Het beschuitdebacle

Afgelopen week schreef tv-recensent Arjen Fortuin in NRC over de ‘geheime talkshow’ Na het Nieuws. Het programma staat schijnbaar op zo’n vreemde tijd geprogrammeerd dat het makkelijk gemist is. Fortuin besloot, na enig ethisch gedelibereer, het geheim toch te delen: het programma was te goed om onopgemerkt te blijven.

Ik kan me heugen in het feit dat mijn reikwijdte hier op dit blog nog altijd wat beperkter is dan die van Fortuin in NRC. Als ik hier begin over het dorpje Jisp, dan kan ik er direct achteraan glimlachen dat het dorp ook niet snel overspoeld zal worden door bezoekers. Die morele kwestie is comfortabel snel afgehandeld.

Het kan wat flauw lijken om de aandacht te vestigen op een fraai Noord-Hollands dorpje onder de rook van de hoofdstad – daar zijn er toch genoeg van, zou je denken, en wie in Amsterdam woont kent ze waarschijnlijk vaak ook wel. Maar in een verder weinig exotische streek (waar de stad zich bijna altijd op een of andere wijze aan je opdringt) is dit mijn favoriete exotische eiland.

Ikzelf eindigde er vorige maand per ongeluk nadat mijn moeder naar het naastgelegen Wormer verhuisde en ik – in een poging mijn gematigde antipathie voor de eentonigheid van het Noord-Hollandse landschap te overwinnen – de omgeving besloot uit te kammen. Jisp (houten huisjes, één straat, fraaie kerk, hobbelende buurtbus) ligt aan het uiteinde van de woeste gebouwenzee van de regio Amsterdam, de strook die zich uitstrekt van Abcoude in Utrecht tot Wormerveer in het noordwesten. Die je in drie kwartier met de sprinter doorkruist, elke twee minuten stoppend – de ruggengraat van de regio.

Aan de top ligt Jisp, daar direct achter, aan de noordkant van het dorp, stopt de Randstad en begint de streek van Gerbrand Bakker. (Ik zie in de titel Boven is het Stil altijd ‘Boven Amsterdam is het stil’ – maar uitlezen moet ik het nog steeds.) De identiteit in het landschap keert terug. Na Jisp wordt weer bij de grond gehoord, in plaats van er alleen op gewoond.

Jisp ontspringt op alle mogelijke manieren de dans van de regio, die er volledig omheen plaatsvindt, als een weiland in het midden van een snelwegknooppunt. Het Britse verkeersbureau runde een decennium terug een inmiddels klassieke reclamevideo waarbij je moet tellen hoe vaak een team basketballers de bal overspeelt. Die taak sleept maagdelijke kijkers zo mee dat ze totaal missen dat er een moonwalkende beer door het beeld loopt. Boodschap: in het verkeer mis je snel iets waar je niet op let. Dat is Jisp. (Maar wie de berenvideo al kent, ziet alleen de beer.)

Het dorp is het op alle manieren nét niet – en daarom nét wel. Je moet ook eerst voorbij Purmerend of Wormerveer – dat is niet mis (en niet leuk), voor wie vanuit Amsterdam een stukje gaat fietsen. Alle toeristische streekbussen op weg naar De Rijp, Middenbeemster, de Zaanse Schans, Edam en Volendam komen er niet eens bij in de buurt. De theetuin is er leeg – hier nauwelijks zondagmiddagtrippers. De agressief-industriële Zaanstreek (om de hoek, je ruikt de chocoladefabriek) kreeg hier net geen voet aan de grond.

Eenmaal aangekomen heb je een bijna 360-graden panorama over een enorm gebied ten noorden van Amsterdam – waar je zelf zo heerlijk los van staat, alsof je vanuit een raam met spiegelglas naar buiten kijkt. Je ziet de streek en haar bedrijvigheid voor je ogen gebeuren, de nieuwe, grote poort-achtige flat aan de Houthavens, 12 kilometer verderop, de fabrieken van de Hoogovens in IJmuiden, de galerijflats van de Zaandamse wijk Poelenburg, de molens van de Zaanse Schans, de contouren van Purmerend, de kerktoren van De Rijp.

Aan het voorzichtig richting de vaart leunende oude stadhuis, vol grootstedelijke allure, kan je aflezen dat Jisp in de tijd van de VOC groot werd door het maken van scheepsbeschuit. Amsterdamse beschuitbakkers pikten dat niet, en stelden een verbod in voor Jisper beschuit in hun stad. Exit tientallen bakkerijen; dat was het einde van de welvaart en de groei van het stadje.

De huidige bewoners zullen het oude Amsterdam alleen maar dankbaar zijn voor hun destructieve blokkade die de gestage ontwikkeling deed stokken. De hoofdstedelijke vergetelheidspogingen hebben zo goed uitgepakt dat de Amsterdammers Jisp zelf ook vergeten lijken – de geschiedenis liet het dorpje na het beschuitdebacle gedachteloos links liggen. Volgens de wetten van de ironie zou een herontdekking vanuit de hoofdstad niet lang meer op zich moeten laten wachten – maar gelukkig wijst nog niets daar op.

—-

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

recent

Fouten maken

Aan mijn fouten til ik zwaar. Er hoeft weinig te gebeuren of ik lig een nacht wakker.

Functioneel lijkt dat aan de oppervlakte niet; je zou kunnen zeggen dat een slechte nacht een kans op fouten zelfs vergroot. Hoe fijn zou het zijn om een fout te registreren, er mijn conclusies uit te trekken en dan met die bagage, fris, aan een nieuwe dag te beginnen.

Als eerste is er altijd de behoefte de gemaakte fout terug te draaien, te wensen dat ik hem niet had gemaakt. De fout wordt door mij als on-eigen ervaren, iets wat niet bij me hoort en waarvan ik afstand wil doen.

Dit lukt niet omdat ik mijn fout steeds herbeleef, bedenkend op hoeveel manieren hij ook niet had hoeven gebeuren. Aan het einde van de nacht zit ik dan vooral met machteloosheid. Gedane zaken enzovoort.

Stap twee is dat ik in kaart breng hoeveel van de fout mijn schuld was en daar – waar mogelijk publiekelijk – verantwoordelijkheid voor neem. Dit lijkt de ergste angel eruit te halen, en brengt al iets meer rust met zich mee. Hoe ik me daarna óók voel: verkleind, kwetsbaar, vreemd genoeg ook dankbaar.

Wat er misgaat is doorgaans het gevolg van haast. Een ander mens zou besluiten alles langzamer te doen, maar zo werkt het bij mij niet.

‘Shine a light on the darkness and it will go away,’ zei Beth Hart in een interview met mijn vriend Arjan. Kijk naar deze uitvoering van I Leave the Light on en lees dan verder.

Misschien zijn mijn fouten eigener dan ik dacht; bedoelen ze het goed met me en proberen ze me iets te vertellen.

Zoals in alle donkere dromen verdwijnt de dreiging wanneer je hem omhelst. Die boeman in je nachtmerries is een deel van jezelf dat toegang tot je bewustzijn zoekt.

‘Gil,’ lijkt mijn fout te zeggen, ‘hier is een kans om te houden van een persoon die soms dingen verprutst. Een foutloos mens is geen geloofwaardig personage.’

‘Ik hoor er óók bij,’ zegt mijn fout. ‘Let me in.’

Gisteren overleed mijn vriend Rudie. Ik had nog één keer langs moeten gaan. Meer moeten doen. Er leek nog tijd te zijn tot die er, opeens, niet meer was.

_____________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was jarenlang redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De enige Jood in Bad Freienwalde

Toen er begin jaren negentig een biografische documentaire over schrijver/psychiater Hans Keilson werd gemaakt, vonden de filmers het een goed idee om alle scènes in zijn geboorteplaats ’s winters te draaien. Zo ontstond er iets kils en ijzigs, net alsof het daar in het kuurstadje Bad Freienwalde an der Oder, zestig kilometer ten oosten van Berlijn, nooit lente of zomer werd.

Ik ben intussen drie keer in Freienwalde geweest, de eerste keer was in 2015, samen met weduwe Marita Keilson, om gedichten voor te lezen in de Hans Keilson Stadt- und Kreisbibliothek. Het was eind mei, mooi weer, en het publiek was zo vriendelijk als je je maar kon wensen. Er werd geluisterd met een aandacht die in Duitsland soms dieper, intenser lijkt dan in Nederland.

De bibliotheek was gevestigd in een goed onderhouden pand in een mooie straat. Bijna heel Freienwalde zag er zo uit: opgeknapt, gerepareerd. De rijke villa’s die kuurgasten hier in de wilhelminische tijd lieten bouwen, stonden weer te pronken alsof er nooit communistische verwaarlozing had bestaan.

Het bezoek aan het stadje was ook bedoeld om een eerste blik te werpen op het geboortehuis van Hans Keilson, een statig, geel pand uit het begin van de twintigste eeuw. Het gezin huurde er een appartement op de eerste verdieping en direct daaronder was de textielzaak van vader Max, van start gegaan in maart 1904. In de plaatselijke krant heb ik de advertentie gevonden waarmee hij die opening aankondigde. Je kreeg een cadeautje als je langskwam – wat het was, heb ik niet kunnen achterhalen.

Het huis is een hoekpand. Als je op het balkon staat, heb je zicht op de markt, op de Nikolaikerk en op het raadhuis. Centraler kun je in Freienwalde niet wonen. Moeder Else vond het wel handig dat ze vanuit haar woning een oogje in het zeil kon houden als de kleine Hans en zijn zusje Hilde op de markt aan het spelen waren.

Op het balkon van de Keilsons zat je eersterangs wanneer je iets wilde meekrijgen van de grote geschiedenis. Daar beneden verdrong zich in november 1918 een mensenmassa toen het bericht was gekomen dat de keizer afstand had gedaan van de troon. Wat dat betekende, legde Max uit aan zijn zoontje, toen bijna acht jaar oud. Ruim twintig jaar later was dit nog een keer de beste plaats die je kon krijgen in het politieke theater. Hans Keilson studeerde inmiddels medicijnen in Berlijn, maar in het weekend kwam hij meestal met de trein naar huis, zijn ouders verwenden hem dan met lekker eten. Die zondag 13 oktober 1929, een paar weken voor de wereldwijde economische crisis zou uitbreken, sprak Joseph Goebbels op de markt van Freienwalde, omgeven door honderden SA-mannen die met vrachtwagens uit Berlijn waren aangevoerd. Hans zag Goebbels en hoorde zijn klaagverhaal over de zware herstelbetalingen die Duitsland waren opgelegd bij de Vrede van Versailles. Na afloop van de speech – Goebbels tekende in zijn dagboek aan dat hij hees was geworden van die toespraak in de open lucht – braken er relletjes uit tussen nazi’s en communisten, waarover ik las in de lokale krant van destijds. Het geeft een wonderlijk soort opwinding om kraakheldere, feitelijke berichten tegen te komen over zo’n dag: na de toespraak werd er met flessen gegooid en sneuvelde er in de Königstraße een ruit. Simpele, illustrerende feiten die ik graag een plaats geef in mijn boek.

Die 13de oktober 1929 beschouw ik als de ideale dag voor een biograaf. Hans Keilson was gewoon thuis en observeerde tevens een ‘bijeenkomst van het kwaad’. Op vijftig meter bij hem vandaan stond een belangrijke opponent, een van de mannen die ervoor zou zorgen dat hij jaren later als Jood moest vluchten uit Duitsland en dat zijn ouders werden omgebracht in Auschwitz. Ik kon erover lezen bij Keilson zelf, in het dagboek van Goebbels en in de krant. Meer bronnen voor dit beladen, symbolische moment kon ik me niet wensen.

In de ‘ijzige opnames’ uit de documentaire is ook de plek te zien waar eens de Freienwalder synagoge stond. In de Kristallnacht staken lokale SA-mannen het gebouw in brand. Het werd herbouwd als woonhuis en werkplaats, er trok een handwerksman in, en later ging het alsnog tegen de vlakte. Er verrees een rij garages, die inmiddels heeft plaatsgemaakt voor een herdenkingsplek. In de biografische film zijn de garages er nog. In een sfeer van winterse somberheid wordt daar vlakbij een gesprekje gevoerd met Hans Keilson, die een inwoner vraagt of er nog Joden zijn in Bad Freienwalde. Nee, die zijn er niet meer. ‘Dan ben ik op het ogenblik de enige,’ zegt hij en kijkt met een glimlach in de camera.

 

JosJos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

Foto van Jos Versteegen
Jos Versteegen

Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.