Dit zijn de ankers

IMG_7514Sinds de geboorte van Nadim komen B en ik al in het huisje in Zeeuws-Vlaanderen. Als B’s tante (van wie het huisje is) zelf niet kan gaan dan belt ze ons, en zo gebeurt het regelmatig dat we op stel en sprong de tweeënhalf uur naar Zuidzande rijden.

Het is er stil zoals het in de bergen stil kan zijn. De vacht van Otis de Hond glanst er meer.

Vorige week was de eerste keer dat Ada (nu anderhalf) leek te beseffen waar we waren. Ze is te jong om wat ze ervaart echt op te slaan, maar er moet toch iets van blijven hangen. Een warmte, de ontspanning van haar ouders, het Zeeuwse licht.

We slapen allemaal zo goed als we in Zuidzande zijn, knikkebollen tegen negenen en worden rond half zes wakker van dat licht.

Het huisje heeft ramen aan vier kanten, uitgestrekte akkers rondom. Als de zon schijnt valt hij binnen, en de afgelopen week zag ik hem elke dag opkomen en ondergaan. Het was warm in de ochtend, het licht geel en zalvend op mijn huid. Ik wandelde met de kinderen over het dijkje en we lachten om het smoel dat Otis trok terwijl hij kakte.

Weglopen van het huis waarin je vrouw slaapt: een rekken in je binnenste, een zoet elastiek dat op spanning komt naarmate de afstand groeit. Ik nam Ada op mijn schouders, Nadim aan de hand.

Dit zijn de ankers, dacht ik. Meer nog dan wat ik schrijf: dit zijn de momenten die me binden aan mijn plek en tijd.

_____________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

recent

De Fryske literatuur op zakformaat

Gaat het over de Friese literatuur, dan heb ik de ervaring dat er altijd wel iemand die over het Oera Linda-boek begint. De kronieken van een middeleeuws Fries geslacht, geschreven in een runenachtig schrift, díe moeten toch wel het startpunt van de Friese literatuur vormen. Maar het Oera Linda-boek was een hoax, kundig in elkaar gezet door Piet Paaltjens en consorten. Het manuscript dook ineens op toen negentiende-eeuwse letterkundigen zaten te smachten om Oudfriese teksten. De opzet slaagde, en leidt helaas nog steeds tot misverstanden.

In Zolang de boom bloeit zijn twee pagina’s ingeruimd om die mystificatie te ontzenuwen. Joke Corporaal vertelt kort en goed, op basis van het onderzoek van Goffe Jensma, de oorsprong en context van deze literaire grap. Zo het Oera Linda-boek al tot de Friese literatuur gerekend moet worden, dan tot die van de negentiende eeuw, waar het in dit handboek dan ook wordt besproken. De Friese literatuurgeschiedenis begint met (soms poëtische) Oudfriese wetsteksten uit de dertiende eeuw. En het echte Oudfries is in tegenstelling tot wat die benaming doet vermoeden minder oud dan bijvoorbeeld het Oudnederlands (500-1200).

In korte hoofdstukken benadrukt Corporaal de historische context in Fryslân. Ze laat zien hoe de omstandigheden, cultureel-maatschappelijk, politiek of anderszins, al dan niet hebben gezorgd voor een vruchtbare voedingsbodem voor literatuur. Afzonderlijke onderwerpen komen in zogeheten vensters aan de orde, waar individuele schrijvers, instituties, stromingen en mijlpalen worden besproken: van Obe Postma tot Tsjêbbe Hettinga, maar ook van koloniale literatuur tot ‘de vrouwelijke stem’. Zolang de boom bloeit is dankzij die verschillende ingangen veel toegankelijker dan het onvolprezen naslagwerk Zolang de wind van de wolken waait (2004), waarop het is gebaseerd.

Meer dan de helft van de korte geschiedenis is ingeruimd voor de afgelopen 120 jaar, vanaf de tijd van Douwe Kalma tot spreekwoordelijk gisteren. Vooral de tweede helft van de vorige eeuw was een bloeitijd voor de Friese literatuur. Zowel de streekromannetjes die via een boekenclub als de Kristlik Fryske Folks Bibleteek werden verkocht, als de literaire romans en experimentele poëzie deden opgeld in een rijk literair klimaat. In 1968 richtte men zelfs een telefoonlijn voor poëzie op, onder de titel ‘Operaesje Fers’, wat – ik was het bijna vergeten – destijds een wereldprimeur was. Een enkele keer ontbreekt het bij dat soort vensters aan citaten uit oorspronkelijk werk om de veelzijdigheid te illustreren, maar daar staat tegenover dat de bewegingen op internet en de huidige stand van zaken ruimschoots aan bod komen. Dat is verfrissend, net als het feit dat er geen onnodige parallellen met de Nederlandse literatuurgeschiedenis worden getrokken.

De Friese literatuur richt sinds de jaren zestig haar blik over de grens, naar Europa en daarbuiten, en neemt binnen Europa een unieke positie in, die ze ook in de toekomst zal behouden. Zolang de boom bloeit laat goed zien dat haar geschiedenis een totaal eigen ontwikkeling kent: tegelijkertijd veelzijdig en overzichtelijk, en daardoor een zeer dankbaar onderwerp, dat knap is samengebracht in dit compacte en toegankelijke overzicht.

 

Joke Corporaal – Zolang de boom bloeit. Korte geschiedenis van de Friese literatuurgeschiedenis
Eveneens verschenen in het Fries, Engels en Duits bij Bornmeer/Tresoar.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Een leêge baksteen-virtuositeit

In theorie moet het Brakke-Grond-pleintje aan de Nes in Amsterdam een van de ongezelligste stukjes cityscape van Nederland zijn. Je zit er tussen vier hoge gevels, allemaal van vaal baksteen. De grond is van hetzelfde materiaal. Het plein is een soort klein doosje en heeft de volle potentie om te voelen alsof je in een put bent gevallen.

Maar zo voelt het niet. Het zit er vaak vol, en als je het terras van De Brakke Grond voorstelt aan vrienden of collega’s als borrellocatie stemt iedereen altijd in. Ik denk dat het komt omdat het plein in z’n afzondering ook iets heel Italiaans heeft. Auto’s komen er nooit, er is geen drukke weg in de buurt en het plein ademt voetganger.

“Misschien zijn bakstenen ook gewoon helemaal niet ongezellig”, zei een collega aan wie ik het voorlegde. Daar had ik nog niet aan gedacht, maar het lijkt me geen gek idee.

Zelf vind ik het vooral leuk dat de vier gevels allemaal uit andere tijdperken komen. Ze zijn als het ware allemaal toch iets anders dan ze op het eerste gezicht lijken, en zo laten ze zien hoe goed de baksteen is ingeburgerd in de Nederlandse architectuur (die haar toch ook tenminste deels uitvond. Niet voor niets onderscheidt de Hollandse wijk in het Duitse Potsdam zich vooral door overijverig baksteengebruik). De Hudson’s Bay-facade is volgens mij nog geen jaar oud, het theater van de Brakke Grond is een jaren-’70-constructie van de architect Arthur Staal, die ook de Shell-toren over het IJ ontwierp. Het restaurant-café is een ouder Hollands pand. Aan de noordzijde staat het mooiste gebouw, een soort modernistisch warenhuis met veel glas, waar maar weinig over te vinden is.

Het Nederlandse usual baksteensubject mis je dan nog: de Amsterdamse School. Ik kan geen gebouw bedenken met meer bakstenen dan Het Schip in de Spaarndammerbuurt. Die stijl schijnt nog steeds te inspireren: naast station Muiderpoort in Amsterdam staat al een tijdje De Smaragd, een woonblok in een soort moderne, lichtere versie van de School. Ook het jaren-’30 huis is in, schreef NRC-architectuurredacteur Bernard Hulsman een tijdje terug.

Blijkbaar zijn we hier nog altijd niet ziek van het materiaal. De baksteen is ook voor mij zo vanzelfsprekend (en vaak aangenaam) dat ik twee maanden geleden in lachen uitbarstte in (het fraai opgeknapte) Museum ’t Schip bij een hatelijk, ouderwets citaat van Theo van Doesburg – toch iemand die ik hoog heb zitten – over de Amsterdamse School. Ik had me eigenlijk nooit gerealiseerd dat je ook anders kon kijken naar deze Nederlandse obsessie; dat het niet een soort gedepolitiseerde, onvermijdelijke uitkomst was, zoals je nog wel eens onbewust kan denken op de Nederlandse straten:

‘Hoe is het te verklaren dat de Nederlandsche vertegenwoordigers in Parijs zich ten zeerste beijverd hebben de stijlmedewerking te verijdelen en inplaats daarvan een leêge baksteen-virtuositeit te protegeeren. Zoo werd de Hollandsche architectuur vertegenwoordigd door een afgrijselijke baksteenmassa.’

DSCF1367Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.
Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.