Jacob Olie

Als het ter sprake komt, en dat komt het op mijn leeftijd nog maar zelden, hoef ik nooit na te denken over naar welke tijd en plaats in de geschiedenis ik terug zou gaan.

Een zomerwandeling door mijn stad in de tijd van Jacob Olie.

Zijn licht, zijn mensen, het ontbreken van gemotoriseerd verkeer. Al die gebouwen die er tegenwoordig niet meer zijn. Een Amsterdam dat door de handel in contact stond met de rest van de wereld, maar zich er nog niet aan spiegelde.

Onschuld is het (tijdelijke) onvermogen jezelf door de ogen van anderen te zien en aan de hand daarvan bij te sturen, af te remmen.

In Olies tijd was het merendeel van de mensen nog gelovig. Vertrouwen op een groter iets maakt blind maar ook tevreden. Je zou het roekeloos kunnen noemen. Vuurwerk afsteken in een benauwde ruimte en dan genieten van de kleuren, in plaats van te zoeken naar het raam.

Ik weet dat de kindersterfte hoog was, dat er huizenblokken waren zonder wc. Dat je aan tuberculose (waarmee ik intiem bekend ben) nog overleed, of een zware handicap overhield.

Natuurlijk weet ik dat het Amsterdam van Jacob Olie geen fijne plek was, maar er zit liefde in de blik van Olie. Hij moet reden gevonden hebben om te houden van de stad die hij vastlegde. Misschien omdat hij niet wist dat het beter kon.

En ik, vanuit mijn betere tijd, kan sterk verlangen naar de zijne.

Jacobs geboortehuis staat niet ver van waar ik woon. Als ik erlangs kom probeer ik me hem als kleuter voor te stellen, of als jongen van de leeftijd van Nadim, met wie ik vaak voorbij Zandhoek 10 loop.

Soms vraag ik me af of Olie óók naar een andere tijd verlangde. Als dat zo was dan zal zijn droommoment in de toekomst gelegen hebben, men was toen nog zo hoopvol over de mogelijkheden van onze soort.

Misschien droomde Jacob van het jaar 2020; hoe zijn stad er in die tijd uit zou zien. Als jonge vader moet hij zeker naar betere tijden verlangd hebben, want hij en Carolina verloren drie kinderen.

De keerzijden aan ons beider tijden bewijzen dat de tijd en plek waarnaar we soms verlangen niet bestaat.

Ons verlangen is een hunkering naar een warm niet-hier niet-nu.

De behoefte aan een ander soort licht.

________________________________________________

Optie 8

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

recent

Uitstel

Lesgeven heb ik altijd leuk gevonden, maar als ik eenmaal gewend ben aan mijn plek voor een groep, mijn draai gevonden heb en me vrij voel om te improviseren, word ik al snel lastiggevallen door het gevoel dat ik beter ben in uitleggen hoe iets moet, dan in de taak zelf.

He who can, does. He who cannot, teaches.

Expliciet maken wat zo eigen is geworden dat het vanzelf lijkt te gaan vind ik een mooie stap, maar ik weet niet zeker of het een nodige is: of ik beter ga schrijven door uit te leggen wat ik wél en niet vind werken aan een tekst.

Ik moet er ook rekening mee houden dat ik misschien lijd aan imposter syndrome. Wikipedia: “Ondanks externe bewijzen van hun competentie, blijven mensen met het syndroom ervan overtuigd dat ze bedriegers zijn en hun succes niet verdienen. Blijken van succes worden afgedaan als geluk, timing of het resultaat van het misleiden van anderen waardoor die denken dat zij intelligenter en competenter zijn dan ze zelf geloven. Het oplichterssyndroom komt meer voor bij succesvolle vrouwen.”

Een sterke vrouwelijke kant is me al eerder toegedicht.

Misschien moet ik in therapie voor mijn imposter syndrome, of stoppen met lesgeven, óf een heel goed boek afleveren.

Mijn laatste roman verscheen in 2016, en de afgelopen drie jaar werkte ik aan een boek dat Dorp gaat heten, en dat zoals gebruikelijk ver verwijderd raakte van de synopsis die ik voor het Letterenfonds schreef. Begonnen als apocalyptische gothic novel met een veelheid aan personages, veranderde Dorp in een psychologische roman met slechts drie centrale figuren.

De haast die ik voelde sinds mijn eerste verhaal in 2010 in Tirade verscheen lijkt verdwenen, maar haar plek is ingenomen door de overtuiging dat Dorp nóg beter moet worden dan wat ik hiervoor schreef.

Mijn nieuwe klasje bij de Schrijversvakschool is uitzonderlijk omdat al mijn studenten veel lezen. In de lerarenkamer wordt vaak geklaagd over studenten die willen schrijven, maar niets met boeken hebben. Een tussenvorm zie je ook wel, dat zijn studenten die alleen Engelstalig lezen, en niet weten wat er in hun eigen taalgebied gebeurt.

Zelf was ik precies zo. Paul Auster, A.M. Homes, Rupert Thomson, Bret Easton Ellis, Elizabeth Strout, Daniel Woodrell, Richard Flanagan: toen ik in het eerste jaar van de opleiding zat las ik nooit iets in mijn eigen taal.

Een zegen, eigenlijk. Sinds mijn grote inhaalslag begon en ik erachter kwam hoeveel goede schrijvers we in Nederland hebben, vroeg ik me steeds vaker af wat ik nog toe te voegen had. Heb. Wat ik nog toe te voegen heb.

Als om het even wat voor kunstenaar zich die vraag gaat stellen, weet je dat het foute boel is.

Uitgever Menno vroeg me om een flaptekst met het oog op de aanbiedingsfolder voor de zomer. Dorp zou er dan instaan met een presentatie in september.

Ik keek in mijn agenda, wikte en woog, maar zag niet hoe ik met deze planning nog ruimte zou hebben om Dorp álles te geven wat het verhaal verdient. Om desnoods op het laatst nog dertig nieuwe bladzijden te schrijven. Ik mailde Menno dat ik graag naar het najaar wil, met Dorp.

Als ik een cursus aan de Schrijversvakschool geef, maak ik altijd een halfuurtje vrij om mijn studenten uit te leggen wat het nou écht inhoudt, dit leven.

Ik vertel hoe groot een eerste druk is, wat je als schrijver in het best denkbare geval verdienen kunt, en hoe vaak dat eigenlijk voorkomt.

Wie dan nog verder wil, heeft het nódig om te schrijven.

________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Elias Canetti en Susan Sontag en ernst

In ‘Mind as Passion’, een essay in Under the Sign of Saturn van de onvergelijkbare Susan Sontag vraagt zij zich over Elias Canetti onder meer af of hij een ‘intellectuele dandy’ is. ‘Want inderdaad is de grootste beperking van Canetti’s gevoeligheid de afwezigheid van maar het geringst aspect van een estheet. Canetti toont geen liefde voor de kunst op zichzelf. Hij heeft zijn lijst van Grote Schrijvers, maar geen schilderkunst, theater, film, dans of een van de andere gebruikelijke vormen van humanistische cultuur figureren in zijn werk. ‘ Het is een betrekkelijk eenmalige niet te plaatsten opmerking in een verder zeer enthousiasmerend essay.

In het elders  door haar geciteerde The Tongue Set Free, het eerste deel van zijn memoires lees ik immers net: ‘Ik was 19 toen ik ineens voor Breughels schilderijen stond. Onmiddellijk herkende ik de vele kleine mensen van die brand in mijn jeugd. De schilderijen kwamen me zo vertrouwd voor alsof ik altijd onder hen geweest was. Ik voelde een geweldige aantrekkingskracht van ze uitgaan en kwam er elke dag naar kijken. Breughel werd mijn belangrijkste schilder, ik absorbeerde hem niet, zoals bij veel dingen later door beschouwing en reflectie. Ik ervoer hem als aanwezig in mijzelf alsof hij al lang op me wachtte, zeker dat ik naar hem toe zou komen.’

16246468380_c06f90af74_bSontag beweert zeker genoeg zeer raaks over Canetti in haar essay, vind ik. Zo is haar waarneming van een afwezigheid van ironie bij Canetti naar mijn smaak iets waar je betekenis uit kunt halen, het is misschien wat hem zo aantrekkelijk maakt. Ironie is natuurlijk geen kwaad in zichzelf, maar functioneert bij veel kunst als verontschuldiging op voorhand, het inbouwen van een vluchtweg, ironie is minder recht door zee, minder diep gemeend. Het is angstig, in zekere zin.

Bij Canetti herkende ik onmiddellijk ‘de kunstenaar van wie het lijkt dat die op je wacht.’ Voor mij is dat bijvoorbeeld Frans Masereel. De verzameling houtsneden in Mon Livre d’Heures, maar vrijwel al zijn werk lijkt recht door zee, eeuwig fris, steeds een nieuw op je leven passend verhaal te vertellen. Ik kan ernaar blijven kijken. Vitaal is het. Net zo vitaal als Canetti in zijn jeugdherinneringen die van een enorme serieuze kracht zijn. Of zoals Sontag schrijft:
‘ Zijn werk verdedigt welsprekend spanning, inspanning, morele en amorele ernst.’

 

—-

IMG_6285

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot. Hier iets anders over Susan Sontag.

En hier nog een over Sontag en fotografie.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.