Repelsteeltje

(beeld: Don Duyns)

Je kijkt naar je handen, die een met melk gevulde koehoorn vasthebben. Ze ogen rustig, kalm, in harmonie. Ze hebben de hoorn stevig vast, de melk zal niet over de rand klotsen. Koemelk, daar zou het maar genoegen mee moeten nemen, voor nu. Tot dusver lijkt de koemelk het ding niet goed te vallen, sinds gisteren is het er zelfs een beetje pips uit gaan zien. De eerst nog oh zo rode wangetjes zijn wat grauwer geworden en het heeft ook donkere kringen rondom de oogjes gekregen. Het is nog steeds een mooi klein ding, daar niet van: goudblonde haartjes met een snoezenneusje en een tandeloos lachebekje. Niet dat er momenteel veel te lachen valt. Het is de vierde dag en het ding is nog steeds niet gestopt met huilen. Je hebt alles al geprobeerd: je hebt zijn buikje gevuld, zijn linnen verschoond en het haardvuur brandend gehouden en toch, toch wil het maar niet stoppen met jammeren en jengelen. Je voelt je haast geschoffeerd, door dat tekort aan dankbaarheid. Alsof het ding met elke snik tegen je zegt: “Je snapt me niet, begrijpt niet wat ik wil, begrijpt niet wat ik nodig heb.”

Morgen zal je naar het badhuis lopen, zo’n drie stundensteine verderop, om daar een hoer voor een dag of twee te huren. Waarschijnlijk zal wat vrouwelijke energie het ding kalmeren, dat moet haast wel. Hopelijk kan je er eentje vinden die net zelf gebaard heeft, dan kan je ook wat van haar melk kopen. Of nog beter, eentje waarvan de zuigeling net is gestorven, dan kan je haar een tijdje als vaste leverancier aanhouden, moeders met een eigen kind willen dat toch zelden weet je uit ervaring. Dat zou vast door een bepaald gevoel van schuld komen, dat die moeders richting hun eigen pasgeborene voelen wanneer ze hun melk aan een ander afstaan. En de meeste hoeren voelen zich al schuldig genoeg naar hun kroost. Zelf lijd je gelukkig niet aan dat soort schuld- en schaamtegevoelens, daar schiet je uiteindelijk niks mee op. En toch, nu het kleine ding al dagen en nachten op rij onophoudelijk moet huilen, heb jij — of beter gezegd: zelfs jij — ook een gevoel van schuld gekregen. Het eindeloze dreumesgedram begint onderhand als een mentale belegering te voelen, en de apathievoorraden van je verstandelijke kasteel beginnen uitgeput te raken. Zal het ding zich hier bewust van zijn? Misschien denkt het dat als het maar lang genoeg smeekt, maar lang genoeg krijst, het terug naar zijn moeder mag. Als het wist dat nota bene juist zijzelf ‘m verhandeld heeft zou het wel anders piepen. Maar hoe kan je dat bij het laten doordringen, dat het nu van jou is?

Je zet de koehoorn opzij en buigt jezelf over het wiegje. Het is een lief klein ding: goudblonde haartjes met een snoezenneusje en een tandeloos lachebekje. Maar het huilt zo hard. Het huilt nog steeds zo hard. Je reikt naar beneden, houdt je handen vlak voor het gezicht van het ding en spreidt je vingers. Je zegt: “Dit zijn grote handen, met grote vingers en grote duimen. Dit zijn handen waarmee koeien gemolken en houtblokken gespleten worden. Waarmee hele werelden in beweging worden gebracht.” Het ding kijkt met grote ogen naar je, het gehuil lijkt wat af te zwakken. Het is een lief klein ding: goudblonde haartjes met een snoezenneusje en een tandeloos lachebekje. Je pakt de kleine handjes van het ding op en tilt ze hoog de lucht in, zodat het ze goed kan zien. Je zegt: “Kijk maar goed naar je handen. Dit worden grote handen, met grote vingers en grote duimen. Dit worden handen waarmee hele werelden in beweging worden gebracht.” Het ding kijkt aarzelend naar de handjes en barst vervolgens weer in huilen uit, nog harder dan voorheen.

Het doet het expres, dat moet haast wel. Het wil je tergen, wil je kwellen, zelfs als het zichzelf daarmee ook laat lijden. Of weet het ding niet dat het aan het krijsen is, maar zit het in een eindeloze spiraal van kermen omdat het eigen gekerm de oren pijn doet? Weet de keel überhaupt wel dat het een geluid produceert dat de eigen oren pijn doet? Weten je handen, wanneer ze iets vastgrijpen, dat ze onderdeel zijn van hetzelfde geheel?

Je handen tillen het ding uit het wiegje en je kijkt naar de grauwe wangetjes en de donkere kringen rondom de oogjes van het ding. Het zal niet stoppen met huilen, niet uit zichzelf tenminste. Waar haalt het de energie vandaan, om dagenlang zulk onverdraagbaar geluid te produceren? Het gekerm snijdt je hersenen in, verdringt elke gedachte, maakt elke vorm van rust onmogelijk. Het is een lief klein ding: goudblonde haartjes met een snoezenneusje en een tandeloos lachebekje. Maar het is ook een vervormde massa van ellende, een eindeloze stoorzender op de radar van rust. Je strijkt de kleine haartjes van het ding opzij en plaatst je duimen precies op het fontanel. Het ding kijkt je onschuldig aan, het heeft geen idee wat het te wachten staat. Langzaamaan leg je meer druk op de zachte indeuking van het kleine bolletje. Het is een lief klein ding: goudblonde haartjes met een snoezenneusje en een tandeloos lachebekje. Geleidelijk aan verhoog je de druk, het ding probeert uit ongemak weg te draaien, maar je handen ogen rustig, kalm, in harmonie. Ze hebben het ding stevig vast, het zal niet uit je grip ontsnappen.

 Je drukt nog harder, de uiteindes van je lange nagels steken in het voorhoofd. Het ding huilt nog steeds, maar ditmaal een ander soort gehuil dan je de afgelopen dagen heb leren kennen. Het huilt niet uit protest of verzet, niet uit walging of angst. Het is een snikkende acceptatie. Je voelt het fragiele schedeltje het laatste beetje weerstand geven. Het zal niet lang meer duren voordat het bezwijkt en je het gekraak van de schedel kan horen. Het is niet erg, het is geen groots verlies. Het is maar een klein onderdeel van je. Je hebt grote handen, met grote vingers en grote duimen. Handen waarmee een hele wereld tot instorten kan worden gebracht.

Krak. Daar begeeft de schedel zich. Je twee duimen duwen het hoofdje in en je weet zeker dat ze geen idee hebben van het feit dat ze onderdeel zijn van hetzelfde geheel. Ze weten niets van elkaar, niets van hun daad en niets van hoe groot ze zijn. Ze weten niet eens de naam van de meester die ze dienen. Jij weet wel alles van hun. Jij weet alles van je duimen, van je handen. Jij weet wat ze kunnen, wat ze gedaan hebben en hoe groot ze zijn. Jij weet zelfs wat ze vasthouden: het is een lief klein ding: karmozijnrode haartjes, met een snoezenneusje en een gesloten mond.

Foto van Koen Dobbelaer
Koen Dobbelaer

Koen Dobbelaer (2000) is schrijver, scenarist en voormalig kindacteur. Deze zomer studeert hij af van de studie Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht met het filmscenario Een Film Over Familie, een absurdistisch drama over de drang naar maakbaarheid. Dit najaar verschijnt de door hem geschreven film De Laatste Dag in het Leven van Walterus.

recent

De RattenRanger van Hamelen

(beeld: Don Duyns)

(geschreven met contributie van Robin Alberts)

Bijna duizend jaar terug, liep een man met felle kleuren en een fluit door Duitsland. Hij werd later bekend als de rattenvanger, maar dit is het verhaal waarin hij ze vangt. Eigenlijk vangt hij ze niet, hij doodt ze. Maar hij heet niet de rattendoder.—- Ja, maar… Wat is het alternatief?

Het was een grauwe middag, zo’n vijftig jaar gelee, nog meer zelfs, nog voor de First Generation Ford Ranger: 1983-1992 officieel geïntroduceerd werd op de internationale markt, en het was ergens in de regio Keulen, Duitsland. Het was een ramp, een heuze ramp, regelrecht,—- Wacht! Nee. – Oké, euhhhhhh……

Een grauwe, flauwe middag, 50 jaar diep, nog verder zelfs, nog vóór de First Generation Stranger Danger (ratten)Vanger: 1983-1992 officieel binnentrad op de internationale markt. Ergens in de regio Keulen, Duitsland. Het was een ramp, een
heuse ramp, regelscheef, naar beneden. In z’n vrij het hellende vlak af. O. Jee. “Moord!” werd gegild, en “Brand!” in de parkeergarage van de Vordfbriek (ook een soort parkeergarage), want luister, er was een etalagemodel ontsnapt. De knecht was vergeten de sleutels eruit te halen, tenminste, zo ging het verhaal, en na de lunch was het ding spoorloos. Behalve de sporen, natuurlijk. Die konden ze nog volgen over de Industriestraße, door de vluchtstrook heen gevlucht, naar het Westen. Tegen de tijd in reed de felgekleurde Danger al zo’n 200 kilometer verderop en was hij niet meer te stoppen. Dit was niet zomaar een Ranger, hij werd later bekend als de Rattenvanger. Maar dit is niet het verhaal waarin hij ze vangt, dit is het verhaal waarin hij ze doodt.

Zo’n vijftig jaar gelee, of dus iets meer nog, wamelde het in de stad Hamelen van de rrratten. Daarvoor ook al, eigenlijk al, ook al jááren eigenlijk. Eigenlijk al altijd, vanaf toen het begon. Het eerste bandspoor van een nederzetting in de huidige regio Hamelen gaan terug tot in hart en niersteen: het stenen tijdperck. Carcheologen menen onlangs zelfs rattenmergelen te hebben gevonden die stammen van pre- die historie, voor de voorverleden nierentijd, misschien zelfs wel voor-voor-ver-verleden:

in het begin. Er waren natuurlijk al een paar ratten, maar dan paren ze tot meer, en dan nog meer, en mehr en Zee en Meer en Meer. Ze vreten al het vreten van de arme Hamelingen en knussen alle knussen in de hoekjes, en dan trickle-d het
natuurlijk down tot dás Meer, en met z’n allen verspreiden ze de ziektes en een nerveus gevoel, tot de Hamelingen niet eens meer in hun eigen stad kunnen wonen.

Na een rit van de-rie dagen reed das Bonte Ranger, hongerig en natuurlijk gladzak, het wemelende rattenHamelen in. Ford Danger Ranger, de eerste van zijn naam, zegt:
Hallo, Stranger! Ik kan helpen!
“O, ja?”
Jullie stad bevat veel ratten. Ik kan deze vangen, zegt de Vanger.
De hartelijke bewoners van Hamelen stemmen hard in 1 keer in.
Honderd Dukaten! zegt de rattenvanger.
Een nietszeggend, niet-luisterend Meer van mensen doet “Jaa, jaa, alles wat je wil. Vang die ratten nou maar. Wij hebben het tot hier:” (handje naar de keel). De Danger haalt zijn industriële Ford Autoflauß tevoorschijn en begint z’n airco erop leeg te blazen in een deun die niemand ooit eerder heeft gehoord. Nu zou je zeggen: hoe blaast een auto op een fluit. Maar dit is niet zomaar een auto en dit is niet zomaar een verhaal. Je hoeft niet alles te geloven, je hoeft het je niet eens voor te stellen, maar luisteren zul je. Hij huppelt fluitend in de 2 de versnelling door de straten stegen en pleinen, en jawel hoor! Rat voor rat steekt de kleine kop uit de kieren van de houten stad. En de kleine mormels volgen hem. Het duurt de hele middag, maar hij krijgt het voor elkaar om alle ratten samen te fluiten. Ze zwermen als een woest Meer over het marktplein, en crashen als de branding aan zijn wielen. Wanneer hij ervan zeker is dat er geen rat ontbreekt, rijdt hij ze de stad uit naar de Weser Fluss.

Hij hijst zijn bumper zo hoog als het gaat en hij waadt door de wateren van de Weser Fluss. De rattenstoet volgt gehoorzaam en verdrinkt in de onstuimige Fluss. Niet 1 rat die het overleeft. De Vanger haalt als enige de overkant.

De Stranger komt terug en koplampt de rattelijke bewoners aan, van ‘Waar zijn mijn Honderd Dukaten?’ Maar die dukaten zijn ineens nergens te bekennen. De Hamelingen hebben spijt dat ze hem zoveel goud hebben beloofd, hij is immers
alleen maar fluitend de heuvel afgerold! Dus waarom zouden zij deze flierefluiter honderd dukaten geven? Ze hebben toch geen behoefte meer aan hem, de ratten zijn weg. De Vanger knarst zijn gril op het fluiten toe en wordt kokend heet als een
tomaat (in tosti), maar zegt niks. En er komt stoom uit zijn zijspiegels, hoe hij woordeloos wegr(l)ijdt van die stad.

Het geluk ging ze makkelijk af in Hamelen. Ze vlochten elkaars haren en zongen liedjes langs de daken. Op één grote feestdag, gingen alle volwassen mensen naar de kerk. Dan kwam in een stofwolk: de Vanger. Maar, zijn lak was nu duister, zijn enige overgebleven spoor van kleur was een felrode hood. De Ranger trok zijn Flauß, als een paard die een revolver trekt. Hij gromt door de fluit, langs de straten, stegen en pleinen. En o, ja! Kind voor kind steekt de kleine kop uit de kieren van de gelukkige stad. Ze volgen hem. Bij elke toon, vertoont zich een nieuw kind in de groeiende menigte. Hij r(l)eidt ze de stad uit, langs de Fluss, langs eine Wiese, door een Wald, naar een BERG. Daar verschwinden ze, de hoogte in. Één of twee kinderen moeten onderweg plassen of hun veter strikken en verliezen de groep, dwalen af in de landschaft. Oh, die schöne deutsche Landschaft.

De niet-kinderen van Hamelen zijn zwaar overstuur! Huilende papa’s, vloekende oma’s, stomgeslagen juffen en winkeliers. Een stad zonder kinderen is als een huis zonder bed, zeggen ze. Ze zeggen het in het Duits. Eine Stadt ohne Kinder ist wie
ein Haus ohne Bett, ja. De Hamelaren speuren het land af met grote honden met scherpe neuzen, niet dat het ergens toe deed. 130 kinderen zijn spoorloos verdwenen. Maar, als je goed oplet op de Autobahn, is het niet onwaarschijnlijk dat je
de First Generation Ford Ranger: Stranger Danger, de rattenVanger langs ziet scheuren over de fluitstrook. Nog altijd op zoek naar zijn Dukaten, en zolang hij niet is afbetaald, genoegen nemend met onschuldige kinderen.

Foto van Gigi Müjde
Gigi Müjde

Gigi Müjde studeert in augustus 2025 af van de schrijfopleiding met een gemoderniseerde bewerking van het Middelnederlandse toneelstuk Mariken van Nieumeghen, namelijk: Meryem van Mokum. Door de lens van een oud Nederlands stuk, reflecteert die op de hedendaagse Nederlandse samenleving. In diens schrijven, speelt Gigi met taal, gebaar en referenties – om de lezer een eigen(aardige) wereld in te lokken vol verwarring en plezier. Die schrijft ook graag in samenwerking, vooral met Robin Alberts volgens hun eigen versie van de flarf-techniek, waarin er een tekst heen en weer wordt verstuurd en om en om wordt herschreven tot het onherkenbaar vol zit met liefde voor taal. Gigi schrijft alleen vanuit liefde, anders telt het niet.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Ben Verbong

De mens als biopic 3 – Hannie en Marinus

‘Daar! Kijk! Door dát raam is ie naar binnen geklommen, stiekem. En toen heeft ie de hele zaak in de fik gestoken!’

Ik geloofde er niks van. Omwille van het verhaal kraamde mijn vader vaker historische onzin uit. Dit robuuste gebouw is sinds die brand op 27 februari 1933  herbouwd en gerenoveerd. Vorige  week nog zag ik hoe Friedrich Merz hier níet tot Bondskanselier werd gekozen en een dag later weer wel. Dan laat je zo’n insluipraam toch niet zitten.

‘Dat was een held.’ zei mijn vader toen ook nog.

Over dat wankel begrip wil ik ’t hier hebben. Was Thomas Matthew Crooks op 13 juli 2024 een held toen hij op vier centimeter afstand de schedel van Donald Trump miste?

Het huis van het Duitse Parlement werd in lichterlaaie gezet door de 25-jarige  Marinus van der Lubbe uit Leiden. Hij deed dat helemaal in z’n eentje, maar dat wilde niemand geloven. Met de brand in het Rijksdaggebouw presenteerde Van der Lubbe aan Hitler letterlijk een smoking gun. Het vuur was nog niet geblust of de fascisten konden hun misdadige gang gaan en Hitler had nu hét argument om de noodtoestand uit te roepen en toekomstige vervolgingen te rechtvaardigen.

Ben Verbong gaat de speel film ‘Marinus’ regisseren en schrijft momenteel het scenario. Ik lees een beetje mee en vraag ‘Was Van der Lubbe een held?’

We concluderen beiden dat een heldenstatus vrijwel nooit ter plekke wordt toebedeeld, maar dat de ‘loop der tijd’ daarover beslist.

Ben veronderstelt bij zijn filmhelden nooit uitsluitend edele motieven. Hij gaat in de eerste plaats uit van het puur individuele als drijfveer. Character boven alles. Zo hoort dat in film.

Marinus was een communist, met een afkeer van het Duitse nationaalsocialisme, maar de ware reden voor de brandstichting in Berlijn was  woede over het uitzonderlijk armoedig en zorgelijk leven van zijn moeder. Hij was de jongste van 7 kinderen, vader Van der Lubbe liep weg van zijn gezin en toen Marinus 12 jaar was stierf mama, zijn grote, grote  liefde.

Zo werd niet alleen het dreigend fascisme een motief voor de brandstichting in Berlijn maar ook de woede over het leed en de vernederingen die zijn moeder, broers en zusters ten deel vielen. Zo althans interpreteert Ben Verbong het motief achter Van der Lubbes daad. 

Nog een communist. Hannie Schaft, een Haarlemse jonge vrouw met rood haar.

Deze verzetsstrijdster vervalste tijdens de Duitse bezetting persoonsbewijzen, hielp joden aan onderduikadressen en schoot een paar erg foute Nederlanders dood.

De speelfilm ‘Het Meisje met het Rode Haar’ – ook van Ben Verbong – ging veertig jaar geleden in première en werd een enorm succes. Van deze film was vervolgens decennialang geen kopie van het negatief te vinden. Tot zo’n half jaar geleden.

En dus kon 4 mei jl. in filmmuseum Eye een digitaal opgeknapte en prachtig geremasterde versie van ‘Het Meisje met het Rode Haar’ in première gaan. Het is uiteraard dezelfde film die ik lang geleden zag, maar wat een prachtige wedergeboorte en wat een mooie toekomst ook voor al die andere oudjes uit onze filmgeschiedenis.

Ben las de roman ‘Het Meisje met het Rode Haar’ van Theun de Vries één keer.

Prachtig materiaal voor een speelfilm, maar hij moest wel de gerenommeerde en sociaal bewogen De Vries persoonlijk gaan vertellen dat het communisme van Hannie Schaft op geen enkele wijze ter sprake zou komen in de verfilming.

‘Mijnheer de Vries … Wanneer we Hannie neerzetten als een door de Russische revolutie geïnspireerde vrouw gaat niemand de film zien. En daarbij… Ik ga de film niet maken als u vindt dat Hannie een communiste moet blijven.’

Dat was een klap voor Theun de Vries. Hij verzette zich, maar las tenslotte toch de eindversie van het scenario. Daarin is Hannie’s handelen niet langer politiek geïnspireerd maar gaat het haar om universele zaken als gerechtigheid en vrijheid. Theun de Vries ging akkoord. Hij had inmiddels ook al de pest aan Lenin, Stalin en Trotski.

In 1981 kwam Verbongs film in de bioscoop. Het publiek stroomde toe, mooie recensies, maar de filmproducent kreeg een dreigbrief mét scherpe kogel. DE REGISSEUR VAN HET MEISJE MET HET RODE HAAR  ZAL WORDEN GELIQUIDEERD. Verbong moest hierna zelf enige tijd onderduiken.

Als tijdens de Q&A in Eye het begrip heldendom ter sprake komt vertelt Ben dat hij net als bij Marinus de oorsprong van Hannie’s dapperheid vond in  haar persoonlijk leven. Zij wilde haar ouders tonen dat ze niet hoefden te berusten in bezetting en onderdrukking. En ook moesten haar vader en moeder koste wat kost trots worden op hun dochter. Bovendien wilde Hannie allerlei benauwende verantwoordelijkheden ontlopen. Weinig heroïsche motieven allemaal.

Ben zei in Eye niet dat Hannie, nadat ze bij een aanslag haar geliefde had verloren, woedend werd, vervolgens bloeddorstig en tenslotte was er de wellust tot doden. Ze had wel meer verraders willen neerknallen.

‘Zo gaat dat nou eenmaal als iemand wapens in handen krijgt. Verzet wordt snel geperverteerd.’ Waarmee weer is vastgesteld dat alles in film interpretatie en visie is, dat scenarioschrijvers en regisseurs insluipramen zoeken.

Er zijn echter ook onloochenbare feiten:

Hannie Schaft werd op 17 april 1945 in de duinen van Bloemendaal gefusilleerd.

Marinus van der Lubbe werd op 10 januari 1934 te Leipzig door een guillotine onthoofd.

Foto van Ger Beukenkamp
Ger Beukenkamp

Ger Beukenkamp (1946) is scenarioschrijver en schreef meer dan honderd scripts voor toneel, film en televisie, waaronder Ik ga naar Tahiti, Majesteit en Den Uyl en de affaire Lockheed. Zijn scenario’s zijn veelvuldig bekroond, onder meer met de Liraprijs, de Prix d’Italia en twee Gouden Kalveren (voor De kroon en De prins en het meisje). Hij is auteur van een handboek over schrijven voor film, toneel en televisie, en van Multatuli, het leven van een klokkenluider in twintig dialogen. Daarnaast geeft Beukenkamp les in scenarioschrijven.