Na drie dagen rijden kwamen we aan in Cilento, waar de hitte middagslaapjes afdwong in ons huisje op de steile heuvel aan zee. Er waren geen buitenlandse toeristen in San Marco di Castellabate.
Hoewel mijn Italiaans beter was, stonden de jongens die een kiosk aan de kade beheerden er steeds op Engels met me te praten. Ik dronk wat brommerig mijn koffie en las Eduardo Halfon (Koppernik, gewoon doen) terwijl B met de kinderen snorkelde.
Op Nadim na, die dertien is, waren we elke dag vroeg op. In de ochtendschaduw wandelden we met Ada over een kronkelend pad dat langs zee naar het zuiden leidde. De huizen aan weerszijden deden me denken aan Hemingways jaren aan de Mediterranee.
Hier rond te lopen in die tijd, dacht ik. Hoe alles toen zichzelf nog was. De mensen woonden echt in deze huizen, spraken hun eigen taal me je. De vele bordjes met te huur en alle kettingsloten op de poorten lieten zien dat een plek zo mooi als deze vooral een investering was geworden, of een zomerverblijf voor mensen die rijk genoeg waren om er de rest van het jaar niet te hoeven zijn.
Steeds sterker zie ik het belang van plek – plekken waarvan je houdt gaan bijna net zo makkelijk verloren als mensen. Hoe langer je wacht met ergens terugkeren, hoe minder waarschijnlijk het wordt dat het bij je terugkeer in meer dan naam bestaat.
Ik heb veel in Italië gereisd de afgelopen twintig jaar en waar chartervluchten verschijnen verdwijnt identiteit. Een stad als Rome is weerbarstiger omdat de locale economie over veel meer dan toerisme gaat. Van een stadje als Monopoli in Puglia is dat niet te zeggen.
Soms probeer ik Nadim uit te leggen hoezeer alles tijdens mijn leven al is veranderd, hoe locale identiteit door toeristen en het internet verruild wordt voor generieke glossy bagger. Hij lijkt me te begrijpen, maar is ongevoelig voor de ernst en daarin zit de reality check: ik ben bij de voorbije generatie gaan horen omdat ik zeik over hoe het allemaal minder wordt tegen mensen die dat totaal niet voelen.
Aan het einde van het pad stond een verlaten klooster, een pier met vissersbootjes eraan – het houten soort, voor dagvangst. Ondanks het vroege uur beukte de zon al op het water. Omdat er geen strand was, was er geen barretje, geen winkel voor slippers en snorkels en zonneschermen.
We waadden tussen de bootjes door het water in, keken naar een paar bejaarden die met zonnehoedjes op pootjebaadden bij het puntje van de pier. Dobberend op de kalme ochtendgolven keek ik naar een kleine wijngaard op de heuvel, naar het oude kalkstenen huis ernaast.
Wie zoals ik zijn oren heel goed spitste, kon het geratel van een oude schrijfmachine horen.