Een noodzaak

Gisteren presenteerde Wytske Versteeg haar Verdwijnpunt in Athenaeum. Redacteur Josje sprak ontroerend over het boek, agent Willem ook.

De schrijfster las de laatste zinnen voor en daarna was er bier (voor de minder zelfredzamen. Sophie, Josje en ik hadden al een blikkie).

Ik ben fan van Wytskes werk en persoon. Dit boek is het verhaal waarvan we wisten dat het een keer moest komen. Ze werkte er zo’n tien jaar aan, terwijl het ene na het andere mooie niet-autobiografische boek van haar verscheen.

‘Er zijn dingen met me gebeurd,’ staat er op het omslag. Dan weet je het wel.

Opvallend dat ik het monster niet bij de naam noem en dat niemand dat gisteren deed, hoewel Wytskes verhaal nu onomkeerbaar in de winkel ligt.

De beste boeken komen voort uit noodzaak. Misschien komt alle kunst die raakt daar wel uit voort.

Je maakt iets om uit te drukken wat je midden in de pijn niet doen of zeggen kon.

Maar hoe moet je verder als je dat grote harige monster hebt uitgekotst?

Ik schreef altijd over contact of het onvermogen daartoe. Over verlies. Toen overleed Gijs en schreef ik een boek over dát verlies en het gebrekkig soort contact dat we hadden en hoe ik desondanks of juist daardoor zo veel van hem gehouden had.

Terwijl ik naar huis fietste vroeg ik me af of het verlies van Gijs mijn monster was geweest. Of ik nog wel een noodzaak had.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

recent

Decorum

Vroeger droeg ik altijd pakken. Ook in restaurants waar mijn collega’s in vale truitjes en gescheurde spijkerbroeken rondliepen werkte ik in kostuum.

Omdat ik hield van rechte pijpen en brede revers kwamen mijn pakken uit een voorbij decennium, maar ik was een jonge man en altmodiek maakte me alleen maar dandy.

Ik herinner me dat vriend Gijs, die mijn liefde voor de rechtgesneden pijp altijd gedeeld had, overstapte op sportieve kleding en strakke spijkerbroeken. Ik voelde me verlaten en zette mijn hakken in het zand. Nooit zou ik worteljeans en hoodies dragen.

Tijd verstreek en tegenwoordig geef ik mijn geld uit aan boeken, wijn en eten. Liever een fles Trevallon dan een nieuwe pantalon. B probeert me er niet op aan te spreken, toch weet ik dat mijn verschijning haar soms pijn doet aan de ogen. We delen een huishouden en hebben evenveel zakgeld, maar als het echt niet meer gaat haalt ze een nieuwe broek voor me.

Ik heb daar geen problemen mee.

Op verjaardagen krijg ik steeds vaker kleding. Vriend Arie nam me mee naar een winkel waar hij zelf graag komt en kocht twee overhemden en een trui met me.

‘Als je het niet voor jezelf doet,’ zei hij met zijn neus tussen de kier in het kleedhokgordijn. ‘Doe het dan voor je meisje. Je ziet er niet uit, Gil.’

Ik ben zesenveertig en word gekleed door mijn vrouw en vrienden. Mijn ouders gaven me gympen voor Sinterklaas.

Ada (drie) heeft een heel eigen esthetiek, draagt graag maillots waar ze een onderbroek van haar broer overheen trekt. Aansluitend kijkt ze minutenlang stralend naar zichzelf in de spiegel. Op dagen dat er minder tijd is kleed ík haar, wat bijna altijd een gevecht wordt. Ik doe niet aan borstelen, vlechten of staartjes.

Er moet kindermode komen speciaal voor vaders, hansoppen die uit twee delen bestaan. Je legt de kleuter op het rugdeel, gooit het buikdeel over haar heen en drukt de klitteband aan. Ik hoef hier geen patent op. Ik wil alleen maar dat het er komt.

Op onze vrije dag zitten Aad en ik vaak bij een kioskje om de hoek, en kijken dan samen over het water. Ik maakte een foto van haar met haar beker chocomel, en toen ik dat beeld vanochtend tegenkwam zag ik het opeens zelf.

Mijn arme kind. Mijn arme vrouw.

Voor Ada is het nog niet te laat, maar of ik zelf het tij nog keren kan?

________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Het gezicht van God (in mijn platte kak)

De goede heer zegende mijn leven met vele mooie dingen, maar een stevig maag-darmstelsel is niet een van deze dingen.

Bekend is de cultuurfilosofische triade van Europese toiletvormen: 1. het Duits-kritische kakafdak waarop je je ontlasting aan een grondige inspectie voorlegt, alvorens er resoluut komaf mee te maken; 2. de Frans-existentiële omarming van de afgrond – een stortgat, in directe relatie met je kont, die het afval dat erin verdwijnt te overdetermineren komt; 3. de Angelsaksisch-pragmatische synthese, met een waterbassin waarin je uitwerpselen een tijdlang in onzekerheid drijven, voordat je er discreet afscheid van neemt: zichtbaar, maar niet té.

Ik stel vast dat dergelijke analyses vandaag grotendeels verjaard zijn. En de vraag: is er een – voor ons braaf-witte wereldburgers – meer tastbare gestalte van het westerse cultuurimperialisme dan de globale verspreiding van het Angelsaksische toilet? Tenminste in steden, die er steeds meer hetzelfde uitzien de wereld rond, moet je al vaak hard je best doen om nog eens nostalgisch te kunnen hurken boven een Frans-koloniaal gat in de grond.

De significante verschillen lijken zich vandaag eerder op het vlak van het papier (of ontbreken van papier) op te houden. Waarmee de politieke implicaties van dergelijke toiletgedachten van zichzelf kunnen worden gered? Waar het lot van het sociale afval in wc-potanalyses door onze structurele relatie met de leegte werd bepaald, komt het er in mogelijke wc-papieranalyses, gevoeliger voor onze vloeibaar-moderne obsessies, vooreerst op aan over de juiste papieren te beschikken.

Naast de onvergeeflijke verdorvenheid van de joden, was Luther door niets zo geobsedeerd als zijn kak. Zijn strijd met zijn stoelgang was niets minder dan een strijd met de duivel en emmerauspiciën doorspekken zijn geschriften. In zeer precieze zin ligt deze aanhoudende diarreedialoog – ik bedoel: deze meerlagige dialectiek van innerlijkheid en uiterlijkheid – mee aan de basis van onze gefaalde moderniteit.

Is dit dan wel een manier waarop je jezelf al reizend kan ontdekken? Het banaal-burgerlijke idee dat je je meest innerlijke essentie in de verste hoeken moet gaan zoeken, in Zuidoost-Azië ter afronding van je studies of in de Afrikaanse brousse na een burnout, is natuurlijk onversneden pervers: (reis)ervaringen als ultieme consumptiegoed, deze van je bucketlist te mogen schrappen als laatste priceless waar: een bij voorbaat verloren zoektocht naar de wereldgeest of God in de dwangbuis van een seriële Instagramspiritualiteit. Wegen die nooit naar echte kennis kunnen leiden. Daarentegen kunnen zelfs wij rijke stinkerds nog een oprechte diarree oplopen, die bovendien de wereldsystemische relaties binnenstebuiten keert. Hierin broeit waarheid. (Het ultieme kaïnsteken voor de reizende westerling: een flesje, in plaats van een glas kraantjeswater bij de koffie.)

Ook Cioran, die andere meestertheoloog van het moderne leven, wist al: “les rêves sont menteurs ; chier dans son lit, il n’y a que ça de vrai.” (Dromen liegen. Er is geen waarheid dan schijten in je bed.)

——

lodeJan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement. Hier meer.

Foto van Jan Lodewijckx
Jan Lodewijckx

Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.