Rojas,  Poems for Earthlings. Villar Rojas vond twee dingen uit: dat veel Europese kerken in de Tweede Wereldoorlog vanbinnen tegen beschadiging door bombardementen werden beschermd door matrassen voor de ramen te plaatsen, zandzaken rond de pilaren. Het tweede was dat hij ontdekte dat dit bij de Oude Kerk nooit gebeurd was, de oudste kerk van Amsterdam werd niet belangrijk genoeg gevonden. Als een daad van retrospectieve rechtvaardigheid bereidde Villar Rosas de kerk voor op een bombardement. Dinsdag was ik er. De grote binnenruimte van de kerk was donker, voelde onbegrensd, uitsluitend verlicht door drie of vier grote kroonluchters die op houten staketsels waren geplaatst, elk met zo’n 25 kaarsen. Een soundscape (met een totale lengte van 8,5 uur) speelt mee. Geluiden uit de geschiedenis van de mensheid, van Beatles tot oerbossen wuivend in de wind, kindergeschrei, bombardementen, dinosauriërsgeburl. Matrassenconstructies tegen de ramen, heel veel zandzakken rond muren en pilaren. De geur van het zand, paddenstoelen ontsproten op de zakken. Ik voelde de oorlog in een tijd van binnenlandse vrede. Bedreiging en tegelijk een extra intensief gevoel van geborgenheid. Een overweldigend effect voor wie onbevooroordeeld binnentreed.

De groep mensen die zich om de gevallen man verzameld had lijkt in wezen op de groep mensen die zich nu tot mijn verbazing keert tegen de expositie in de Oude kerk. Onder aanvoering van Herman Vuijsje is een actiegroep in verzet tegen ‘misbruik van de kerk’. Ik lees in de boze reacties op een tentoonstelling van vier maanden een grote behoefte samen te zijn voor een doel, waarbij de redelijkheid echter niet meer zo van belang is. Vuijsje dreint in het Parool dat ‘uit de kandelaren met druipkaarsen kaarsvet op de grafstenen gedruppeld was’. Dat is denkelijk niet de eerste keer geweest in de 714 jaar dat de kerk bestaat. En een meisje uit de kindernevendienst die naar voren geroepen was en werd gevraagd wat ze nu van de kerk vond had ‘stom’ geroepen. Matige bewijskracht voor een wetenschapper. De reacties op twitter en facebook zijn van gelijke strekking. Men sluit zich zo graag aan bij een groep, het voelt goed, biedt bescherming. We weten ons bedreigd maar weten niet waardoor, zijn boos maar weten niet waarop. Eigenlijk een goed deel van het gevoel dat een onbevooroordeeld betreden van dit kunstwerk agendeert. We zijn in oorlog, maar er is geen vijand. Niet zichtbaar althans.

Ik ga met heel wat meer vertrouwen in de ziel van een oude kerk nog een paar keer voelen hoe dat is, daar in die ruimte die je kan helpen te voelen wat je hebt en wat je vreest. In wezen zijn expositie en het verzet ertegen samen een heel veelzeggend kunstwerk van deze tijd, we wapenen ons van binnenuit tegen de ongeleide woede, het gevoel misdaan te zijn, we zoeken, maar zoeken we goed?

—-

Zie ook werk van werk van Anish Kapoor.  

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.