Freakonomie

Aardig economisch vraagstukje. Waarom lezen sommige Nederlanders buitenlandse literatuur liever in Engelse dan in Nederlandse vertaling, terwijl hun Nederlands uiteraard beter is dan hun Engels?

Martin de HaanHet antwoord is eenvoudig. Neem een oorspronkelijk Zweeds boek, laten we zeggen Stieg Larssons weergaloze Mannen die vrouwen haten. Door het relatief kleine aantal Nederlandstaligen zal de markt voor een Nederlandse vertaling veel kleiner zijn dan voor een Engelse vertaling, waardoor ook de royalty’s en de winst lager uitvallen. Die lagere opbrengst heeft een geringere aantrekkingskracht op vertalers, met als gevolg dat vertalers in het Nederlands kwalitatief minder goed zijn dan in het Engels; de aanbodcurve van vertalers is oplopend. Kortom, genoemde Nederlanders lezen liever een goede vertaling in een taal die ze goed, maar niet perfect kennen, dan een matige vertaling in hun moedertaal.

Dat antwoord op het vraagstukje komt niet van mij, het vraagstukje zelf trouwens ook niet. Beide zijn afkomstig uit de pen van de mij onbekende Daniel Hamermesh, die op de website van de gerespecteerde New York Times, in een kennelijk veelgelezen blog met de omineuze naam ‘Freakonomics – The Hidden Side of Everything’, uitlegt hoe de markt bepaalt in welke taal je leest. Dat is zelfs de titel van zijn stukje: ‘How the Market Influences What Language You Read In’.

Toen ik het las, viel ik bijna van mijn stoel van verbazing. Het aantal ongecontroleerde en/of oncontroleerbare vooronderstellingen van Hamermesh is zo verbijsterend groot, dat je er haast niet tegenop kunt argumenteren. Toch was ik zo dom om dat te doen, bekleed met de pas verworven autoriteit van CEATL-voorzitter. Ik had er direct spijt van, en denk nu dat een mild ironische dan wel ronduit sarcastische reactie veel effectiever zou zijn geweest. Laat ik alsnog een poging wagen:

Dear Mr Hamermesh, thank you so much for solving a mystery that has been puzzling me for quite a few years now. Why do some Dutch readers prefer English translations of foreign books to Dutch ones? I myself could only think of two possible reasons: either these people are snobs, or English-language books (especially paperbacks) are cheaper than Dutch ones. It simply did not come across my mind that literary translators could be choosing their profession because of the profits. I always thought of literary translation as a profession for fanatics who don’t care about money, only about enjoying their work, but evidently I’m wrong. I must confess I even did not know English and American translators were getting royalties… (Their Dutch colleagues do, by the way, and they get subsidized too, but of course not enough to compensate for the negative effects of their small market.) So once again, thank you for explaining this ‘Hidden Side’ of the Dutch book market!

Ik bedenk nu overigens dat er heel goed een andere, stilistische factor in het spel zou kunnen zijn, uitgebreid beschreven door de socioloog Johan Heilbron: hoe sterker de internationale positie van een taal, hoe vrijer vertalers in die taal gemiddeld omspringen met de brontekst, om te beantwoorden aan de conventies van hun eigen taal. ‘Gesteriliseerde vertalingen’ noemt Brina Svit dat, en het is een reden waarom ik blij ben dat ik in het Nederlands vertaal en niet in het Engels. Maar voor sommige Nederlandse lezers is het waarschijnlijk juist een reden om Engelse vertalingen te lezen: om niet te hoeven voelen dat de schrijver eigenlijk een Zweed was.

Martin de Haan

recent

Meschonnic (1)

Een meetkundige en een vertaler botsten tegen elkaar op. ‘Ik heb groot nieuws’, zei de vertaler, ‘ik heb net mijn Horatius gepubliceerd.’ – ‘Wat!’ zei de meetkundige, ‘die is er toch al tweeduizend jaar.’ – U begrijpt het verkeerd,’ hernam de ander, ‘het gaat om een vertáling van die oude schrijver, door mij zojuist in de openbaarheid gebracht; al twintig jaar maak ik vertalingen.’ – Ach mijnheer!’ reageerde de meetkundige, ‘U denkt al twintig jaar niet zelf? U praat voor anderen en zij denken voor u?’

Norse blik.2Deze passage uit de honderdachtentwintigste Perzische brief van Montesquieu (ik citeer uit de vertaling van Jeanne Holierhoek) wordt door Henri Meschonnic de perfecte samenvatting genoemd van hoe in brede kring tegen vertalen wordt aangekeken. Vertalers laten schrijvers het denkwerk doen; ze zijn louter spreekbuis; ze hebben hooguit een ambachtelijke taak, namelijk om te doen vergeten dat de schrijvers in kwestie oorspronkelijk schreven in een andere taal; ze horen onzichtbaar te zijn – enzovoort, enzovoort.

Henri Meschonnic (1932-2009) was een rabiaat bestrijder van dergelijke door het gezond verstand ingegeven, tot gemeengoed geworden ideeën. Daarom ook is hij een prikkelend auteur voor wie worstelt met de vraag wat goed vertalen is. Aan Meschonnic (uit wiens omvangrijke werk voor zover ik weet nog niets in het Nederlands is vertaald – zie voor een eerste oriëntatie de site van Editions Verdier) moest ik denken bij het lezen van het interview met Ina Rilke, door Jeroen van Kan, in Tirades vertalersnummer.

Sprekend over de overeenkomsten tussen Hermans en Couperus, zegt Rilke: ‘Ze schrijven beiden zonder veel overweging, zonder te schaven. Je voelt die snelheid erin. Door die snelheid ontstaat een soort kracht, een energie, en die sleept de lezer mee. (…) Het is heel moeilijk om diezelfde gehaastheid en ademloosheid over te brengen in de vertaling. Omdat ik dat zo belangrijk vind, vind ik ook dat je je als vertaler soms wel wat vrijheden mag permitteren, dat je soms een adjectief mag wegstrepen, zinnen samen mag voegen of anders opbreken als het goed is voor het ritme. Ritme is zo belangrijk.’

Ritme is zo belangrijk. Die uitspraak lag de auteur van Critique du rythme (1982), Poétique du traduire (1999) en Éthique et politique du traduire (2007) in de mond bestorven. Niet de weergave van wat een tekst zegt maar de weergave van wat hij doet zou in vertaling moeten worden nagestreefd. Uiteraard is die optimale vertaling, waarin vorm en inhoud gelijkelijk tot hun recht komen, niet altijd voorhanden; het echte probleem is volgens Meschonnic dat veel vertalers het probleem niet eens zien.

In Meschonnics visie zitten we vast in een eenzijdige impliciete theorie van taal als communicatiemedium, als drager van een boodschap. Traditionele tegenstellingen als die tussen vorm en inhoud of tussen betekenaar en betekenis moeten volgens hem op de schop, ze vernauwen onze blik tot het woord- en zinsniveau en beletten ons literaire teksten te zien als beweeglijke, ononderbroken gehelen, gedragen door het ritme. ‘Ritme’ vat Mechonnic daarbij veel ruimer op dan als afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Zijn tekstuele ‘panritmiek’, die teruggaat op het belang van de ritmische accenten, de te‘amim, in Bijbelteksten, omvat prosodie, klankeffecten, tempoverschuivingen, accentueringen binnen de zin, herhalingseffecten, kortom alles wat relevant is voor de ‘oraliteit’, de toon, de adem, de poëzie van een literaire tekst.

En hier komt de ‘subjectivering van de taal’ om de hoek kijken waarover ik het in een eerdere bijdrage had. Die subjectivering heeft voor Meschonnic niets met een psychologie van het subject te maken maar is door en door talig; hij doelt ermee op de historiciteit van elke (ver)taalhandeling, op het ‘historische subject’ dat in en door de literaire tekst gestalte krijgt. Subjectivering van de taal begint daar waar nieuwe vormen van spreken worden uitgevonden, afwijkingen van het geijkte, natuurlijke taalgebruik toegelaten. Daarom ook heeft Meschonnic zo’n voorliefde voor hervertalingen, die bij uitstek geschikt zijn om die historische bepaaldheid van de taal voor het voetlicht te brengen. Hervertalingen vormen een onbegrensd terrein voor concrete taalexperimenten; ze liggen aan de basis van Meschonnics visie op vertalen als ‘experimentele poëtica’.

Montesquieus eerdergenoemde meetkundige heeft voor de vertaler tegen wie hij is opgebotst nog een vileine metafoor in petto: ‘Als u blijft vertalen, zult uzelf nooit vertaald worden. Vertalingen zijn als de koperen munten die wel dezelfde waarde hebben als een gouden muntstuk en door het volk zelfs veelvuldiger worden gebruikt, maar die toch lichtgewichten blijven van gering allooi.’ Meschonnic zou zich niet van zijn stuk laten brengen en de meetkundige voorhouden dat vertalingen, als original second, in potentie van even duurzaam allooi zijn als originelen. En al zou hij dadelijk erkennen dat verreweg de meeste vertalingen niet ‘geschreven’ zijn, dat zou volgens hem nog geen reden zijn om tussen schrijven en vertalen een radicale tegenstelling te zien.

(Wordt vervolgd.)

Rokus Hofstede

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Hunger & Yacoub

Twee keer ben ik de afgelopen maanden in verrukking geraakt door muziek. Wat mij verraste was vooral het muzikale genre dat die verrukkingen teweegbracht: folk. Ik dacht dat ik mijn adolescente voorliefde voor folk aan het eind van de jaren 70 definitief had afgezworen. Nee dus: die gevoelige snaar bleek nog altijd in mij te kunnen trillen, er was alleen om hem aan te roeren twee keer een bijzondere samenloop van omstandigheden nodig.

RH.IDDe eerste verrukking vond begin juni plaats, in Arles, waar ik met collega Kris Lauwerys een kort bezoek bracht aan het Collège international des traducteurs littéraires. Als mentor bood ik er hand- en spandiensten bij de laatste, arbeidsintensieve retouches aan Kris’ vertaling van Henry Bauchau’s roman Le boulevard périphérique (in september verschijnend bij Meulenhoff/Manteau onder de titel Maalstroom).

In de plaatselijke muziekclub, Cargo de Nuit, trad die week Sophie Hunger op. Sophie Hoe? De zelfbewuste blik op het affiche oogde veelbelovend, een bezoek aan haar Myspace-pagina overtuigde ons snel. Hunger, een Duits-Zwitserse singer-songwriter die zich op het diffuse genre van de ‘soulfolk’ toelegt, leek over te lopen van talent. In gezelschap van alle in het vertalershuis aanwezige vertalers togen we naar het concert. We wisten niet of ‘Hunger’ op z’n Duits of op z’n Engels moest worden uitgesproken, en met reden; Duits en Engels bleken de twee talen waarin Hunger zich uitdrukte. Donkere stem, melancholisch-cynische teksten, obsederende melodieën – vanaf het eerste nummer was ik verkocht. Van het concert in Arles heb ik geen registratie gevonden op het net, maar bekijk voor een impressie bijvoorbeeld deze een paar maanden eerder in Sannois gemaakte opname van het betoverende nummer ‘Traveler’.

De tweede verrukking vond een paar dagen geleden plaats. In het kader van de Gentse Feesten organiseerden de bewoners van een oud schooltje bij mij in de straat een ochtendlijk huiskamerconcert met Gabriel Yacoub. Gabriel Wie? De buurman die me uitnodigde repte van een ‘folklegende’, en vervolgens van een Franse folkband uit de jaren 70, Malicorne. Mij ging een licht op: Malicorne, het folkfestival van Nyon in 1976! Waar ik zoveel heb geleerd! Onder andere hoeveel acrobatisch vermogen het vergt om met zijn tweeën een eenpersoonsslaapzak te beslapen!

Yacoub heeft sinds begin jaren 80 een solo-carrière als chansonnier opgebouwd. Als krasse vijftiger was hij een van de attracties van het ‘Boombalbombardement’ dat de Gentse Feesten afsloot, maar op dat podium verdronk hij, zichtbaar ontheemd, in het rumoer van de jonge garde. Het soloconcert in de huiskamer van mijn buren daarentegen was een intimistisch en tamelijk onopgesmukt gebeuren – ‘mijn gitaar is nog niet goed wakker’, zei Yacoub (zie hier van dat concert een impressie). Toch werkte de magie; ik ondervond opnieuw aan den lijve dat muziek iets teweeg kan brengen wat lezen maar zelden vermag, de extatische gewaarwording dat je buiten jezelf treedt, je zintuigen ontstijgt, in staat van levitatie raakt. Dat klinkt zweverig, maar inderdaad: luisterend naar Hunger of Yacoub had ik het gevoel dat de zwaartekracht teniet werd gedaan.

Op Yacoubs website zijn concertregistraties te vinden waarin de schoonheid van zijn liedjes nog beter tot haar recht komt. Luister bijvoorbeeld naar deze opname uit 2007 van het huiveringwekkend mooie ‘Les choses les plus simples’; de melodie, de frasering, de sobere begeleiding door piano en draailier – eenvouds verlichte waters, om Lucebert te citeren. Let op de zelfvertaling aan het eind van het nummer: ‘Alors je me souviens des choses les plus simples’ wordt even ‘And then I think about the simple things we said’, maar het Engels haalt het qua suggestiviteit naar mijn gevoel niet bij het Frans.

In een fascinerende mini-documentaire, ook op zijn site te vinden, gaat Yacoub prat op het ‘extravagant-romantische’ karakter van zijn muziek. Wat mij dertig jaar geleden in folk tegenstond, was juist de sentimentaliteit ervan, de romantische overkill. Bij de verrukking die de muziek van Hunger of Yacoub mij nu bezorgt heb ik daar kennelijk geen last meer van; in hun muziek ervaar ik eerder een romantische soberheid, een vorm van gloedvolle ingetogenheid die aangenaam contrasteert met het aanzwellende pathos van de meeste hedendaagse popmuziek en tegelijk de emotionele impact heeft die in jazz of klassieke muziek vaak ontbreekt. Maar misschien ben ik gewoon opnieuw een folkie geworden.

Rokus Hofstede