Helemaal het einde

Ik heb nog nooit een deadline gemist. Als ze me niet wórden opgelegd, leg ik ze mezelf op en haal ze op de bladzijde, op de letter.

Vorige maand benaderde iemand me voor een verhaal. Ik vroeg wanneer het stuk af moest zijn en stelde mijn eigen deadline drie dagen voor die datum. In een paar dagen schreef ik een kortverhaal dat – al zeg ik het zelf – goed was.

Het kwam in me op dat het de moeite waard zou kunnen zijn om meer deadlines op me te nemen.

Bij mijn eerste bundel voelde ik dat de verhalen stuk voor stuk een zeggingskracht hadden, een noodzaak. De tijd waarin ik werkte was een zware: allerhande shit in mijn directe omgeving en een slecht slapend kind; ik tikte in de halfuurtjes die me door de dagen en nachten heen geschonken werden.

Misschien is de kernachtigheid van die verhalen, hun noodzaak, ook een gevolg geweest van het schrijven onder die druk.

Natuurlijk is de inhoud van de teksten gevoed door de periode waarin ik ze schreef, maar ik geloof dat de stuwing erachter door een krapte in de tijd gegeven is. Een mooi experiment, denk ik, om te kijken of zoiets ook werkt als ik de druk zelf aanbreng.

Zouden we nog kunst maken als we eeuwig leefden? Is het ook in de grote lijn een einde dat stuwt?

Rennen nu het kan, lopen nu het kan, schrijven tot het niet meer gaat.

Je hoort nog van me.

*Beeld: R. Garage

_____________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was jarenlang redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

recent

Nescio nu

Getogen in Amsterdam-Oost kwam ik veel te laat aan bij Nescio. Al m’n hele leven fiets ik langs de flatjes bij het Oosterpark bekleed met citaten uit Uitvreter, Titaantjes, Dichtertje, maar nooit had ik de klik gemaakt om eens te kijken waar dat eigenlijk vandaan komt. Óók niet nadat ik een paar jaar geleden van mijn oma een prachtige eerste druk erfde. Misschien dat de titels van toch niet erg inspirerend klonken; ik weet het niet.

Achteraf gezien pakte dat goed uit. Het lezen van de verhaaltjes afgelopen week was één grote herinnering aan het feit dat er nog van alles te ontdekken valt. Dat schrijvers die je jarenlang min of meer uit een soort onbewuste, ongegronde desinteresse afschrijft, bij het lezen toch briljant kunnen zijn. Dat stemt hoopvol voor de rest van het leven.

Los van het verhaal (en de heerlijke toon) putte ik groot plezier uit Nescio’s tussen-de-regels-door-obsessie met de grote hoeveelheid verplaatsingen in zulke kleine verhaaltjes. In De Uitvreter (40 pagina’s) kan het bijna niet anders of hij breekt een record: ik telde Amsterdam, Numansdorp, Rotterdam, Veere, ‘Friesland’, Charleroi, Brussel, Marchienne-au-Pont, Parijs, Wijk bij Duurstede, Zierikzee, Etten-Leur, Middelburg, Zaltbommel én Nijmegen.

Je krijgt het gevoel dat Nescio dan wel leuk zijn verhaal vertelt, maar ondertussen in zijn achterhoofd (of misschien bewuster dan dat) constant bezig is met de locatie van alle zaken, om die plekken vervolgens in een paar zinnetjes te vangen. Het boek staat rotsvast in verbinding met het land – dat Nescio terug-eerde door op de talloze locaties uit zijn verhalen monumentjes op te richten of straten en bruggen te vernoemen.

Waar kan ik mijn karakters nu weer eens heensturen? Friesland! En weg is Japi, met de sneltrein. Gewoon, zegt-i, “omdat ik er zin in heb”.

Ik verdenk de uitgever van Nescio’s Engelse vertaling er al langer van een titel te hebben gezocht die expats in de hoofdstad, op zoek naar wat integrerende literatuur, zou moeten trekken: Amsterdam Stories. Dat lijkt me geen goede keuze, maar Netherlands/Dutch Stories bekt ook niet echt lekker.

Je zou willen dat Nescio zijn creatieve kijk op het land, wellicht met een gastbijdrage van A.F.Th. van der Heijden, in een essaybundel of zo had uitgewerkt. Een boek vol met omschrijvingen van de liggingen van steden, van de loop van rivieren. Waarin Rotterdam ge-na-de-loos wordt afgebroken – zoals Nescio op het einde nog even snel doet.

En waarin Nijmegen, zo duidelijk een muze van de schrijver, langzaam steeds verder “on-Hollandsch, zwak romantisch, huizen boven huizen, boomen boven boomen” (Nescio) uit de Waal oprijst, de stroom die eigenlijk te breed is voor de stad (Van der Heijden).

In Dichtertje weten Dora en Ee pas definitief welke verboden gevoelens ze voor elkaar hebben als ze samen in Lent van het stadspanorama hebben genoten, “met vele roode daken en ergens een kerk, groot, als een teken voor God om z’n stad te herkennen” – hoe kan het ook anders, denk je al lezende.

 

—-

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Berichten uit Brandenburg (3) Het lot

De man stak de straat over omdat hij een lot wilde kopen in de nauwelijks zichtbare, smalle kiosk aan de overkant. Boven de winkeldeur wapperde een vaantje: Hier wohnt das Glück. De man kocht altijd loten, overal, hij moest er inmiddels een aardig kapitaal aan uitgegeven hebben, winnen deed hij nooit, niet eens zijn eigen geld terug, maar ik zei er nooit wat van. Het hoorde bij hem zoals die eeuwige sigaren en dat hoesten, en zijn immer vage toekomstdromen die al verdampten zodra hij de hoek omsloeg.

In de kiosk was het tamelijk donker. Vlak naast de deur stond een rek met kranten en geïllustreerde bladen. Daar weer naast een schap met schrijfbenodigdheden. Uit de ruimte achter de winkel, zo te zien een huiskamer, kwam een oude vrouw gesloft. Ze had kort grijs haar en droeg een bruin, mouwloos vest. De man wees naar een doosje sigaren achter de toonbank en zei toen volmaakt onverschillig: ‘Ach doe ook maar een lot.’ De vrouw vroeg of hij een voorkeur voor een eindcijfer had en de man noemde gewoontegetrouw de dag waarop ik jarig was. Daarna rekende hij af, liet het wisselgeld genereus zitten (zo’n lot is voor de lol en niet omdat ik het nodig heb) en frommelde het papiertje in zijn zak. Buiten stak hij  meteen een van die fijne sigaartjes op. Maar wat, schrok ik plots, als hij een aanzienlijk bedrag zou winnen? Hij kon niet eens met geld omgaan.

En zo liepen we, hij opgetogen en ik meer en meer bezwaard, langs het huis van de voormalige directeur van de speelgoedfabriek, een lichtgrijs Jugendstilpand met ronde hoeken en een sierlijke dakrand. Een pand, beweerde de man naast mij, dat hij na de lottotrekking onmiddellijk zou kopen. En hij blies een enorme rookwolk uit. Zijn ogen gleden langs de voorgevel van het monument. Hij stelde zich voor hoe hij als trotse eigenaar terug zou keren naar zijn geboortedorp, waar hij, nu hij toch geld zat had, uit pure goedertierenheid de Messias uit zou hangen zodat geen mens uit dat gehucht hem nog beledigen zou, laat staan verwijten dat hij de streektaal niet meer sprak. En eenieder die in geldnood zat – zoals hijzelf meestal – zou hij bankbiljetten geven, niet uit barmhartigheid, welnee, maar om de arme drommels uit zijn dorp te tonen dat ze hem nodig hadden. Dat ze hem jarenlang hadden onderschat. Ja, als een nieuwe Nero zou hij voortgaan, met een krans van gevlochten laurier om zijn hoofd, blootsvoets en in een wit gewaad. En al zou hij als een olifant gekleed gaan, niemand zou er een woord van durven zeggen, want ze hadden hem allemaal, met de klemtoon op stuk voor stuk, allemaal hadden ze hem nodig. ‘Zalig,’ riep de man,‘ jonge nimfen zouden mij omringen en wel in groten getale.’ ‘Alle meiden uit het dorp,’ deed ik gezellig mee. ‘Dat deerde hem niet’, zei hij. ‘Maar dat zijn er maar drie,’ riep ik. ‘Drie dartele hertjes,’ kreunde hij, en hij tekende met een gebiedend handje hun silhouet al in de lucht.

We sloegen een hoek om, en nog een, zuchtend, allebei. Hier wohnt das Glück hadden we alweer een flink end achter ons gelaten.

Foto van Nicole Montagne
Nicole Montagne

Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.