CRETACOLOR

Alles wat ik schrijf, schrijf ik eerst met potlood, op papier. Deze regels ook. Meestal met een HB-potlood van Cretacolor – in de bekende donkergele lak, met een donkerbruin bovenstuk en een witte bies. Ik heb er een stuk of tien van. Ze liggen in een houten bakje voor me en ook los op tafel her en der. Scherpgeslepen, klaar voor gebruik.

Ik was even weggelopen, ging weer zitten, en greep gedachteloos naar een potlood dat op een dubbelgevouwen krant lag. Maar ik greep mis. Mijn vingers pakten geen potlood., maar krabbelden wat over het papier, zonder vangst. Wat ik vanuit een ooghoek had aangezien voor een van mijn Cretacolors, bleek een afbeelding van een Cretacolor in de krant te zijn.

HPIM0313



Bij het uitvouwen van de krant zag ik dat er aan het potlood nog een lange kluwen grafiet vastzat. Een grafietknot. Bijschrift: “Jeroen Henneman, ‘Het beroemde potlood’(1998).”


HPIM0319


HET OOG VAN DE TIJD

Jan van Mersbergen bedacht de naam ‘Van Mersberger’ voor een nog eens door hem of iemand anders te maken droomdoelpunt. Bij een Van Mersberger wordt een door de doelman van de tegenpartij genomen uittrap die over de middellijn van het veld zeilt door een verdediger, liefst een wat houterige verdediger met een beperkte traptechniek, meteen op de slof genomen – en aldus onmiddellijk geretourneerd, rechtstreeks of eventueel met een stuit, in het doel van de tegenpartij.

Toen Van Mersbergen erover schreef wist hij niet dat zijn gedroomde doelpunt al gemaakt was. Een lezer van zijn blog wees hem erop – en voegde een link naar het filmpje toe.

Ik heb het filmpje inmiddels heel wat keren gezien. Elke keer reis ik weer af naar Leinach, een klein dorpje in Beieren, naar het gemoedelijke voetbalveld van de plaatselijke FC Blau-Weisz, mooi gelegen tussen de huizen van het dorp, met uitzicht op de heuvels in de verte. Het is weer een mooie nazomeravond, woensdag 26 augustus 2009, met een langzaam ondergaande zon die nog laag over het veld heen schijnt. Het dorp komt kijken. Würzburger FV komt op bezoek. Er zitten kinderen in het gras, mannen staan naast elkaar achter de reclameborden, iemand leunt tegen een lichtmast.  Ze zijn wel iets beter, die van Würzburger FV. Aan het begin van de tweede helft komen ze met 2 – 1 voor. Wij, wij van Blauw Wit Leinach, dringen aan, maar tevergeefs. Vlak voor tijd wordt bij weer een aanval van ons de bal door een houterige verdediger van Würzburger FV in één keer lukraak op de slof genomen – en ook tot zijn eigen verbazing ziet hij de bal ruim zeventig meter verder precies achter onze verbouwereerde doelman in het doel verdwijnen: 3 – 1.

Het is een Van Mersberger avant la lettre.

De spelers van Würzburger zetten de achtervolging in op de maker van het doelpunt, die net begonnen is aan zijn juichren, net zo lang tot ze hem te pakken hebben. De toeschouwers grijpen intussen vol verbazing met hun handen naar het hoofd. Open mond, ongeloof, de verwarring die volgt op het zien van iets zeldzaams: dit moet je gezien hebben, anders geloof je het niet. Het is een onwaarschijnlijk doelpunt. Nog onwaarschijnlijker: dat het is vastgelegd.

Het mooiste beeld zit aan het eind van het filmpje, op seconde 40 – 42. Een man langs de zijlijn, even opgewonden en uitgelaten als de rest, draait zich van zijn buurman af, hij zegt iets en wijst naar achteren en naar omhoog, naar de filmcamera. Hij beseft dan al dat dit historische moment later bekeken zal kunnen worden.

Hij kijkt de toekomst in. En ik kijk terug in de tijd. En elke keer kijken we elkaar aan het eind van het filmpje even één seconde aan.


SPEELTJE

Gisteren meldde ik al dat Rihanna er op het podium achter was gekomen dat ze haar broek was vergeten. Rihanna is een van de vaste gasten op mijn favoriete internetsite: Telegraaf.nl (en dan daar de mobiele versie van). De hele dag door lekker allerlei snelnieuws.

Eerder deze week had ze al indruk op mij gemaakt met haar verklaring dat ze in bed graag een man met een groot geslacht ziet. ‘Zijn innerlijke schoonheid telt natuurlijk ook, maar zonder een speeltje is er niets aan’ aldus Rihanna, in Rihanna gaat voor zwaar geschapen (maar zonder plaatje van het speeltje).

Victoria Beckham is ook vaak op bezoek op mijn site. Vandaag heeft Victoria last van haar knobbeltenen.

BROEKGEHEUGEN

Ik vergeet zelf wel eens mijn broek. Gelukkig ben ik niet de enige. Ik bevind mij in goed gezelschap. Zie maar.

Allerliefste X,

DSC00894Ik sluit deze maand lang brieven schrijven af met een brief aan jou. Dat kan niet anders want jij bent degene met wie ik zoveel brieven, kaarten en e-mails schreef dat ik tegenwoordig bij de gedachten dat dat allemaal op zou houden, wanhopig word. Ik weet heel goed dat ik daar niet bang voor hoef te zijn, maar toch, als iets zo belangrijk voor je is ben je bang het te verliezen, dat weet je zelf ook.
Als ik je brieven tussen de post zag liggen maakte ik ze snel open en las ze op de trap, of zelfs buiten als ik haast had, zelfs een keer tijdens het fietsen scheurde ik een envelop open waarop je zowel mij als de postbode veel liefs overbracht. Je schreef over dichtbij zijn, altijd heel dichtbij zijn ook als je ver weg bent. Op mijn beurt rekende ik kilometers uit en die vielen heel erg mee.

Tijdens momenten van somberte lagen ze vaak onder mijn kussen. Als ik ‘s nachts wakker werd herlas ik. Het was een geruststelling, en echt lieve X, ik heb maar weinig geruststellingen in mijn leven.
Soms was je handschrift klein, onzeker en bang, andere keren groot en krullend en vol goede moed. Je merkte de dingen op. Je zag schoonheid net zoals ik die zie en bent nooit bang deze aan te reiken, bespreekbaar te maken.

En er waren nachten dat we beiden achter de computer zaten, niet konden slapen door de brieven. In de nacht is er geen post, dan ben je aangewezen op e-mail, en hoewel ik in mijn eerste brief op deze blog aangaf dat ik erg bang ben dat juist door email de brief zal verdwijnen, ben ik dankbaar dat het bestaat. Steeds weer, vol spanning, drukten we op het knopje ‘verversen’, in de hoop een snel antwoord te krijgen. Soms mailden we elkaar tussendoor korte berichten waar niet veel meer in stond dan: ‘Bijna, bijna klaar!’ En altijd kwam dat antwoord en altijd was het nog mooier en belangrijker dan de brief ervoor. (Ja ik blijf onze e-mails graag brieven noemen).
Zo zagen we dingen die er anders misschien nooit zouden zijn en begonnen we samen een verhaal in briefvorm, over vertrek en de huivering daarvoor. Dat dat verhaal van ons is gebleven en dat vrijwel niemand het ooit zal lezen vind ik achteraf gezien fijn. Eigenlijk heeft niemand er iets mee te maken.

Er waren momenten dat onze brieven zo somber, onzeker en zo verschrikkelijk angstig waren dat we elkaar in tranen lazen. Maar net zo goed waren we soms blijer dan we ooit voor mogelijk hielden. Soms zuchtte ik diep bij het lezen van je laatste regels, verdrietig dat de brief uitgelezen was. Dat is het leven in een brief zou ik willen zeggen.
Ik sloot zeer vaak af met de woorden dat alles goed zou komen, zo wil ik deze brief nu ook eindigen, samen met de woorden dat ik er altijd zal zijn, zowel op papier als in het echt.

Onvoorstelbaar veel liefs,
David Pefko

Allerbeste Johannes,

0-oxford_university_students_academic_dressAl een maand lang zie ik op tegen deze brief, maar nu deze brief-blog langzaam ten einde loopt voel ik me verplicht je te schrijven.
Ik heb tot nu toe in mijn leven geen enkel persoon gekend die een beter mens was dan jij. Want Johannes, mensen kunnen veel over je zeggen, bijvoorbeeld dat je een ‘vreemde verschijning’ was, een einzelgänger die toch het liefste onder de mensen was, iemand die veel klaagde maar weinig ondernam, die het nooit gelukt was een vrouw te vinden, dat allemaal vast en zeker. Maar nooit zullen ze kunnen beweren dat je een slecht mens was. Je was oprecht en sprak de waarheid, was gul en loyaal naar vrijwel iedereen en je geloofde in god. Over dat laatste herinner ik me ellenlange gesprekken waarin je uitlegde dat je je heel goed in kon denken dat iemand als ik niet geloofde. Dan haalde je Spinoza aan, ik geloof niet dat je Spinoza hebt gelezen, maar je dronk wel glazen wijn in het gezelschap van mensen die dat wel hadden. Over die mensen zei je altijd dat ze prachtige banen hadden, lieve vrouwen en kinderen en dat je stinkend jaloers op ze was.

Op je zestiende ging je van school omdat je vader aan een hartinfarct was overleden. Je vertelde hoe je bij Albert Heijn werkte en dat jullie gezin zo arm was dat je soms bij het naar huis gaan het vlees dat over datum was onder je jas stopte. Je was de oudste van het enorme gezin en lange tijd de kostwinner. ‘Maar wat had ik graag willen studeren jongen, en daarom moet jij gaan studeren!’ zei je dan.
En hoe vaak ik ook tegen je zei dat ik niet wilde studeren, mijn school niet eens af wilde maken, gewoon wilde werken, op sommige drukke dagen daar in dat bedrijf waar we samen werkten, zuchtte je diep en zei je: ‘Als je gaat studeren kom je hier weg, kijk naar mij, ik kom hier nooit weg.’
En het trieste was dat je er inderdaad nooit weg kwam. Je werkte daar 38 jaar en al die jaren lang voerde je ongeveer dezelfde taken uit. Veel was er niet veranderd, op een computersysteem na waar je niets van begreep en wilde begrijpen.
‘Dit wordt mijn dood!’ riep je elke zaterdagmiddag als het druk was. Soms zong je luidkeels J.S. Bach’s cantate BWV 60:

“Es ist genung;
Herr, wenn es dir gefällt,
so spanne mich doch aus!
Mein Jesus kömmt;
nun gute Nacht, o Welt!
Ich fahr ins Himmelshaus,
ich fahre sicher hin mit Frieden,
mein großer Jammer bleibt danieden.
Es ist genung,
es ist genung.”

Je sloeg daarna dan een paar keer op een tafel of trapte iets kapot, meestal was dat een plastic bekertje dat je uit de prullenbak haalde; je wilde namelijk niemand belasten. Klanten keken je verschrikt aan en dachten: die nette man, hoe is het mogelijk!
‘Ik werk hier al 38 jaar, vindt u het gek?’ zei je dan en haalde je schouders op.

Kort daarna stond ik elke zaterdag alleen, want je werd ziek. Tussen de chemokuren door werkte je soms een halve dag alsof er niets aan de hand was. Maar toen volgde een reeks operaties omdat de ziekte zich zo verspreid had dat er niets meer aan te doen was. Je sprak met me over de geweldige doktoren in het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis en herhaalde meteen weer dat je had willen studeren, misschien wel oncoloog had willen worden, iets in ieder geval, niet zo eindigen als nu, zei je. Ik herinner me die woorden als de meest verdrietige, want over god sprak je nauwelijks meer en dat maakte me bang, want een mens moet iets hebben om zich aan vast te houden, of ík nu denk dat dat onzin is of niet.
‘Beloof me toch dat je gaat studeren en iets van je leven maakt,’ waren de laatste woorden die je tegen me sprak, want daarna vertrok ik naar het buitenland en hadden we geen contact meer.

De echte schaamte, de echte reden waarom deze brief zo lang geduurd heeft is dat toen ik eenmaal terugkwam en je belde, je telefoonnummer buiten gebruik was. Ik ging langs je huis waar niet werd opengedaan en geen gordijnen meer hingen. Ik informeerde hier en daar maar niemand kon me een antwoord geven tot ik contact opnam met het bedrijf waar we ooit samen werkten. Ze zeiden alleen: ‘Ja, hij heeft het niet gered.’
Ik wilde toen iets vernielen maar mijn prullenbak was leeg.
Ik hoop gewoon dat je nooit vergeten wordt, jij als voorbeeld van een werkelijk goed iemand met zoveel ongeluk in zijn leven dat je bijna zou gaan geloven dat als er een god bestaat, deze blind of doof is.

David Pefko

Beste sigaret,

WFH-portret.jpegEen paar mensen is het opgevallen dat jij vrij vaak in mijn werk voorkomt. De reden daarvoor is dat ik je rook en dat je een zeer goede vriend van me bent. Ik waardeer je aanwezigheid altijd. Op tafel, in de binnenzak van mijn jas. Gewoon op straat, omdat er niets te doen is. Samen met jou op een terras zitten in de zomer of in een portiek staan als het regent. Naar een winkel gaan en je gepast betalen, je ergens lenen; een echte vriend ben je.

Een vriend laat je niet in de steek, dat weet ik, maar het probleem is dat ik met vele mensen weddenschappen heb afgesloten waarmee ik onze vriendschap op het spel heb gezet.
Ik heb – om een beetje te wennen – iets meer dan twee weken geen contact met je gezocht, maar precies zoals dat gaat met echte vriendschappen; ik ging je vreselijk missen. Toen ik je kocht, het cellofaan ongeduldig weghaalde, je aanstak voor een tabakszaak in het centrum en zeer diep inhaleerde, wist ik zeker dat ik nog nooit zo’n trouwe vriend heb gehad.
Soms spreek je vrienden een tijd niet en als je ze dan weer ziet zijn ze veranderd. Ze hebben opeens een kind of een sportauto waar ze heel trots op zijn, of zijn in de goot beland. In beide gevallen bestaat de vriendschap dan alleen nog maar uit medelijden of het lenen of uitlenen van geld. Maar jij bleef altijd hetzelfde, al veranderde het pakje van groen in geel, van light in gold of werd je prijs met elke zoveel maanden een dubbeltje meer, je bleef van binnen dezelfde. Hoewel de meeste mensen tussen hun 13e en 17e bevriend met jou raken, was ik al 20 jaar toen ik je voor het eerst kocht. Ik koos het mooiste pakje dat er was en vond je vanaf het eerste moment goed smaken. Achteraf gezien hadden we dus veel eerder bevriend kunnen zijn, maar goed, zoiets weet je nooit van tevoren.

W.F. Hermans schreef een verhaal met de titel De laatste roker (verschenen in de gelijknamige bundel), over een onderwerp dat steeds actueler aan het worden is; een wereld waar hoge straffen staan op het openlijk roken. Hoewel Hermans in dit verhaal een stuk verder gaat – de hoofdpersoon word namelijk zelfs opgepakt op het moment dat hij zijn geliefde Gauloise aansteekt – zal het niet lang duren voordat het helemaal afgelopen is met jou.

En hoewel de weddenschap inhoudt dat zodra mijn debuutroman verschijnt, ik zal stoppen met roken (waar ik nu al van in tranen kan zijn, beste vriend), lijkt het mij een geruststellend idee dat als ik ooit in een situatie kom waarin ik jouw vriendschap erg hard nodig heb – of dat nu over vijf of veertig jaar is – dat ik gewoon naar de winkel kan lopen en je kopen, je op straat opsteken en gewoon proberen gelukkig te zijn.

Alvast vaarwel (maar niet voor lang),
David Pefko

Geachte familie Heijenberg,

DSC01156Enkele jaren geleden kocht ik op een kleine antiekmarkt een stapel geschriften geschreven op stukjes krant, bonnetjes van warenhuizen, wikkels van pakken koffie en pantykousen en verschillende soorten vloei- en inpakpapier. Er zaten brieven en dagboeknotities bij en sommige woorden waren dik onderstreept. De schrijver of schrijfster hield niet van doorhalen, dat was duidelijk, want op sommige brieven zaten kleine stukjes papier geplakt (meestal van een ander soort, in een andere kleur) waar overheen geschreven werd. In elke linker bovenhoek stond een nummer, en bij telling kwam ik op 208 bladzijden, zonder datum of ondertekening.

Lange tijd heeft die stapel naast mijn bed gelegen. Soms kreeg ik zwarte vingers van de zachte potloden die de schrijver gebruikte, heel soms raakte een velletje weg onder mijn bed en borg ik deze veilig op bij de rest als ik aan het stofzuigen was.
Het grote probleem was dat ik vrijwel geen woord kon lezen. Ik heb de stapel aan verschillende mensen laten zien in de hoop dat iemand er iets van kon maken, maar helaas, iedereen schudde zijn of haar hoofd bij het zien van de krullende, dicht op elkaar geschreven letters. Sommige mensen zeiden: ‘Werk van een gek, geen aandacht aan besteden.’ U snapt, dat wilde ik daarna juist maar al te graag.
Mijn enige aanknopingspunt was een envelop die tussen het geheel zat, gericht aan ‘Mejuffrouw Christine Heijenberg’ in het provinciale ziekenhuis in Santpoort. De stempel vermeldde als afzender Apeldoorn en het jaar 1957.

DSC01155

Op internet ging ik op zoek naar de familie Heijenberg in Apeldoorn en kwam in contact met een man die de naam Christine wel iets zei, maar niet genoeg. Hij beloofde mij navraag te doen, ook omdat ik aangaf deze stapel geschriften graag terug te willen geven aan de familie. Ik had sterk het idee dat de schrijver erg in de war was tijdens het schrijven, dat het ziekenhuis ook wel een inrichting zou kunnen zijn geweest, immers, daar staat Santpoort bekend om.
Meneer Heijenberg heeft mij nooit meer iets laten weten. Ik heb hem nog een keer gebeld en toen zei hij zich niets meer van het gesprek te kunnen herinneren en ook niet mee te willen werken aan welk onderzoek dan ook.

heijenberg

De stapel verdween in een grote envelop en ik bewaarde hem in een kast. Op onvoorspelbare momenten haalde ik ze weleens tevoorschijn en probeerde met een vergrootglas woorden te ontcijferen. Dit resulteerde in ellenlange reeksen in een onbegrijpelijk Duits vermengd met Nederlands. Het is bijzonder frustrerend meer dan 100.000 woorden tot je beschikking te hebben waar je niets van begrijpt.
Wat was de aantrekkingskracht toch, vroeg ik mij vaak af. Ik denk vooral de schoonheid van het onleesbare schrift, want als ik de papieren naast elkaar legde ontstond er een patroon dat niet zou misstaan als schilderij of zelfs wandbekleding. Al van een halve meter afstand was er niets meer te maken van de woorden, werd het moderne kunst en al snel was ik in de veronderstelling dat de woorden waarschijnlijk niets betekenden. Ik legde ze in mooie rijtjes onder een glazen blad op mijn bureau en zo liggen ze er nog steeds. Ik zie de woorden niet meer, alleen het patroon, het prachtige oude papier, het pronkstuk in het midden: een oranje wikkel van ‘De Gruyters Koffie’, van hoek tot hoek volgeschreven met krullende letters.
DSC01158

Nu is mijn vraag aan u, familie Heijenberg in Apeldoorn, mocht u ooit de geschriften willen bekijken, zou u dan alstublieft contact met mij willen opnemen?

Hartelijke groet,
David Pefko

Beste dichter,

DSC01150Ik hoor dat je weer door de stad loopt en in de etalages kijkt. Je schijnt zelfs op een terras te zitten waar je heel angstig om je heen kijkt, een koffie bestelt en het koekje in je tas stopt. Daar neem je een opschrijfboekje ter hand en noteer je lukraak wat regels. Je schrijft netjes, om geen enkel woord te zullen vergeten.
Valt het je op dat de hele stad weer ingepakt is met lichtjes en slingers? Dat jij, gebruiker van dit leven, weer geconfronteerd wordt met al die feestelijke ellende die je zo moet haten?
Je zet je kraag op en steekt nog eens een sigaret aan, je denkt aan de wijn die thuis op je wacht, je kunstzinnige vriendin die je eigenlijk dom vindt en waarvan je verwacht dat ze je binnenkort zal verlaten. ‘Sinterklaas, kerst, een vreselijke tijd,’ mompel je door de straten.
Je merkt heel goed dat het beeld dat je van jezelf hebt gevormd niet helemaal klopt, je wordt niet nagekeken of aangesproken en je denkt op de fiets naar huis aan dat festival waar je een week geleden mocht voordragen uit eigen werk. Bibberend stond je aan een lessenaar, de microfoon vervormde je stem zodanig dat je even iemand was: de dichter.
Toen je je verslikte in je eigen woorden zei je opeens: ‘Ik ben een snoek.’ Wat het te betekenen had? Geen idee, maar het klonk zo diep, zo goed en de zaal moest lachen.
Bij je voordeur schiet je een geniaal idee te binnen, een zin waar je zonder dat je het wist al weken naar op zoek was, althans, dat hoop je, want zeker weten doe je het natuurlijk niet.
Op de trap is hij je ontschoten en als je de woonkamer binnenloopt en je vriendin ziet zitten op de bank denk je er al helemaal niet meer aan.
Ze vraagt hoe je dag was en jij knikt alleen maar en vertelt dan in hele korte, zeer onsamenhangende en (voor haar) totaal onbegrijpelijke zinnen, hoe je dag was.
Als je naar de wc gaat zeg je tegen de muur: ‘Er is nu al niets meer te melden.’ Dat is meteen ook de eerlijkste gedachte die je in weken hebt uitgesproken, maar als je doortrekt en in de kleine spiegel aan de muur naar je jonge, rimpelloze gezicht staart, je dode, onbeweeglijke ogen ziet, dan schiet je alweer een geniale zin te binnen!
Je gaat achter de computer zitten in het hoekje dat je je ‘denkhol’ noemt, een ruimte afgeschermd met doeken die je met punaises hebt vastgezet. Je vriendin begreep het maar al te goed, jij moest je eigen plek hebben. Ze zei laatst, toen je weer geen inspiratie had: ‘Daar zit het genie, daar achter die doeken zit mijn genie!’
Je staart naar het beeldscherm, links ervan liggen je notitieboekjes en rechts het rijtje tijdschriften waar je in staat. Ze zijn al een beetje aan het vergelen door je sigarettenrook.
Het idee van net, op de wc, is wederom vergeten en heeft plaatsgemaakt voor andere dingen: het controleren van je email en het bijwerken van je facebook account. Je surft wat rond en googlet jezelf in de hoop dat ze over je schrijven, maar helaas, niets. Verward zit je te denken aan het lijden en het leven. Heel kort denk je aan schoonheid, lelijkheid, waarheid, de leugen. Al snel snap je er allemaal geen zak meer van.
‘Ik ben een snoek,’ schreeuw je in paniek vanuit je denkhol en je vriendin gilt op de achtergrond dat dat geniaal is, je hoort haar voetstappen en dan voel je haar handen, op zoek naar de dichter, dat genie achter zijn bureau; als ze je vinden weet je dat je mislukt bent.

Sterkte,

David Pefko

Lieve Tiny Haeck,

9416_102435833107320_100000227107032_66675_3761773_nIn korte tijd ben je een fenomeen geworden: van huisvrouw tot Facebook icoon. Natuurlijk heb je dit deels te danken aan je echtgenoot, Louis Nanet.
Maar hoe leef je met een man als Louis? Als ik het goed begrijp was hij achtereenvolgend: vrachtwagenchauffeur, heftruck-bestuurder en uiteindelijk mechanicus op een olietanker. Daar schreef hij zijn eerste gedichten die nu ‘postuum worden uitgegeven na zijn dood’. ‘Motorkamers en verschuttingen’ gaat die bundel heten en Louis zelf is zeker van het enorme succes. In de tussentijd deed jij voornamelijk de was en knipte patronen uit de Margriet. Ook haakte je kleedjes.

10420_102098689806247_100000183485568_63126_5737769_n

Op zijn 53ste ging Louis met pre-pensioen en waren jullie dag en nacht bij elkaar. Even later werd hij ziek, lag maanden in ziekenhuizen waar jij stiekem visburgers en flessen whisky voor hem binnenbracht.

Grove uitspraken, het ‘zo ziek zijn als een hond’, maar nog dagelijks aan de fles, het openlijk mensen uitschelden en afmaken, er buitenechtelijke relaties op na houden en de daarbij komende buitenechtelijke kinderen… Niets is deze man vreemd, nergens lijkt hij een grens te kunnen trekken. Het kotsen van bloed, zou het bijna vergeten; de absolute leidraad in zijn leven. Zijn motto op Facebook is: ‘Zo ziek als een pier, maar potent als een konijn. Ik kan ontvangen en verplaatsen.’ Een ander motto is kortweg: ‘Godverdomme!’.

In gedachten zie ik jou op weg naar de Aldi om zijn drank te halen en jouw bleek om jullie huis te kuisen. Soms neem je een cadeautje voor hem mee dat hij dan uitpakt en in de hoek van de kamer gooit. ‘Wat heb ik eraan nu ik toch de pijp uitga? Nou? Wát?’ mompelt hij dan en stuurt je naar de keuken.
Bakharingen, kibbeling en vette bokkingen. Al 27 jaar bak je ze voor Louis en al 27 jaar eet je stilletjes in de keuken terwijl hij vanuit zijn bed naar oude afleveringen van Dallas kijkt. Later op de avond breng je hem nootjes en ‘s nachts slaap je op de bank omdat hij zo snurkt.

10420_102098673139582_100000183485568_63125_5938572_n

Nu las ik dat hij op sterven ligt, en hoewel zijn uitspraken milder zijn geworden lijkt het erop dat deze man niet kapot te krijgen is.
Denk je ooit wel eens aan zijn dood als oplossing voor je eigen leven? Droom je wel eens van een tweede kans als Louis niet meer onder ons is en weet je al wat je gaat doen als het ooit zover komt?
Ik wens je sterkte in deze moeilijke tijd.

Hartelijke groet,
David Pefko

Aan de man die naar zijn pan schreeuwt:

DSC01147De eerste keer dat ik u zag was ik aan het koken. Ik roerde in een saus en keek even door het raam naar buiten. Het was al koud en er kringelde rook uit alle schoorstenen en het was donker. Ik vond het een prettig gezicht. Precies tegenover mijn huis zag ik u aan uw eettafel zitten. Als enige in het rijtje had u al uw lichten aan en kon ik door de spleet tussen mijn twee rolgordijnen naar u kijken. Ik heb het altijd interessant gevonden, huizen zoals die van u; vrijwel leeg en wat er staat van Ikea. De bekende vloerstaande lamp, de retro stoeltjes om uw glazen tafel, de grote stalen klok aan de wand, ik herkende ze allemaal. Sommige huizen zijn bij een bepaald licht net kijkdozen.
Toen liep u naar de keuken en zag ik dat u uw jas nog aan had. Ik dacht: die komt van zijn werk, is even gaan zitten omdat het zo zwaar was en heeft nu honger.
En toen zag ik het ritueel dat u elke dag herhaalt en waar ik tot op de dag van vandaag niets van begrijp: u haalt een pan uit de ijskast, opent de deksel, legt deze op een theedoek op het aanrecht, doet dan een stap achteruit en laat uw armen losjes hangen en begint dan te schreeuwen.
Het is geen verbeelding, echt niet, want ik hoor u. U roept: ‘AHHHHHHHH!’ en kijkt dan snel naar buiten en dan weer naar die pan. Na ongeveer een minuut wast u een bord en een vork af en schept wat eten op. Ik heb nooit kunnen zien wat u eet, waar u naar schreeuwt, het enige wat ik weet is dat u het bord in de magnetron stopt, waar u uw blik strak op gericht houdt en ongeduldig mompelt, soms met uw vlakke hand een ritme tikkend op de keukentafel. Als uw eten warm is eet u staand voor het aanrecht en het duurt meestal niet langer dan twee en een halve minuut (heb de tijd opgenomen). Het bordje legt u dan weer in de gootsteen en iedere dag van de week herhaalt u dit, en ik wil weten waarom. Ik heb het recht dat te weten.

Het doet me denken aan What’s He Building? van Tom Waits:

“…Now what’s that sound from under the door?
He’s pounding nails into a
Hardwood floor… and I
Swear to god I heard someone
Moaning low… and I keep
Seeing the blue light of a
T.V. show… He has a router
And a table saw… and you
Won’t believe what Mr. Sticha saw
There’s poison underneath the sink
Of course… But there’s also
Enough formaldehyde to choke
A horse… What’s he building
In there. What the hell is he
Building in there? I heard he
Has an ex-wife in some place
Called Mayors Income, Tennessee
And he used to have a consulting business in Indonesia…
but what is he building in there?
What the hell is building in there?…”

Middels dit schrijven – met gevaar voor eigen leven – laat ik u weten dat ik u vanaf nu ga volgen. Als de kans zich voordoet zal ik uw post aannemen, uw pakketjes openen. Ook zal ik op elke hoek van de straat staan als u langsfietst, achter in de rij voor de kassa staan, een blik in uw mandje werpen. Later zal ik vermomd aanwezig zijn op uw verjaardagsfeest. U zal in een hoek staan met een glaasje wijn en als u dronken bent zal ik naar de keuken sluipen, op zoek naar die pan en zal ik het eindelijk weten.

Groet,
Anoniem.

Beste Herman Brusselmans,

1503908731_a3e62d165a2Het verhaal doet de ronde dat u ziek bent, zich heeft teruggetrokken ergens aan zee en van plan bent ‘rust te nemen’, zoals uw vrouw Tania de Metsenaere al honderdduizend keer tegen u heeft gezegd: ‘Je moet rust nemen mijn schat’.
Enkele maanden geleden schreef ik een stukje waarin ik mijn lezers de kans gaf een slotdialoog te schrijven. Vele pogingen werden er gedaan en toen ik alle reacties bij elkaar had heb ik ze, samen met het stuk zelf, aan u gemaild met de vraag een winnaar aan te wijzen. Ik kreeg geen antwoord. Mijn lezers werden ongeduldig en ik wilde u nogmaals mailen maar dacht aan die 600 pagina’s die u jaarlijks schrijft en zei tegen mezelf: ‘Herman Brusselmans heeft het veel te druk!’

Hierbij stuur ik nogmaals de slotdialogen die meededen aan de ‘Grote Herman Brusselmans dialoogwedstrijd’. Ik hoop dat u, nu u eindelijk uw rust neemt, een winnaar wilt kiezen uit dit rijtje:

(Nogmaals, het verhaal zelf is hier te lezen)

1. Herman zet de hond op de vloer en zegt: ‘Als alle dagen zolang duren dan zou ik best durven beweren dat er eigenlijk geen zak aan is.’

2. Herman: ‘Ik heb jeuk aan m’n naad.’
Tania: ‘Vervelend schat.’

3. Tania: ‘zag je die goal mijn schat?’
Herman kijkt met toegeknepen ogen naar het scherm en zegt: ‘Ik had moeten blijven voetballen.’

4. Opeens is het stil. De drumsolo is ten einde gekomen, maar abrupt en Herman staat op en loopt naar de stereo.
Dan, fluiten opeens de kogels in het rond, waar die vandaan komen weet niemand, maar ze zijn er.
Herman: ‘Ga liggen Tania, ga liggen! Het is oorlog.’
Tania wurmt zich onder de witte bank en al snel volgt Herman. Nu liggen ze naast elkaar.
Tania: ‘Je moet wat rust nemen schat, echt.’

5. Herman loopt naar de keuken en vult de voederbak van Eddie. Eddie kwispelt en Herman gaat naast hem liggen terwijl hij eet. Hij legt zijn oor tegen de vloer. ‘Heeft u gedweild Tania de Metsenaere?’
Tania: ‘Ja.’
Herman:’Ik voel het, mijn oor is nat.’

6. Herman: ‘Ik kwam laatst in het café en daar zaten een heleboel fans. Veel jonge grietjes.’
Tania zwijgt en kijkt naar het scherm.
Herman: ‘En vier van de zeg negen grietjes wilden meteen met mij naar bed, dat zag ik aan hun gezichten. Of, nee, ik dacht het te zien.’
Tania, zonder op of om te kijken: ‘Ja vind je het gek.’

7. De drumsolo gaat dus maar door, dat even in het hoofd gehouden, er is een finale waarin de muren van de woning in Gent trillen, dan zegt Herman: ‘Ik ben de koning.’
Tania zegt: ‘Wat zeg je Herman?’
Herman: ‘Laat maar zitten, Tania de Metsenaere. U zou uw oren een vakkundig moeten laten reinigen.’

8. Als de muziek dan toch tot een einde komt is de voetbalwedstrijd ook afgelopen. Tania tuurt voor zicht uit en kijkt dan naar Herman.
Tania: ‘Herman?’
Herman antwoordt niet.
Tania: ‘Schat?’
Herman is in slaap gevallen, zijn sigaret nog tussen zijn vingers. Tania haalt hem er voorzichtig vandaan en dooft hem in de asbak.

9. Herman: ‘Tania?’
Tania: ‘Ja Herman?’
Herman: ‘Is er iets?’
Tania: ‘Nee schat, ik kijk voetbal, maar wat wilde je zeggen?’
Herman: ‘Ach niets, iets over de Nobel-prijs die ik denk ik ga winnen dit jaar, niets bijzonders.’

10. Tania, na de minuten durende stilte: ‘Herman, zo spreek je Eddie niet toe!’
Herman kijkt verschrikt op, droomt weg bij de solo die hijzelf niet meester is en zegt dan: ‘Sorry.’

11. Herman zet het geluid zachter. Hij vouwt zijn hand om zijn rechteroor. Hij zegt: ‘Tania, hoor jij dat?’
Tania: ‘Wat Herman?’
Herman:’Luister dan wijf!’
Tania maakt hetzelfde gebaar.
Tania: ‘Wat?’
Herman begint zijn hoofd te schudden en te lachen (wat hij zelden of nooit doet) en zegt dan: ‘Zie je wel!’

12. Tania kijkt naar de voetbalwedstrijd en Herman naar haar. Hij blijft naar haar kijken terwijl hij het volume opdraait. De vloer trilt. Dan staat Tania op, pakt haar jas van de kapstok en verlaat het huis in Gent.
Herman: ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol!’

Hartelijke groet,
David Pefko

Beste Dolores,

11703Ik heb verscheidene keren voor je deur gestaan, heb zachtjes en hard aangeklopt en je gebeld, ja zelfs vóór je deur. Ik hoorde dan twee of driemaal het geklingel van je ouderwetse telefoontoestel en daarna een klap gevolgd door een scheldpartij. Soms sneuvelde daarbinnen iets van glas of steen.

Vorige week liet je me binnen maar kwam ik niet verder dan de gang. Je droeg een grote groene houtje-touwtje jas en een muts met oorkleppen, kaplaarzen aan je voeten. Zo koud was het toen nog niet.
Ik zei: ‘Dolores, ik wil je…’
Met een rood hoofd van woede onderbrak je me en riep: ‘Geen woord, géén woord! Als je daar voor komt, ben je aan het verkeerde adres! Scheer je weg!’ Je joeg me de gang door en prikte me met twee Nordic-walking stokken in mijn rug. Daarna bleef je in de deuropening staan, die twee stokken aan weerszijden. ‘Scheer je weg!’ riep je me na.

Op de dag zelf verscheen je niet. Op dat moment was het koud en stond ik vrijwel alleen. Het was op die manier allemaal snel voorbij, er werd geen praatje gehouden en het ritueel duurde maar een paar minuten. Een meneer die tegenover me stond zei: ‘Iemand die zo weinig familie of vrienden heeft, zal wel snel vergeten worden.’
Ik vroeg de man of hij een vriend of familie was, maar de man zei dat dat niet zo was maar hij graag naar zulke plekken ging. Dat die plekken hem rust gaven en een gevoel van waardigheid bezorgden. Zijn opmerking was dan ook geen oneerbiedige geweest; hij sprak slechts uit jarenlange ervaring. ‘Mensen worden vergeten, dat is een feit,’ zei hij.

Dagen later zag ik je door de supermarkt schuifelen en praten in jezelf. Je keek langdurig naar reclameborden en stond stil bij de pakken maandverband, waar je je schouders ophaalde en naar je kaplaarzen keek. Hoe oud je ook bent, nog altijd zie ik hoe je zachtjes schokt en beeft, je benen steeds in beweging, hoe je je voeten elegant van de hak naar de punt laat rollen. De sierlijke knik als een vrouw je pad kruist… Hoewel je botten broos zijn en je spieren moe, lijk je elk moment in brand te staan. Het zou me geen moment verbazen als je plots je mandje laat vallen en zou dansen over de gladde vloeren van de supermarkt.

Maar goed, ik dwaal af. Ik wil je sterkte wensen in deze moeilijke tijd. Ik weet dat de laatste woorden van Augusto, absurde woorden waren, maar ook die zul je eens vergeten beste Dolores.

Het ga je goed,
David Pefko

Geachte abonnees van de Dieren-weekkrant,

DSC01140Het zal nu zeker meer dan 16 jaar geleden zijn dat u een abonnement nam op onze Dieren-weekkrant. Zoals u weet stonden wij voor actuele berichtgeving omtrent zieke dieren in het Vondelpark. Duiven met één poot, eenden zonder huis en weggelopen katten en honden zouden onze pagina’s vullen en de abonnees werden aan de deur benaderd en moesten daar ook hun abonnementsgeld contant voldoen. In de tijd waarover ik schrijf zijn er 7 abonnees geweest die elk het bedrag van vijfentwintig gulden hebben betaald voor hun wekelijks exemplaar. Onze medewerkers waren toen zeven en negen jaar oud en de oudste van de twee vervoerde de jongste achterop zijn fiets.

Het moet u opgevallen zijn dat er slechts één Dieren-weekkrant in uw bus terecht gekomen is. Misschien heeft u zich al die jaren afgevraagd hoe het toch de Dieren-weekkrant is vergaan en waarom dit eerste nummer (waarin verslag werd gedaan van een zieke egel en waarin een kortverhaal over een kikker stond afgedrukt – met ecoline tekeningen, in kleur) geen vervolg kreeg.

Hierbij willen wij u melden dat de Dieren-weekkrant aan het eind van 1993 in een crisis terecht kwam waardoor er geen nieuwe nummers meer verschenen. Allereerst kwam ons management in – tot op de dag van vandaag onbekende – financiële moeilijkheden en konden zij de kosten van de drukker niet meer betalen. Er is in die tijd nog een heuse stichting in het leven geroepen, met ledenpasjes en kortingsbonnen, het ‘Dieren Fonds Bij Ongelukken’, kortweg: DFBO, waar geen enkel gehoor aan gegeven werd. Onze medewerkers hebben erg veel last ondervonden van deze nare situatie, zo waren ze tijden lang bang in hun eigen straat waar 5 van de abonnees woonden en reageerden ze nooit op de vriendelijke ansichtkaarten die sommigen van u aan het hoofdkantoor schreven.

DSC01141

De tienjarige zei aan het begin van het jaar 1994 aan de achtjarige: ‘Er zou een vervolg moeten komen want anders staan ze straks allemaal op de stoep!’
De achtjarige zei: ‘Nee, we zijn kinderen, ze vinden ons ontroerend en die hele krant maakt ze helemaal niets uit. Het ging om ons.’
‘En om onze fiets.’
‘Hadden we toen maar één fiets?’
Ze hadden toen maar één fiets, ik wil het maar even benadrukken. U mag het zien als charmeoffensief of gewoonweg als een feit.

Hierbij bieden wij u onze welgemeende excuses aan en hopen dat u het enige exemplaar dat u ooit heeft ontvangen zijn prijs van vijfentwintig gulden waard vindt. Misschien is het een geruststelling te weten dat onze medewerkers inmiddels op twee fietsen rijden.

Hoogachtend,

De directie.

Beste bloemenman,

DSC01134Ik was begonnen aan een brief aan een clown met de naam Benno die mij dreigbrieven stuurt, en op dat moment rij jij de straat binnen om mijn rust te verstoren. Eerst het brommende geluid van je oude bestelbus, dan de enorme klap waarmee je de schuifdeur met kracht opengooit en al snel het irritante geklingel van een bel en je onverstaanbare gebrul dat zelfs in de wc te horen is. ‘Bloemeboeketjemooibloemeboeketjevijfeurootjesmaar’ Zoiets zeg je, en je mag rustig weten dat ik er niet goed van word!
Je bel saboteren, ‘s nachts je bestelbus opzoeken en in de fik steken, je stembanden doorsnijden; al die dingen zijn al eens bij mij opgekomen. Ik keek uit het raam en zag je staan in je korte jack, met je grove handen en je kale hoofd. Ik wilde het raam open zetten en je uitschelden, maar dat deed ik niet.
Maar wat er daarna gebeurde was toch wel de moeite waard. Ik besloot mijn jas aan te trekken en naar je toe te lopen. Clown Benno zat nog steeds in mijn hoofd en ik bedacht dat mijn contact met hem begon met juist het benaderen en niet achter mijn raam te blijven schelden.
Je was kleiner dan ik dacht en toen ik heel dichtbij kwam zag ik dat je misschien wel het syndroom van down had. En ik zag je hond: een grote, bruine bastaard die op de passagiersstoel zat met zijn tong uit de mond.
‘Bloemetjekopemeneer?’ vroeg je terwijl ik een blik wierp in laadruimte waar bergen voorverpakte bosjes bloemen lagen te verwelken.
‘Uw bel..,’ begon ik.
Je klingelde met je bel.
‘En je stem, ik word niet…’
Voor ik wist begon je te brullen.
Ik nam snel een bos rode tulpen en gaf je vijf euro. Daarna klom je in je auto en reed langzaam de straat uit.
‘Laat je hier nooit meer zien!’ zei ik zo hard als ik kon, maar zo hard kon het niet zijn geweest.

Vaarwel,
David Pefko

Geachte Gerechtsdeurwaarder,

DSC01132Ik kan het niet laten om heel erg hard te lachen als ik jullie brieven op de mat vind.
Op de envelop staat vaak met enorme letters: ‘INHOUD DIRECT LEZEN’ en als een bewijs dat jullie het poststuk persoonlijk hebben afgeleverd zit er altijd een strookje bij dat over de plakrand zat. Hiermee geven jullie aan dat ik heel erg op mijn hoede moet zijn, direct moet lezen en even snel tot betaling moet overgaan. Jullie zijn in de buurt, dat mag ik best weten.
Maar er is meer om te lachen als het om jullie brieven gaat. Het taalgebruik bijvoorbeeld, zinnen als: ‘aldaar mijn exploot doende en afschrift hiervan (en van na te melden stuk(ken)) latende aan’
Of prachtige zinnen als deze: ‘Uit krachte van een executoriale titel, inzake executant(e) enerzijds en na te noemen geëxecuteerde anderzijds, welke executoriale titel bij exploot aan de geëxecuteerde is betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen’.
Ik zie jullie wel eens voor huisdeuren staan, in een goedkoop pak en met een aktetas vol met enveloppen met ‘Inhoud direct lezen’ erop. Jullie hebben meestal ingewikkelde, oud-Hollandse namen. Vaak staan jullie in de regen, kijken op naar de huizen of er enige beweging te zien is. Dan denk ik aan deurwaarder A.W. Dreverhaven uit Bordewijks Karakter. Jullie zouden de beschrijvingen van deze meneer eens moeten bestuderen; misschien helpt het om zulke figuren in dienst te nemen.
Jullie kantoren zijn verdrietig en de meubels zijn meestal bruin of wit en onverwoestbaar. De geëxecuteerde moet nederig plaatsnemen in schimmige kamertjes met glazen wanden en daar zijn of haar verhaal doen. Of betalen. Of een betalingsafspraak maken.
Jullie hebben een hondenbaan.
Maar goed, tot er een Dreverhaven op mijn deur slaat, de gang in beent en alles wat hij pakken kan pakt, spreek ik jullie absurde volzinnen met genoegen uit en gooi dan de brief in de prullenbak.

Met glimlach,
David Pefko

Lieve L,

DSC01146De eerste keer dat ik je ontmoette was diep in de nacht. We waren allebei slapeloos en hadden zin in een klein feest, maar nergens in de stad was feest, dus bedachten we er een. ‘Ik draag een grote veelkleurige wollen trui,’ zei jij, ‘kan je niet missen.’ Dat klopte toen ik je op de Berlagebrug zag staan, groot, veelkleurig en van wol was je trui. Later zat je op een stoel tussen enorme stapels literaire tijdschriften en boeken. We dronken rode wijn en spraken over hardlopen langs de Amstel wat jij graag deed en waar ik niet aan zou moeten denken, over omgang met mensen, over familie en vrienden, boeken en uitgevers. Toen we al veel gedronken hadden uiteindelijk over liefde, onzekerheid, angst, agressie en gevoelloosheid. Al die gevoelens leken niet bij elkaar te horen, maar juist ook weer wel. Er is natuurlijk niet zoiets als goed en fout als het om gevoelens gaat.
Ik bedenk altijd tijdens zulke gesprekken dat woorden werkelijk tekortschieten, dat hoe duidelijk hetgeen je wil overbrengen ook in je hoofd zit, het onmogelijk is je werkelijk uit te drukken. Het blijft een brei waarin je graait en waaruit je het juiste hoopt op te diepen; soms lukt dat heel aardig en andere keren kun je je hoofd wel kapotslaan van ellende en spijt hoe je bepaalde dingen wel of niet hebt gezegd.

Later zagen we elkaar op een bijeenkomst van een tijdschrift waar we die maand allebei instonden. Ik met een verhaal, jij met een aantal gedichten. Vrijwel niemand kende we en vrijwel niemand ons. Je zei het niet, maar ik had het idee dat je dacht toen je met je glas wijn in een hoek stond: ‘Hoe zullen de mensen mij zien. Welke indruk geef ik ze?’ Weet je, opeens weet ik vrij zeker dat je dat wel degelijk hebt gedacht. Er waren mozzarellasticks en we dronken witte wijn.

Je zei op een ander feestje (waarvan ik de naam niet zal noemen omdat anders straks de halve wereld zou willen deelnemen) dat je de indruk kreeg dat mensen je zagen als arrogant en gevoelloos en dat dat nooit de bedoeling is geweest. Ikzelf denk dat mensen die mij niet goed kennen ook die indruk krijgen. Het is heel normaal als je onzeker bent om jezelf uit alle macht proberen te beschermen. Dat de ander dat als arrogantie ziet is kortzichtig, want het is juist heel anders, het omgekeerde van arrogantie, maar wat hebben we in godsnaam met die mensen te maken?
Ik las je een stuk voor uit de dagboeken van Sylvia Plath:

“Er zijn momenten dat ik word overvallen door een gevoel van verwachtingen, alsof er iets onder het oppervlak van mijn denken ligt te wachten totdat ik het oppak. Het is hetzelfde hunkerende gevoel als wanneer een naam je bijna te binnen schiet, maar je hem niet te pakken kunt krijgen. Ik voel het als ik denk over mensen, over kleine tekenen van evolutie die worden ingegeven door het trekken van verstandskiezen, onze kaak die smaller wordt omdat hij niet langer zulk grof voedsel hoeft te vermalen als hij gewend was; het geleidelijk verdwijnen van haar op het menselijk lichaam; het wennen van het menselijk oog aan kleine gedrukte letters, het snelle, kleurige bewegen van de twintigste eeuw. Vaag en onduidelijk komt dat gevoel op als ik denk over verlengde adolescentie van onze soort, de riten van geboorte, huwelijk en dood, alle primitieve, barbaarse plechtigheden die voor het moderne leven gestroomlijnd zijn. Die onberedeneerde, dierlijke zuiverheid was het beste, denk ik bijna. O, er is daar iets dat op me wacht. Op een dag zal misschien plotseling de openbaring mij ten deel vallen en zal ik de andere kant van deze enorm groteske grap zien. En dan al ik lachen. Dan zal ik weten wat het leven is.”*

Zo was het natuurlijk wel, beter verwoorden is misschien onmogelijk. Daarna zei je dat je op een eerstvolgend verkleed feest met een oven over je hoofd zou gaan lopen.

Even later vroeg ik voorzichtig of ik je handen en voeten mocht gebruiken voor een film. Dat mocht, als je maar onherkenbaar in beeld zou komen en ik je naam zou mystificeren tot slechts de letter ‘L’. In ruil voor je medewerking wilde je een aantal verhuisdozen, en die kreeg je.

Ik denk aan Sam, waar we broodjes aten en een tekening maakten die nu nog steeds boven de bar hangt, en waar jij je jurk bevuilde met knoflooksaus. Of je rammelende fiets en je motorhandschoenen waarover je vertelde dat ze van iemand anders waren, dat jij nooit zulke handschoenen zou kopen. Of je muts, die je soms ook in huis droeg omdat de verwarming het niet deed. Of de enorme ladder in je panty die ik laatst zag toen je vertelde over de schuwe, getraumatiseerde kanarie die je ooit had en waar je veel van hield. Ik weet vrij zeker dat je van die ladder in je panty wist maar het je niets interesseerde. Waarom zou iemand ook geen ladders mogen dragen dacht ik. Ik vond het ontroerend weet je dat?
En dan zie ik je in gedachten in een pakhuis over sanitair klimmen met een klembord in je handen, je noteerde bestellingen voor klanten in het hele land. Er was een koffiehoekje daar, dat was wel een voordeel, zei je. Hoe kan iemand jou dan ooit van arrogantie betichten Lieke? (Pardon, noem ik toch je naam. Vergeef me).

Als laatste vertel ik hoe je me die eerste keer dat we elkaar zagen tijdens dat besloten mini-feest, zei dat je je niet voor kon stellen dat iemand verliefd op je zou worden. Ik vond dat heel verdrietig om te horen, want ik denk Lieke, dat juist iedereen verliefd op je zou worden. Je zei een paar dagen geleden dat je onregelmatig was en dat vond ik grappig. Onregelmatig, een prachtig woord toch?

Liefs,

David Pefko

* Sylvia Plath – De dagboeken 1950-1962 – Privé Domein nr. 255, bladzijde 25

Beste Bernard,

Bernard+Madoff+Returns+Court+Bail+Dispute+56RBuRsALiXlDank voor je openhartige brief en geen dank voor de boeken. Ik weet zeker dat je er veel aan hebt, want niets is zo fijn als lezen als je verder geen kant op kan.
Ik schrok niet van het voorval in de eetzaal dat je beschreef. Het zijn, zoals je schreef, enerzijds natuurlijk situaties die je alleen in films verwacht te zien, maar anderzijds is het buiten de muren niet zo heel anders. Ik weet zeker dat als je nu door New York zou lopen mensen net zoveel toetjes over je heen zouden gooien, misschien zelfs erger dan dat; stukken beton of die kleine verhuisdoosjes waarin ontslagen werknemers van banken hun plantjes en koffiemokken mee naar huis sjouwen, zou je naar je hoofd krijgen. Het zou daar zelfs schaamtevoller voor je zijn dan waar je nu zit, denk je niet?

Je vroeg me waarom ik sympathie kan opbrengen voor een man als jij. Ik weet eigenlijk niet of het sympathie is Bernard, het is meer medeleven en ook begrip; het gegeven dat duizenden mensen boos op je zijn, daar lijk ik iets mee te kunnen, van te begrijpen. Ik denk dat het belangrijk is om altijd maar weer te bedenken dat je gewoon een mens bent zoals zovelen. Vroeger was je installateur van  sprinklerinstallaties en al op je 22ste startte je zonder enige vooropleiding een bedrijf. Een selfmade man die risico’s nam, jarenlang leefde in stress en angst, miljoenen dollars van rijke mensen van plek naar plek verplaatste. Je was succesvol en geliefd en op een goede dag was dat allemaal in een klap voorbij.

Ik moet toegeven dat toen de zaak in de media kwam ik vooral erg moest lachen; het handelen in luchtkastelen is vrij hilarisch vind ik. Wat kunnen mensen dom zijn, dacht ik.  In ieder geval heb je een ‘crisis’ op je naam staan, ieder weldenkend mens weet dat dat erg overdreven is, maar iemand moet de naam, de schuld krijgen, zo werkt het nu eenmaal, zonder een aanwijsbare aanstichter van ellende word de mens een losgeslagen dier.

Wat ik soms niet snap is waarom je niet eerder vertrokken bent, bestond de mogelijkheid niet om je koffers te pakken en te verdwijnen? Ikzelf zou dat zeker wel gedaan hebben denk ik.
Je hoeft niet te antwoorden want ik weet dat voordat jij deze brief in handen krijgt drie psychologen en twee mensen van de beveiliging hem gelezen hebben. Ook weet ik dat alles wat jij schrijft onderzocht en tegen het licht gehouden word. De boeken die ik je stuur ontvang je met vertraging; men zoekt naar omcirkelde woorden, kleine verborgen boodschappen in de rug verstopt, misschien een aanwijzing waar al het geld toch is gebleven.   

Ik vind je beschrijvingen van het grasveld waar je vanuit je getraliede raam uitzicht op hebt erg mooi. Het lijkt – hoewel dat niet zo is – elke keer weer te veranderen. De ene keer beschrijf je kleine vogels die takjes oppikken, de andere keer vertel je over de laatste sprankjes zon die soms zo mooi naar binnen schijnen. Straks zal er sneeuw zijn. Gebruik je fantasie, uiteindelijk is dat alles wat we hebben.

Houd moed,

David Pefko

Geachte Joke van der Ven (2),

DSC00624De vorige keer sprak ik mijn verbazing uit over uw bedrijf briefopbestelling en gaf ik aan voor het bedrag van 37,50 een liefdesbrief te hebben besteld.
Ik vulde de gevraagde kenmerken in (geur, manier van bewegen, handen, ogen, sensualiteit) en terwijl ik bezig was een persoon voor ogen te houden bedacht ik dat het misschien beter was om maar voor een hond te kiezen. Eigenlijk vond ik het te triest om hier een bestaand persoon voor te misbruiken. Bij het kopje ‘wat wilt u bereiken met deze brief?’ vulde ik in: onvoorwaardelijke liefde. Veel gevraagd? Blijkbaar, want vanochtend ontving ik deze liefdesbrief per email:
jokevandeven

“Lieve Z,

Tijdens een ronde door het park
Kijk ik tevreden om mij heen
Honden waar ik kijk
Maar zo mooi als jij
Is er geen één

Tussen de herfstbladeren
Raken jouw pootjes de grond
Je natte neus heeft een geur te pakken
Die jij vol enthousiasme volgt
Wie heeft er toch voor gezorgd dat uitgerekend ik jou vond?

Want, lieve Z, sinds jij in mijn leven bent
Weet ik wat het is om van iemand te houden
We zijn voor elkaar gemaakt
Het ging dan ook zonder al te veel moeite
Dat wij onze relatie opbouwden

Onze liefde was meteen wederzijds
We delen vreugde en verdriet
Vaak knuffelen en spelen
Een leven zonder jou
Bestaat voor mij niet

Lieve Z, ik hoop dat het heel duidelijk is
Hoe belangrijk ik jou vind
Jouw eerlijke ogen
Zijn voor mij zoveel meer waard
Dan de glimlach van elk willekeurig kind

Elke dag met jou
Doet mij verlangen naar meer
Ons samenzijn is het mooiste wat er is
Ik hoop dat jij het ook zo voelt
Het is in ieder geval wel
Hoe mijn liefde is bedoeld

Veel liefs van David..”

Ik weet niet of u snapt dat u mijn dag verpest heeft. Mijn gevoel zegt dat u zich daar niets bij voor kan stellen. Ik vraag me opeens af hoe uw eigen liefdesleven is en of u elke dag samen met uw man zit te huilen van het lachen bij het lezen van al die brieven voor wanhopige en steeds maar weer in zwijgen vervallende mensen.
Ik stel het volgende voor: u brengt mij in contact met de schrijvers van deze rommel (ik wil deze personen graag ontmoeten) en ik betaal u daar 37,50 voor, zo niet ontvangt u geen cent van mij, want zelfs een hond zou ik deze liefdesbrief niet durven sturen.

Toch hoogachtend ‘vrouwelijk ondernemer van het jaar 2008’,

David Pefko

Beste bewoner van nummer 30hs,

DSC01117Ik loop wel eens langs uw huis en kijk dan stiekem naar binnen. Als uzelf in het raam zit, en door de neergelaten luxaflex naar de straat tuurt, is het slechts een voorzichtige blik, maar als u op een van uw kunstleren banken zit, met een fles wodka in uw hand, een sigaret in uw mond, dan kijk ik langduriger. Vanaf een bepaalde positie weet ik zeker dat u mij niet kunt zien, of misschien wel, maar bent u te dronken om in te grijpen.

Uw interieur is zoals er veel in deze straat zijn: zware meubels met donker fineer, een zithoek die vrijwel de hele woonkamer in beslag neemt, een enorme – vrij moderne – televisie (die vast uw grote trots is), een aquarium waarin het water zo donker is dat ik geen idee heb of er nog vissen in zwemmen, een eenzame verdroogde plant in de hoek, met van die speciale korrels en zo’n vochtbalanssysteem en een computer voor het raam, die altijd aanstaat en samen met uw televisie een blauw licht door de kamer werpt; uw fles wodka, uw gezicht, uw witte hemdje, alles is blauw… Dat spel van het licht van die beeldbuizen maakt mij soms intens verdrietig, alsof modern met ouderwets verweven is zonder dat u er iets aan kon doen.
En dat is ook misschien wat er aan de hand is: u kunt er allemaal niets aan doen. Op een zekere dag verliet uw vrouw u en wist u niet meer wat u met het leven aan moest. U kwam te wonen in deze sociale huurwoning van, als ik het goed weet in te schatten, ongeveer 60m2. Er was een klein keukentje en een redelijke douche. Bij een meubelboulevard zocht u naar troost; donkere meubels, een grote eikenhouten salontafel met bolpootjes. Een karaf in de kast, een paar glaasjes, een kleedje; allemaal dingen die u aan uw vroegere leven deden denken, dat met uw vrouw. U kocht een eenpersoons bed.

Al snel werd u steeds wanhopiger als u ‘s avonds naar voetbal keek op uw enorme televisie. U greep naar de drank, begon meer te roken en de avonden werden steeds korter, steeds sneller was u zo bedwelmd dat u zich helemaal niets meer afvroeg, niets meer dacht en nergens zorgen over maakte.
De keren dat ik u op straat zie zijn schaars. Soms loopt u door de supermarkt, koopt in de winter stamppotten, in de zomer trouwens ook. U sleept met tassen drank en een enkele keer kom ik u tegen bij de apotheek waar u aan de balie hangt en informatie krijgt over uw zojuist voorgeschreven medicijnen. Even later draagt u de enorme hoeveelheid mee naar huis.

Ik had willen vragen of u gelukkig bent, want misschien romantiseer ik uw situatie, omdat ik er zelf niet in zit, omdat vanuit mijn positie voor uw raam, alles er soms aantrekkelijk uitziet. Maar de kans dat u juist erg ongelukkig bent is natuurlijk heel erg groot.

Ik weet niet hoe u heet, hoe oud u bent, maar hou er altijd rekening mee dat de dag komt dat ik sirenes in straat hoor en even later zie hoe u per brancard uit uw huis gehaald wordt. U zal daar liggen en niets zeggen, de broeders zullen weinig respect voor u kunnen opbrengen; ze hebben de flessen gezien, de overvolle asbakken, de verpakkingen magnetronmaaltijden in de prullenbak.

Waar is de menselijkheid dan?

Alle goeds,

David Pefko