Samen schrijven

Anne-Marieke Samson stelde voor dat zij, Wytske Versteeg en ik samen een verhaal zouden schrijven. We spraken af in een café en op weg naar die afspraak bedacht ik al hoe ik zou gaan melden dat ik daarvoor geen tijd had.

Er was nóg een reden waarom ik nee moest verkopen: ik heb in elke periode maar een beperkte hoeveelheid verhaal in me en dit nieuwe plan zou aandacht wegtrekken van de roman waar ik aan werk.

Het was een koude avond. Ik bestelde koffie met Calvados en liet me meeslepen in hoe we dit project zouden kunnen aanpakken en wat de kern van ons verhaal zou zijn. Het stemmetje dat nee zei viel al snel weg in het geraas van het Rembrandtplein (we zaten op het verwarmde terras van Schiller).

Ik luisterde naar A.M. en Wytske en bedacht dat er in een jaar maar een paar momenten zijn waarop ik me écht schrijver voel. De presentatie van een eigen boek is zo’n moment, de presentaties van anderen zijn dat ook wel. Ik gaf de laatste tijd les en dat helpt: jezelf horen praten over hoe dat nou moet, een boek schrijven. Maar in het komende semester kan ik wegens drukte geen cursus / lesblok meer verzorgen.

Ik fantaseerde mee over een onderwerp, personages, de opbouw van wat we al snel een novelle noemden. Het begon te regenen en werd rustiger op het plein. Mijn nee leek met het avondvolk opgelopen en om de hoek verdwenen.

Schrijvers werken alleen. Soms mailen ze elkaar, meestal over leestips. Ze zien elkaar op presentaties, bij interviews en – als ze mazzel hebben – op het boekenbal.

Maar schrijven is communiceren, dus is er altijd een belangrijke ander, degene van wie je mag aannemen dat hij luistert, op de juiste momenten knikt en geraakt wordt als jij dat zelf ook bent. Het geluk van de schrijver is dat hij niet afhankelijk is van de reactie van zijn publiek om kunst te kunnen maken. De ellende schuilt er (onder andere) in dat wat hij aan het maken is niet kan worden bijgestuurd naar gelang de reactie van zijn publiek mee- of tegenvalt.

Nu werk ik elke maandag aan twee bladzijden voor Het debuut van Job C. Zwaluw. Over een paar weken zien we elkaar om te bespreken waar het allemaal heen gaat, om de lijnen op elkaar af te stemmen. Mijn deel van Het debuut is op mijn manier geschreven, maar ik merk dat er iets anders is, dat ik aan Anne-Marieke en Wytske denk terwijl ik werk. Alsof de onzichtbare lezer waar ik altijd tegen praat opeens bij me in de kamer staat. Staan. Alsof ze bij me in de kamer staan.

Een ochtend per week zit ik met zijn drieën in de witte kamer. Het is onwennig, het is druk, maar het is niet alleen.

Ik heb heel erg zin in onze tweede afspraak. Het gaat vast prachtig worden.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

recent

Hoarding

Toen ik bezig was het grofvuil aan de straat te zetten kwam er net een dame uit een busje gestapt.

‘Zo, grote opruiming? Fijn hoor, ik ben op zoek naar van alles. Jullie hebben zelfs plastic bloemen, zie ik.’

‘Daar hebben we er nóg wel een paar van. Hebben?’

‘Nee, moeders is niet gek. Ik kan niet alles zomaar meenemen. Dan zou ik dit er ook bij krijgen, zeker?’ zei ze terwijl ze met een aluminium tafelpoot of wat daarvoor doorgaat naar de stapel wees.

Onder de lantaarnpaal stonden, met dank aan de buren, onder meer een bankstel (hoekmodel), een lage kast, drie matrassen en een soort kinderledikant, met daartussen allerhande zooi. Terwijl ik het laatste van onze lading ging halen graaide zij tussen de aangespoelde vuilniszakken en de uitgespreide kleding. Toen ik terug was had ze alles wat ik net naar buiten had gebracht in haar busje gemikt. Behalve het neppe Perzische tapijt.

Toen ik hierover aan iemand vertelde was de reactie dat ze weleens een zelfbewuste hoarder kon wezen. Iemand die tegen de klippen op dingen hamstert dus, en dat kan van alles zijn. Sommige leggen erop zich toe zoveel mogelijk van één ding op te potten, terwijl andere juist alles bij zich willen houden. Ik hoorde laatst een voorbeeld van iemand die nooit reclamefolders weggooit, waardoor het huis nu vol flyers ligt. In het bijzonder die van de lokale pizzaboer.

Een hoarder verschilt van een verzamelaar doordat-ie geen hiërarchie in al die spullen weet aan te brengen. Verzamelaars zijn er over het algemeen op gebrand de samenstelling hun verzameling te verbeteren door wat toe te voegen of te laten afvloeien. Hoarders zijn daarin niet geïnteresseerd omdat het hun niet gaat om de waarde van afzonderlijke spullen maar om het in stand houden van het geheel. (Dat wil niet zeggen dat een verzamelaar geen trekken van een hoarder kan hebben of andersom.)

De vraag waarom iemand aan het hamsteren slaat wordt meestal zo beantwoord: van de persoon in kwestie is vroeger, in de jeugd, iets afgepakt en dat verdriet is nooit overwonnen. Om zulk verlies te voorkomen koestert iemand een verzameling spullen.

Dat lijkt mij kort door de bocht maar niet onaannemelijk. Interessanter vind ik de vraag waarom de een zich toelegt op pizzafolders en de ander alles opscharrelt wat-ie bij het scheiden van de markt maar kan vinden. Soms hangt dat helemaal niet samen met het voorwerp uit bovenstaande theorie.

Ik sluit af met een voorbeeld van iemand die alles hamsterde. Toen ik net Amsterdam kwam wonen deelde ik een appartement met huisbaas W. Hij ging steevast aan het eind van de dag naar het Waterlooplein om daar het overgebleven spul te halen. Zodoende stond het huis vol met allerhande dingen waarvan ik me al vrij snel niet meer afvroeg waar ze goed voor waren. Mijn kamer had ik ‘gemeubileerd’ gehuurd, wat betekende dat het net als de rest van de ruimte als opslaghok diende. Toen ik op een goed moment een aantal kitscherige schilderijtje naar de gang had verplaats zei W. streng dat ik ze beter aan hem kon geven, ‘want die konden nog weleens geld waard zijn’. De koelkast stond in de badkamer en als je wilde douchen moest je eerst een kuub spullen verplaatsen.

Desondanks hielden we het goed met elkaar uit. Ik mocht gebruikmaken van zijn verzameling muziekinstrumenten, maar toen ik een keer zijn Korg Mini had gepakt werd hij boos. Dat was niet de bedoeling. Wat er achter zijn hoarding zat weet ik niet. Voordat ik het hem kon vragen verhuisde ik en W. overleed na een kort ziekbed.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Gratis proza #13: Micha Meijer

Het was het einde van de middag en zo donker als de nacht. Ook voor een mager jong als Micha was het ijs te dun. Ik stond op de kant terwijl hij stampte, danste, op en neer sprong op de krakende plaat.

Nu ik hem over drie weilanden tot in de uiterste hoek van zijn vaders veld gejaagd had kon hij geen kant meer op. Achter hem hongerde het wak.

In mijn hand hield ik een ijsbal ter grootte van een kinderkopje. Iedereen zou raden wat er te gebeuren stond, maar ik was alleen met Micha en een diepzwarte hemel. De lantaarn op de dijk wierp een lange schaduw voor me uit: een spook met één skelethand, de andere een moker. Misschien verwachtte ik de stem van vader nog te horen, die van oom Gerbrand of mijn moeder die me voor het avondeten binnenriep.

Het spook hief zijn mokerhand en liet een ijsbal vliegen die op duizenden manieren het hoofd van Micha had kunnen missen, maar missen deed hij niet. Het geluid kende ik: dat van een erfpaal die de bodem in geslagen wordt. Terwijl Micha viel keek hij met grote ogen door me heen naar iemand die achter me in het veld leek te staan. Alsof Micha voordat hij in één vloeiende beweging onder het ijs gleed, zag wie ik werkelijk was.

Terwijl ik naar het wak schuifelde, op handen en voeten tot aan de rand ging en de sneeuw wegveegde om door het ijs te kunnen kijken, besefte ik dat er onder al het menselijk handelen patronen liggen waaraan we ons niet onttrekken kunnen; dat de moordenaar degene is die het wapen vastheeft, niets meer dan dat. Toen mijn vaders stem vanaf de dijk klonk en ik een jongen met lege handen werd die zijn klasgenootje onder het ijs had zien glijden, legde een ander patroon me op Micha achterna te duiken en in die zwarte wereld om me heen te maaien tot de lucht leek te ontbranden in mijn longen en ik mijn gevoelloze handen opdracht gaf om wat dan ook vast te grijpen en mee omhoog te sleuren.

Mijn vader trok me uit het gat, blauw als een smurf, mijn hand verkrampt om Micha Meijers pols, en ik werd voorgoed degene die zijn leven waagde om een klasgenoot te redden.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.