Ons ver

Op het moment dat ik deze alinea schrijf zit ik met een vriendin in de trein naar Susteren. Dat is het enige plaatsje in het smalste stukje Nederland: de aanhechting van de Zuid-Limburgse appendix, met naast elkaar binnen een paar kilometer het Julianakanaal, A2, rijksweg, Maas, en spoorlijn – een krachtig geweven touw van infrastructuur dat het minst overtuigende stukje Nederland al eeuwenlang overtuigend aan de rest van het land vastknoopt.

Op zich is dat an sich al leuk – alleen komen we daar niet voor, maar voor het westelijkste puntje van Duitsland. De Duitsers hebben daar opvallend veel werk van gemaakt, ontdekte ik een tijdje terug op Google Maps. Het westelijkste puntje van de Bondsrepubliek ligt middenin een kleine beek, waar een verrassend lange, moderne loopbrug heen is gebouwd, achter de heg van iemands erf langs.

Aan het einde – na een grote hoeveelheid informatieborden en een tijdlijn van de grensovergang vlakbij – staat, op een klein platform, een grote rode paal precies op het westelijkste punt. Van de grens zelf is een bankje gemaakt: je zitvlak in Nederland, je voeten in Duitsland.

Dat ongetwijfeld kostbare project verbaasde me. Ik kende de Duitsers niet als een volk dat hun grenzen tot toeristische attracties verheft. Bij het Drielandenpunt barst het aan de Nederlandse zijde van commerciële activiteiten zoals doolhoven en brasserieën, België bouwde een uitzichttoren, maar aan de Duitse kant gebeurt helemaal niks.

Goed, dat is misschien geen goede vergelijking: Duitsland zwemt in drielandenpunten – en heeft natuurlijk maar één westelijk punt. De muur van leeg bos aan de Duitse kant van de Vaalserberg staart de Nederlandse toeristen hautain aan: geniet lekker van jullie hoogste punt en enige drielandenpunt, wij als Duitsland draaien hier onze hand niet voor om.

Maar toch: ik herinner me niet in Nederland of België ooit een spoor te hebben gevonden van enig monument voor de uiteindes van het land. Misschien, dacht ik, dat een schuldbewust land dat haar grenzen de afgelopen eeuw nog al eens is overgestoken nu graag wil benadrukken dat het dondersgoed weet waar het begint en ophoudt. Of dat een land dat lange tijd verdeeld is geweest er plezier uit put om haar volledigheid te vieren. Het westelijkste punt laat je gedachten onwillekeurig afdrijven naar het nogal onvoorspelbare oostelijkste punt.* (Overigens is daar, aan de Poolse grens, volgens mij ook een vrij uitgebreid complexje gebouwd).

Na afloop van het bezoek voelde ik vooral dat laatste. Ironisch genoeg is het juist de markering hier aan de rand die je meer dan ooit bewust laat waarnemen in het grotere geheel Duitsland te zijn. In feite ligt het westelijkste puntje totaal niet afgelegen: vlakbij een van de dichtstbevolkte gebieden van Nederland, bij snelwegen en spoorlijnen (Achterhoek-burgemeesters zeggen dit ook graag over Duitsland, weet ik uit ervaring). Maar het hoort er niet bij. Je bent deel van iets groots, ademt het monument. Berlijn is ver – maar wel óns ver.

Is dat niet uiteindelijk het plezier van grenzen over gaan? Je hebt wel eens mensen die zeggen dat er na een grensovergang niks verandert, dat Europa één is, dat grenzen overgaan niet meer spannend is, niet meer is wat het ooit was, etcetera, etcetera.

Daar zie ik niks in: het kan wellicht makkelijk gaan en uiterlijk hetzelfde blijven – de wereld draait aan de andere kant al na vijf meter volstrekt anders. Je bent net over de grens bij Susteren niet meer in een zuidoosthoek maar in een westpunt. Tussen mensen die zich in een westhoek vóélen, voor wie hun eigen land altijd in het oosten is, wat een paar stappen terug al niet meer geldt.

Je ziet er de gele intercity’s van Amsterdam naar Maastricht vier keer per uur achteloos langsrijden, maar je weet dat je die wereld al achter je hebt gelaten, dat de reizigers en machinisten aan boord met hun eigen binnenlandse reis bezig zijn, misschien al maandenlang niet in Duitsland zijn geweest. Dat je die overgang vandaag de dag zo makkelijk kan ervaren is júíst fijn vervreemdend.

Overigens ‘beklagen’ vrienden van mij zich soms dat ik geen dag tot een goed einde kan brengen zonder het gehad te hebben over een of ander record: het westelijkste punt, de hoogste toren, de grootste stad zonder station, het langste stuk dat je in Nederland in de trein kan zitten zonder te stoppen (volgens mij Zwolle-Assen, bijna driekwartier). Maar tussen de uiteindes zit het hele leven, zou Pieter Waterdrinker (hopelijk) zeggen.

*Ook het westelijkste punt kent een semi-roerige geschiedenis. Na WOII werd een klein gebied in de omgeving van het punt, inclusief een paar dorpjes, door Nederland geannexeerd, wat de levensader met Zuid-Limburg enigszins verbreedde. In 1963 werd het echter weer teruggekocht door West-Duitsland.

—-

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

recent

Geluk voor Whitman, Gissing en Meijsing

‘Ik weet niet waardoor of hoe, maar volgens mij vooral dankzij dit soort luchten (af en toe geloof ik dat ik zulke luchten natuurlijk al mijn hele leven lang heb gezien, maar ze eigenlijk nooit eerder écht heb gezien) heb ik deze herfst een aantal uren van wonderbaarlijk innerlijk welbevinden beleefd – ik mag wel zeggen uren van volmaakt geluk. Naar ik gelezen heb, heeft Byron vlak voor zijn dood tegen een vriend gezegd dat hij in zijn hele bestaan slechts drie uren van geluk had beleefd. En dan is er de oude Duitse legende over de klok van de koning, met dezelfde strekking. Toen ik daar zo zat, bij het bos, en de prachtige zonsondergang door de bomen, dacht ik aan Byron en het verhaal van de klok, en ik kwam tot het besef dat ik een geluksuur beleefde. (Al maak ik nooit notities van mijn beste ogenblikken: als die zich voordoen, kan ik me niet veroorloven de betovering te doorbreken door aantekeningen te formuleren. Ik geef me maar over aan de stemming en laat haar voortzweven en me meevoeren in haar serene extase.)

Wat is eigenlijk geluk? Is dit een uur van geluk, of wat erop lijkt? – zo ongrijpbaar – een ademtocht, meer niet, een vluchtig accent? Ik weet het niet zeker – dus laat ik mezelf het voordeel van de twijfel gunnen.’

Aan het woord is Walt Whitman, de Amerikaanse dichter van Leaves of Grass. De vertaling van dit fragment uit zijn dagboek Specimen Days is van René Kurpershoek. Het gehele boek in zijn vertaling verschijnt komend voorjaar bij Van Oorschot.

Het is een heel bijzondere verzameling aantekeningen. Eerst ben je als lezer getuige van de Amerikaanse Burgeroorlog, Whitman werkt als verpleger met de gewonden en brengt die mensen en die historie heel dichtbij. Saillant is ook de licht erotische ondertoon in zijn beschrijvingen van al die mooi soldaten. Later leeft hij na een ziekbed op zichzelf in de natuur. Het is idyllisch. Ik moest denken aan George Gissing’s De intieme geschriften van Henry Ryecroft, een fantastisch verzonnen dagboek van Gissing, waarin zijn alter ego een soort leven leidt als Whitman, in de natuur, met alle rust om te schrijven, onbezorgd schrijversgeluk dat Gissing nooit beschoren was. Maar dromen kon hij. Zowel Gissing als Whitman lukt het heel overtuigend over geluk te schrijven, iets wat toch niet heel makkelijk is, in elk geval niet op een manier die ook nog interessant is. Bij Whitman verveel ik me geen moment, hij is een echt mens die je door de regels heen aankijkt. Een vriend die al anderhalve eeuw dood is.

Geluk dat we Gissingvertaler Geerten Meijsing ook van harte gunnen. Of dat al wat lukt valt mogelijk te lezen in zijn correspondentie met zijn zus Doeschka die komende donderdag gepresenteerd wordt onder de titel Liefdevolle rivaliteit. Een briefwisseling waarnaar ik zeker uitzie, maar waarvan ik niet verwacht dat hun beider geluk er de boventoon in zal voeren.

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Berichten uit Brandenburg (4) Hooi

raam (002)Het gebouw aan de overkant ziet eruit als een villa in een badplaats aan de Belgische kust. Het heeft geen hoeken maar gaat golvend de bocht om. Aan de linkerkant bezit het een uitbouw, eveneens met ronde hoeken. In de uitbouw heeft zich een edelsmid gevestigd. ’s Zomers zet hij zijn deuren open en hoor je hem kloppen en slaan op het aambeeld, heel licht, alsof er een klokje luidt, alsof hij geen goud of zilver maar een muziekstuk bewerkt.

Maar genoeg uit het raam gekeken. In de kamer waar ik mijn verf bewaarde, opende ik de bus met het etiket ‘hooi’ en roerde met het schilderhoutje net zo lang totdat de vaalwitte verf zich had gemengd met het oker en dat ene druppeltje sepia. Het werd een mooie gladde massa, al mijn verf nam ik uit Nederland mee, ik piekerde er niet over om mijn verf in het stadje te kopen, die was lang zo pasteus en hechtend niet, die bevatte niet de juiste viscositeit. Ik zou het de inwoners niet vertellen want daarmee maak je je niet populair, en het is ook maar toeval dat ik in een land woon waar de laatste zeventig jaar vrijwel nergens gebrek aan is geweest, zoals het ook maar toeval is dat de inwoners van het stadje veertig jaar hebben moeten leven onder een planeconomie waarbinnen naar hartenlust werd geruild, maar wat er niet is, kun je ook niet ruilen, dus op een gegeven moment hield dat op. Niettemin koesteren de inwoners van het stadje, nee de bewoners van alle neue Bundesländer, hun vroegere merken alsof het schatten zijn, en dat heeft niks met kwaliteit te maken maar alles met een heimwee naar een wereld die niet zozeer van de kaart is geveegd, als wel overgenomen door een andere wereld. Het is een achterwaarts verlangen, zoals hun grootouders naar Bismarck verlangden en hun overgrootouders naar het keurvorstendom.

Ja, dacht ik toen ik klaar was met roeren, de tijd haalt ons in, ik moet opschieten met die kamers, bovendien (dat krijg je wanneer je over de vijftig schiet) als ik nog iets op wil bouwen, moet ik dat nu doen. En ik trok mijn geruite verfblouse aan die onder de spetters zat, en een oude spijkerbroek, en afgetrapte schoenen. Het was ochtend, de zon scheen, een oude vrouw bestelde een koffie in het brughuisje aan de oever, ik zette mijn verfrol recht op de muur, de verf knisperde en kraakte nog een beetje, ik haalde uit, en nog eens, en nog eens, de verf met de naam ‘hooi’ smeerde prachtig uit, en omdat ik steeds benieuwder werd naar het resultaat werkte ik hard door, sloeg zelfs mijn koffiepauze over, totdat ik een hele wand had gedaan en een stap naar achteren deed. De zon scheen op het hooi, de schaduw van de bomen wuifde eroverheen en ook de wind waaide door het bovenraam zacht en rakelings langs de verf, als om haar te troosten, als om haar te drogen, en ik dacht: de hooikamer wordt mijn favoriete kamer.

Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.

Foto van Nicole Montagne
Nicole Montagne

Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.