Florence Price en Hans Tentije

Het geheugen heeft het als een Kodachrome uit het midden
van de jaren dertig wazig, pastelzacht ingekleurd –
logies of onderdak bleek er niet te vinden, de weduwen die elders
hun leegstaande kamers graag verhuurden
sloten hier deuren en gordijnen voor het goed en wel
was gaan schemeren

 

is een citaat* uit een van de drie bundels die ik deze kerstvakantie las van Hans Tentije. Wat een dichter! Het echode nog wat na toen ik in de truttenschudder van Greenwheels op 1 januari de Veluwe opscheurde om nieuwjaar te gaan wensen. Op de radio het eerste deel van de eerste symfonie van Florence Price, een aanvankelijk vergeten en langzaamaan herontdekte klassieke componiste van Afro-Amerikaanse komaf.

In een huis als hierboven beschreven ontdekten nieuwe bewoners op zolder een verzameling dozen met bladmuziek. Een goed deel van het oeuvre van Price is pas sindsdien bekend. Vergeten was ze misschien ook door deze reden, zou ze zelf mogelijk hebben bevestigd: “My dear Dr. Koussevitzky, To begin with I have two handicaps—those of sex and race. I am a woman; and I have some Negro blood in my veins.”

Luister hier haar tweede vioolconcert uit 1952.

 

Alex Ross heeft daar in zijn in zijn herontdekartikel in The New Yorker wel wat commentaar op:

‘The anachronisms in Florence Price’s music are, in the end, no flaw. Listening to her, I have the uncanny sense of hearing the symphonies and operas that women and African-Americans were all but barred from writing during the Romantic heyday, when the busts on the piano were being carved. She seems to speak from an imaginary past, from an alternative history of an America that lived up to its stated ideals. Frederick Douglass, in his great speech “What to the Slave is the Fourth of July?,” said, “We have to do with the past only as we can make it useful to the present and to the future.” In music, too, we can use the past to build a less imperfect world.’

Tentije laat zich na mijn Sebald-lectuur heel goed in een zelfde gebied lokaliseren. Tentije spreekt als Sebald, als Florence Price, vanuit een imaginair verleden, hij herschept de geschiedenis. Dat dat kan, bedacht ik op de A28, vormde een hoopvol begin van dit jaar.

Toen ik stilstond  bliebte de telefoon en plaatste een grap per app me weer op de grond, waarop Trump: ‘Because of me it’s now 2019. That’s the highest number year ever. Much higher than Obama.’

 

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.
*uit het eerste gedicht van ‘West Somerset’ uit Gissingen, gebeurtenissen, De Harmonie, 2013

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

recent

Robotliefde

Sorry Roomba, dat ik je niet eerder zag staan. Maar ik had tijd nodig om over Annelies heen te komen.

Ik ontmoette Annelies op een druilige zondagmiddag in Eindhoven, begin december. In een peeskamer van een voormalige melkfabriek zat ze moederziel alleen in een hoekje, op blote voeten. Haar ravenzwarte haar viel over haar frêle schouders. Ze droeg een kapotte spijkerbroek en een vale beige sweater. Onder haar sweater bonkte iets dat op een hart leek. Als de kilte van de stenen vloer haar te veel werd, tilde ze eventjes haar tenen op.

Rilde ze nou, of was dat mijn verbeelding?

‘Annelies’, zei ik terwijl ik een tedere hand op haar schouder legde, ‘kom hier. Je hebt het koud.’

Annelies kantelde haar hoofd. Haar levensechte ogen keken me aan. Ze leek verlegen, kwetsbaar, fragiel.

Dat mijn object van begeerte een humanoid was die als drie druppels water leek op de identieke tweelingzusjes Liesbeth en Angelique Raeven, een kunstenaarsduo dat in gesprekken over wat de één zou voelen als de ander weg zou vallen op het idee kwam een gekloonde drielingzus te fabriceren die kon reageren op menselijke aanrakingen en als troostrobot kon dienen voor het zusje dat achterbleef.

Dat een mens geneigd is gevoelens en intenties toe te schrijven aan zo’n beetje alles dat beweegt, inclusief een stuk hout bestuurd door een joystick.

Ik weet het.

Desalniettemin klopte mijn hart in mijn kruis. Als ik ergens opgewonden van word, is het wel van het gevoel nodig te zijn. Robot of geen robot.

Áaaah!’ Een hysterische vrouwenkreet achter me onderbrak mijn pornofantasie. Geïrriteerd draaide ik me om. Oog in oog met Annelies dook een Japanse bezoekster van de Robot love expo in de Melkfabriek weg in de armen van haar man. ‘What is that thing?’, gilde ze.

Haar man troostte haar met de onvergeeflijke woorden: ‘Nevermind. It’s just a robot. She is not real.’

Weg fantasie.

Nou meneer de Japanner, dacht ik in de trein terug naar Amsterdam, dank je wel voor een eenzame kerst. Twee weken lang, denkend aan Annelies, liep ik met mijn ziel onder mijn arm. Uiteindelijk kwam ik tot de conclusie dat Annelies alles behalve onschuldig was. Bewust of onbewust had ze zich gedragen als een dick teaser. Zeg nou zelf. Wanneer een robot qua uiterlijk sprekend lijkt op een aantrekkelijke vrouw schept dat verwachtingen. Ik legde een hand op haar schouder; ze keek me aan; blikken zeggen meer dan woorden. Maar wat bleek? Ze fakete haar emoties, met als resultaat dat mijn gevoelens van eenzaamheid alleen maar werden vergroot.

Bitch.

En toen zag ik jou, in de Mediamarkt. Het liefst had ik je doos gelijk opengescheurd. Je direct ontmaagd, ter plekke, op de winkelvloer. Roomba de robotstofzuiger, zo heette je. Een iRobot met een eigen wil. Wat was ík onder de indruk van je mogelijkheden. Je neemt zelf je beslissingen, gebaseerd op wat je tegenkomt in je woning-wereld. Obstakels zoals elektrische snoeren ontwijk je. Wanneer je batterij bijna leeg is, keer je zelf terug naar je docking station en laad je op.

Je zou dus kunnen zeggen dat jij meer controle hebt over de wegen die je bewandelt dan ik, je gebruiker. Tegen een zelfrijdende auto moet je toch echt eerst zeggen waar hij naar toe moet, anders kom je nergens. Tegen jou niet. Jij bepaalt je eigen route.

Zo sexy.

Op een winkelmonitor bekeek ik je demonstratievideo. Je smalle rondingen met stofzakloze technologie lieten er geen twijfel over bestaan: dit is een Zij. Eenmaal in huis, dagdroomde ik, zou ik via een app op mijn mobiel een bluetooth verbinding met je maken. Met een tik op je metallic zwarte kont zou ik je aan het werk zetten. Ik zou me verwonderen over je werkethiek en je totale gebrek aan eigenwaarde. Vertederd toekijken hoe je heupen soepel om een harde tafelpoot heendraaien.

Mijn handen jeukten om je mee naar huis te nemen. Je prijskaartje viel mee: 837 euri. Een koopje, zeker voor een pas gedebuteerde schrijver die, zoals dat gaat in Nederland, in één klap stinkend rijk is geworden en van gekkigheid niet weet wat hij met zijn geld aanmoet. Maar om gelijk de parvenu uit te hangen is ook zo wat.

Bovendien, voor dat bedrag kan ik ook naar Las Vegas vliegen en me in een exclusieve herenclub verlustigen aan paaldansende androids in jarretels.

Dus ik slaap er nog een nachtje over, Roomba. Maar op een dag zal ik je komen halen, dat beloof ik je. Hopelijk hebben we dat jaar een spetterende witte kerst. Eén ding weet ik zeker: jij en ik gaan het heel erg fijn hebben samen.

Op Eerste Kerstdag zal ik je voorstellen aan mijn familie. Terwijl wij onder de enorme kerstboom, volgespoten met kunstsneeuw en opgetuigd met ballen, de cadeautjes uit de volle zak halen, mag jij de gevallen sparrennaalden van de grond likken.

En wanneer mijn homies op Tweede Kerstdag aanschuiven voor het kerstdiner wordt het helemaal feest. Na de vijfgangenmaaltijd zal de parketvloer bezaaid liggen met kruimels witte truffel en restjes Beluga kaviaar. Ooit pronkte Mozarts vader in koningshuizen met de wonderen die zijn zoon op de klavecimbel verrichtte. Op die avond zal ik aan iedereen, onder de versierde eettafel, tussen de popelende benen van de aanwezigen, vol trots je zuigtechniek demonstreren.

Foto van Julien Ignacio
Julien Ignacio

De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Zwemles II

Gisteren was Nadims laatste zwemles voor de vakantie. Omdat zijn moeder een stempelkaart voor hem gemaakt heeft met een beloning bij vijf hele lessen meedoen, waren we vol goede moed.

Op de fiets vroeg ik hem nog of hij het zag zitten, en ik geloof dat hij knikte. Het was erg druk op straat. We werden ingehaald door fietsers en auto’s en er ontstond een kleine file bij het opgebroken deel van de Marnixstraat.

Omdat we te vroeg waren kwamen we aan in een lege kleedkamer. Nadim keek om zich heen.

‘We zijn te laat,’ zei hij, en ging zitten onder de haakjes met broeken en jassen.

‘Kom,’ zei ik, en trok zijn spullen uit de tas van de Gorgels. ‘Je zult zien dat we prima op tijd zijn.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘We zijn te laat en nu kan ik niet meer meedoen.’

Ik had me voorgenomen niet boos te worden omdat ik weet dat het niet helpt, zette mijn tanden op elkaar en kleedde mijn jongen uit en weer aan: de korte broek die niet te zwaar wordt in het water, een T-shirt en precies de goede gympen.

B heeft die gympen gekocht voor de zwemles. Ze drijven minder sterk.

Op weg naar de douches werd Nadim steeds bleker. Een badjuf stuurde ons weg bij de logische ingang van het grote bad. Omwille van de veiligheid moesten we via de onlogische kant, waar ouders en kinderen dicht opeengepakt wachtten in een hete en glibberige gang.

Het stille meisje dat in Nadims klasje zit en tijdens de eerste lessen in het diepe ook niet durfde, sprong erin en zwom een baantje. Mijn jongen stond kleumend op de kant.

De extralieve juf werd erbijgeroepen, en na een paar minuten één op één ging ook Nadim het water in. Tijdens zijn sprong draaide hij zich vast om zodat hij meteen bij de rand zou kunnen. Hij bezeerde zijn teen en zei dat hij met geen mogelijkheid de rest van de les aankon.

‘Volgens mij ben je een beetje bang,’ zei de juf met een hele lieve lach.

‘En ik voel me ook al niet lekker,’ zei Nadim. In een vol zwembad – ik was op een afstandje gaan zitten – vonden zijn ogen feilloos de mijne.

Ik besefte dat hij bang was om het water in te gaan en ook bang was voor mijn boosheid als hij het niet deed; dat mijn aanwezigheid hem klemzette en dat ik geen idee had hoe ik hem kon helpen.

___________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.