De belofte

Columnist Em zat in mijn stamkroeg. Ze hing met haar bovenlichaam over de tafel heen, hield haar pen vast als een keukenmes en schreef. Naast haar lag een intimiderende stapel papier, zoals je productiviteit soms probeert te etaleren in de hoop dat het aanhoudt.

Ik keek naar de stapel, wilde er uit nieuwsgierigheid met mijn handen doorheen gaan, maar hield me in – door iemands papieren gaan vind ik net zo intiem als door het ondergoed gaan van een meisje bij wie je hebt geslapen.

De kroeg raasde langs ons heen, en wij schreven. Ik morrelde wat aan een mank gedicht dat het daglicht niet zou halen, bestelde nog een biertje om de pijn wat te verzachten en zij schreef aan twee nieuwe gedichten die ze later zou voorlezen. Het ging over de liefde denk ik, want ze keek er moeilijk bij terwijl ze het afmaakte en ook toen ze het later voorlas. Moeilijk, maar mooi keek ze en soms naar mij, en een betere schrijver zou daar allemaal mooie, originele parallellen trekken met de liefde, maar ik niet.  

Soms keek ik op, al wist ik niet waar ik precies naar keek, maar columnist Em werkte onverstoorbaar door aan de gedichten. Ik mompelde wat stompzinnigs over eindregels, bewonderde haar doorzettingsvermogen, bestelde nog een biertje en schreef voor de vorm nog wat door aan het couveusegedicht, dat ik eigenlijk al had opgegeven.

Een kwartier voordat we moesten gaan had columnist Em de gedichten af. Ze keek op met een blik die verried dat ze iets groots had verricht, sloeg een laatste biertje af en ging mee naar buiten omdat ik wilde roken. Spaarzaam in haar antwoorden was ze, zoals gewoonlijk, zogenaamd veelzeggend in haar nietszeggendheid, in de veronderstelling dat ik dan zou begrijpen wat ze bedoelde. We vertelden elkaar als bliksemafleider wat over onze recente exen, zij over de econoom en ik over de actrice, verklaarden de liefde dood en rookten door.   

Later wandelden we samen naar de bibliotheek, die tien jaar bestond en tot diep in de nacht open zou blijven. Ik was gevraagd om een poëzieprogramma samen te stellen en te presenteren, en dat had ik gedaan. Vier jaloersmakend goede dichters had ik uitgenodigd, en columnist Em was daar een van.   

Ik ontving de andere dichters die een voor een binnendruppelden, testte het geluid wat en kreeg een pasje waarmee ik door allerlei sluizen in de bibliotheek kon – die moest ik teruggeven aan het einde avond, werd me op het hart gedrukt toen ze zagen hoe voldaan ik leek met dat tijdelijke privilege.

De voordrachten waren adembenemend goed en pas toen ik het poëziegedeelte afgekondigd had, viel er een zwaarte van me af die aan een vreemd soort verantwoordelijkheidsgevoel kleeft. In het café dat naast de bibliotheek zat bezette ik een tafeltje met Lena, die me met haar uitzonderlijke voordracht zo had overvallen dat ik daarna in verwarring weer het podium was opgeklommen om de volgende dichter aan te kondigen.

We praatten wat na over de avond, ik stortte lof over haar uit die haar meer dan toekwam en we lachten gedwee om hoe de karaokebar, die in een zijruimte van het café was ingericht, ieder woord dat we spraken overstemde.  

Vlak voor het einde gaf ik het pasje terug aan een medewerker van de bibliotheek. Ik bestelde nog een biertje voor Lena, columnist Em die ook was aangeschoven, en mezelf. Daarna zag ik door de grote ramen hoe de avond opging in de nacht en vertelde ik aan columnist Em hoe wankel ik altijd word in haar aanwezigheid.

Tijdens de laatste sigaret, voor de deur van het café en onder toeziend oog van een olijke beveiliger die eigenlijk de deur moest bewaken maar die avond vooral een oog hield op de rokende dichters die met het glas in de hand naar buiten stoven, vroeg Lena of een van ons nog een column zou schrijven over deze avond.

‘Nee,’ zeiden we beiden stellig, en schudden onze hoofden, om onze woorden extra kracht bij te zetten, alsof we daarmee wilden voorkomen dat een van ons iets anders zou doen.

Terwijl ik keek hoe columnist Em langzaam uit het zicht stierf terwijl ze steeds verder het plein opliep, wist ik al dat ik ditmaal degene zou zijn die zich niet aan een belofte zou houden

Beeld: Het Eemhuis

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

In de Oorshop

Het interessegebied

Ik zat in de bioscoop. Op het doek zag ik hoe de commandant van Auschwitz, Rudolf Höss, een van zijn kinderen voorleest. Hij had haar slaapwandelend op de overloop bij het raam aangetroffen en weer naar bed gebracht. Hij ligt op haar bed en leest voor, zoals zoveel vaders voorlezen. Op een zeker moment houdt hij op met lezen: hij merkt dat ze in slaap gevallen is. Zoals zoveel vaders staat hij voorzichtig op en loopt op zijn tenen naar de slaapkamerdeur.

Maar hij is geen gewone vader: hij is de commandant van Auschwitz. Wij kijkers weten wat voor vreselijkheden er onder zijn bevel plaatsvinden. We weten waar hij overdag mee bezig is.

Hoewel ik de film (The Zone of Interest) als geheel om verschillende redenen niet zo briljant vind als de meeste recensenten (wat ook weer kan komen door de hoge verwachtingen die gewekt waren door diezelfde recensenten), intrigeert mij het element van die haast doodgewone vader met een haast doodgewoon gezin enorm. Het is misschien het enige wat mij nog kan bewegen naar een film over de Tweede Wereldoorlog te kijken: de mens achter de nazi. De klassieke scheiding tussen goed en kwaad, de nazi’s als pure slechteriken en de geallieerden als pure goedzakken, heb ik te veel gezien en te veel gelezen. De nuance, het hoe en waarom, blijft te veel buiten beschouwing in die films en boeken. Het is gemakzucht om te zeggen dat iemand slecht is, zonder dat je je afvraagt waarom iemand zo geworden is – een vraag die je kunt stellen zonder de acties van degene goed te keuren. De gedragingen blijven even verwerpelijk, even moreel fout, maar je laat wel zien waar ze uit voortkomen. 

De Britse auteur Martin Amis lijkt in zijn boek The Zone of Interest (waarop de film losjes gebaseerd is) voor de gemakkelijke weg te hebben gekozen. Zijn commandant van Auschwitz, Paul Doll (die volgens Amis gemodelleerd is naar Rudolf Höss), lijkt aan een of andere geestesziekte te lijden (Höss had naar mijn weten geen psychische problemen). In het boek wordt hij steeds gekker. Zelfs zo gek dat hij zijn taken niet meer naar behoren kan uitvoeren. De andere nazi’s die Amis opvoert, doen psychisch ook niet helemaal normaal aan: ze zijn geobsedeerd door seks. Vrijwel elk gesprek gaat erover. Om de commandant als door en door slecht af te schilderen, laat Amis hem ook de klassiekste mantra’s en redeneringen van de nazileer uitkramen. Dit soort personages interesseert mij niet meer. Ik wil best geloven dat ze er zijn geweest, maar je kan mij niet wijsmaken dat alle nazileiders door en door slecht waren. Dat ze als vader en echtgenoot niet – al was het maar af en toe – lief waren. Dat ze hun gezin niet meenamen op een uitje. Dat ze, kortom, niet méér mens waren dan we misschien willen denken. De Franse schrijver Robert Merle beschrijft in zijn roman La mort est mon métier (die ik voor mijn Franse lijst gelezen heb) het leven van Rudolf Lang, eveneens commandant van Auschwitz en eveneens gebaseerd op het leven van Rudolf Höss. Maar anders dan Amis weet Merle wel een geloofwaardig mens van vlees en bloed neer te zetten. Dat doet hij door heel precies te laten zien waar deze Rudolf Lang vandaan kwam: zijn jeugd, zijn dominante vader, zijn eerste jaren in het leger tijdens de Eerste Wereldoorlog, de verschrikkingen, zijn angsten, zijn dromen. Het is een getroebleerde ziel die uit het verhaal oprijst, een vreselijke man. Maar het is wel een waarachtig mens en geen sjabloon.

Ik had eigenlijk besloten om de Tweede Wereldoorlog de komende tijd links te laten liggen. Ik had er genoeg van. Zoals ik hier eerder al een keer schreef, las ik als kind ontzettend veel boeken over de Tweede Wereldoorlog. Ik ging de bibliotheek in en koos de boeken uit op basis van het stickertje dat op hun rug geplakt zat: een vlag met prikkeldraad eronder: oorlog en verzet. Ik kende de verhalen nu wel, vond ik. Maar ik kan dan wel besloten hebben mij niet meer met de Tweede Wereldoorlog te bemoeien, die oorlog bemoeit zich wel met mij. Zo werd er bij het eerste college van de master die ik nu volg gemeld dat we dit jaar een boek zouden gaan maken over jonge Joodse kunstenaars in Nederland vlak na de Tweede Wereldoorlog. Daar zat ik dan met mijn voornemen. Terwijl ik onderzoek deed naar ‘mijn’ kunstenaar, de schrijver en dichter Louise van Santen, haar gedichten las en een interview met haar bekeek, merkte ik dat ik werd meegevoerd door haar verhaal en mij opnieuw interesseerde in die oorlog en die vreselijkheden. Ook tijdens het kiezen van een scriptieonderwerp blijkt de oorlog niet ver weg. Andere recente voorbeelden zijn de roman Nirwana van Tommy Wieringa en de film The Zone of Interest waar ik dit stukje mee opende. Mensen om me heen zeggen dat ik die moet lezen of zien. Dat het ‘echt iets’ voor mij is, wat dat ook verder maar moge betekenen. En dan doe ik dat. Dan dompel ik mij weer onder in het ultieme kwaad. En dan wekt het weer mijn nieuwsgierigheid.

Is dat – het ultieme kwaad – ook wat anderen zo interesseert in die oorlog? Is het misschien wat mensen in zijn algemeenheid interesseert? In Cambodja schijn je rondleidingen te kunnen krijgen op de killing fields, waar de Rode Khmer zijn slachtingen uitvoerde. Je kunt ook Auschwitz bezoeken, evenals Sobibór en Dachau. Mensen willen zien waar wij (oké: sommigen van ons) toe in staat zijn.

Ik wil het waarom weten. En het wat: wat drijft iemand? Hoe wordt iemand zo? Ik vrees dat ik er nooit achter zal komen. Maar ik denk wel dat het een begin is om iemand als mens te beschouwen en niet als een losgeslagen duivel: een mens kun je nu eenmaal beter begrijpen dan een demon. 

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Zijn moeder komt uit Hongkong. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Momenteel studeert hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. In juli werd een Friestalig essay van zijn hand gepubliceerd in het Fries literair tijdschrift Ensafh.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Tekortschieten

Gie belt op het moment waarop ik de voordeur achter me dichttrek en ik neem op. Er rolt wind over de lijn, gestommel, buitensmonds gevloek. Zo beginnen onze gesprekken altijd, omdat hij me steevast belt als hij op de fiets zit, ergens naartoe wandelt, of een trein moet halen.

Onze vriendschap vindt sinds twee jaar plaats tussen de bedrijven door. Een van ons beiden heeft altijd haast en is ergens naar onderweg. Vroeger was hij dat vaak, maar de laatste tijd ben ik het die even bij wil praten en hem tussen de leemte van twee afspraken belt. Laatst grapten we dat het bijna lijkt alsof we volwassen zijn geworden, van de een op de andere dag. En dat het ons maar matig bevalt. Het is al ruim een half jaar geleden dat we elkaar hebben gezien, maar we bellen elke week.

‘Sorry,’ mompelt Gie, ‘ik werd net bijna doodgereden door een scooter. Waar hang jij uit?’ zegt hij nu iets luider, om boven het stormachtige weer uit te komen.

‘Ik fiets naar de kroeg,’ roep ik, omdat het bij mij ook waait. ‘Sorry, die kutwind.’

‘Sterkte,’ zegt hij. Gie weet dat ik tegenwind haat.

‘Jij?’ vraag ik.

‘Afspraakje. Leuke meid, denk ik. Het is een vriendin van Soof.’

Soof is zijn ex, met wie hij twee maanden terug uit elkaar ging. Ik weet nu al dat ons volgende gesprek zal gaan over hoe faliekant deze date zal mislukken, maar omdat hij dat ook al weet, toch onderweg is, en het nu toch al te laat is om hem om te praten, wens ik hem succes. Vrienden steunen elkaar ook in mislukkingen.

We praten wat bij over onze week, Gie loopt leeg over zijn coschappen en ik klaag wat over mijn alledaagse tekortkomingen. Gie heeft een onmogelijke arts met wie hij de komende weken is behept en die hem de hele tijd denigrerend de maat neemt, ik foeter op een meisje, met wie ik het af wilde kappen, dat nu zelf het contact heeft verbroken waardoor het voelt alsof ik gedumpt ben terwijl dat niet zo is.

De verstandhouding die we hebben is de laatste tijd vooral gebaseerd op klagen, en daar klagen we dan ook over. Ik ben vergeten mijn telefoon aan het infuus te leggen, dus ik zeg Gie dat we snel moeten zijn, omdat het ding straks uit gaat vallen. Ook daar klaag ik weer over.

Het is wel een fijn, geruststellend soort klagen: de een zeurt over iets, de ander zegt bemoedigende woorden, dan jeremieert de ander weer, en dan roept de een weer iets opbeurends. Het werkt, voor ons in ieder geval.

Ik zet mijn fiets in een straatje, verbaas me over het donker dat al is ingetreden en stoor me aan de motregen die valt. Even verderop schuil ik even onder een luifel. De wind is hier gaan liggen, dus hoor ik nu pas hoe hard het suizen door zijn microfoon in mijn oortjes waait en hoe zacht de regen op het doek van de luifel roffelt.

‘Of het een beetje gaat, vroeg ik,’ roept Gie omdat ik even niet oplet, en vloekt weer. ‘Godver, wacht even, die wind. Ik duik even een zijstraatje in, ze wacht maar even.’ Na een paar seconden ruis en gestommel valt er een deken van stilte over ons gesprek.   

‘Ik vroeg dus,’ gaat hij verder, ‘of het een beetje met je gaat?’ Ik knik, uit gewoonte, omdat ik altijd knik als iemand dat aan me vraagt. Dat doe ik blijkbaar zelfs als ik met iemand aan het bellen ben.

‘Het gaat. Geen zorg, hoor. Ik heb het druk, mooie dingen. Ik was laatst voor het eerst in hele lange tijd dankbaar, zelfs. Maar ik schiet op sociaal vlak zo tekort, heb ik het gevoel. Ik zie mijn dierbaren veel te weinig en laatst was ik in eens bang dat de mislukte relaties die achter me liggen zo zwaar gaan drukken op iedere nieuwe, dat het bij voorbaat al gedoemd is te klappen. Snap je? Maar misschien moet ik ook gewoon een nacht goed slapen.’

‘Een nacht goed slapen lijkt me een uitstekend idee,’ stelt Gie. Ik steek een sigaret op en hoor vier seconden later hoe hij hetzelfde doet. ‘Na vijf biertjes naar huis, zo!’ beveelt hij. Ik mompel iets onverstaanbaars.

‘Ik heb het gevoel dat ik tekortschiet, sociaal gezien, weet je,’ ga ik verder. ‘Dat ik zo erg tekort schiet, dat ik me onmogelijk later nog zo op kan rekken om de afstand die ik nu laat vallen weer te overbruggen.’

Het is even stil. Windstil. Dan hoor ik hoe Gie een diepe teug adem neemt.

‘Ik denk dat je niet te veel druk op jezelf moet leggen. Dat je –’

Nu valt er volledige stilte over de lijn, als ochtendnevel boven een weiland. Mijn telefoon reageert nergens meer op. Hoe hard ik ook vloek, het scherm blijft zwart.

Tekortschieten, denk ik. Hoe klein of groot ook.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

Zwaaien

Er stond een witte, plastic stoel op het balkon. Het was een vreemde stoel. Ik wilde niet kijken omdat ik bang was om te zien, maar toch deed ik het. Een woensdag was het, ik had net kibbeling gehaald en het regende niet.

Drie maanden lang was het me gelukt om langs de flat te fietsen zonder mijn blik omhoog te richten – de weg van mijn huis naar de binnenstad loopt langs die flat, maar toch slaagde ik elke keer weer in het vermijden van elke vorm van zicht op het appartement.

Het uitzicht hoefde ik niet te zien, want ik kende het al. We hadden het zelf vrijgemaakt: de schilderijen hadden we van de muren gehaald, de gordijnen namen we mee, veel van het meubilair werd opgeslokt door een vuilcontainer, behalve onder meer een krantenbak die ik sindsdien in gebruik nam als tafeltje. Elke ruimte werd zo gestript van een bestaan, zo ogenschijnlijk klakkeloos. Alsof je stof van een plank blaast.

Maar op een woensdag zag ik die stoel. Ik heb niet verder gekeken, wist wat er verder te zien zou zijn, net zoals je soms bij een afgesneden foto alles wat ontbreekt er moeiteloos bij kunt denken. Alles kon ik eigenlijk bij die stoel, die godverdomde stoel bedenken zonder het te zien. Tafels, schilderijen, gordijnen, kandelaars, fotolijstjes, kamerplanten, boekenkasten, werkelijk alles wat als een huls om ander leven zit. En door die spullen van een ander kon ik er iedereen bij bedenken, iedereen, behalve mijn oma.  

Dus trapte ik door, in stilte, zo hard dat ik buiten adem was toen ik thuiskwam. De kibbeling die ik had meegenomen heeft de rest van de dag onaangeraakt op de eettafel gestaan, tot Madame Bovary ervan begon te eten. Alles wat overbleef gooide ik weg. Ik dacht aan hoe mijn oma altijd zei dat ik nooit eten weg mocht gooien terwijl ik boven de prullenbak hing, aarzelde even, maar deed het toch.

In de dagen erna fietste ik telkens twee straten om, omdat ik het niet wilde kijken, maar soms doet niet zien meer pijn, dan wel. Ik kon niet de rest van mijn leven om blijven fietsen, dacht ik – een mensenleven is te kort voor omfietsen. Dus moest ik iets afsluiten waarvan ik dacht dat ik het eigenlijk al achter me had gelaten.

Aan het einde van de week hoefde ik nergens heen. Toch deed ik mijn jas aan, haalde mijn fiets van het slot en reed naar het appartement. Ik fietste er alleen maar langs, zoals ik vroeger heel vaak had gedaan. Er stond een vrouw voor het raam, ik zag het meteen toen ik de straat in trapte en omhoog keek. Het was een magere vrouw, ze was jonger, en vooral niet mijn oma.

De vrouw zag me niet, natuurlijk zag ze me niet. Ik wilde zwaaien omdat gewoontes moeilijk af te leren zijn. Ik zwaaide altijd, toen mijn oma nog leefde en ik langsfietste, of ze me nou zag of niet. Als ze me had gezien, stuurde ze altijd een kort berichtje – dat ze me had zien zwaaien, en dat ze terug had gezwaaid. En of ik dat ook had gezien.

Ik stak mijn hand op naar haar, wuifde, maar keek niet of ze het zag omdat de handeling alleen volstond. Daarna fietste ik terug.

Thuis trok ik mijn jas uit, legde mijn telefoon voor me op de krantenbak die ooit in het huis van mijn oma had gestaan en ging zitten in mijn stoel. Uit mijn telefoon lekte een oorverdovende stilte die de hele dag heeft aangehouden.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

De historische binnenstad van Paramaribo

Een verwoestende brand heeft op 15 januari drie panden in het hart van Paramaribo in de as gelegd, waaronder het historische ouderlijk huis van Jan Ernst Matzeliger, de geniale uitvinder van de schoenzwikmachine. Het pand, gelegen aan Domineestraat 30, viel ten prooi aan de vlammenzee. Het hart van Paramaribo, inclusief de Domineestraat, Steenbakkerijstraat, Maagdenstraat en Jodenbreestraat, is niet langer de bruisende trekpleister van weleer. In mijn tienerjaren stond dit gebied bekend als ‘the place to be’. De stad was levendig en dynamisch, met tal van activiteiten en strategisch gepositioneerde winkels. Ik keek uit om zaterdag in de stad af te spreken bij het nu verkochte hotel Krasnapolsky op de hoek van de Domineestraat en Steenbakkerijstraat. Van daaruit maakte je een wandeling langs boekhandel Vaco, de winkel City Center, het Vaillantsplein, Spanhoek met de fontein, en vervolgens liep je via de Maagdenstraat terug naar de Domineestraat door de Steenbakkerijstraat. Of je kon richting de Klipstenenstraat gaan, bekend om zijn diverse kledingzaken.

Echter, de afgelopen jaren is de levendigheid aanzienlijk afgenomen, vooral op plekken met historische panden en een rijke geschiedenis die nu bijna verlaten zijn. De historische binnenstad van Paramaribo moet nieuw leven worden ingeblazen. Dit kan worden gerealiseerd door het organiseren van meer activiteiten en het aantrekken van onder meer toeristen door het vestigen van horecagelegenheden.

Suriname heeft momenteel drie sites op de Werelderfgoedlijst: het Centraal Suriname Natuurreservaat, CSNR, de historische binnenstad van Paramaribo en de Jodensavanne Archeologische Site. Deze zijn respectievelijk in 2000, 2002 en 2023 op de UNESCO Werelderfgoedlijst geplaatst. Deze erkenning plaatst Suriname op de wereldkaart en maakt het na Cuba het land met het op een na hoogste aantal Werelderfgoedsites in het Caribisch gebied. Een plek op de Werelderfgoedlijst betekent internationale erkenning van ons unieke erfgoed en opent deuren voor financiële steun voor instandhouding en bescherming. Het Paramaribo Urban Rehabilitation Program, PURP, is speciaal ontwikkeld vanwege de Werelderfgoedstatus van onze oude binnenstad. Het is een programma voor de rehabilitatie van onze historische binnenstad. Het is echter van groot belang dat Suriname de verplichtingen van de Werelderfgoed Conventie naleeft om te voorkomen dat de sites op de Lijst van World Heritage in Danger worden geplaatst of volledig worden geschrapt. Dit zou een aanzienlijk verlies betekenen voor ons land.

“Om daadwerkelijk leven in de brouwerij te brengen in de binnenstad, is het essentieel om de functie van dit gebied te heroverwegen,” benadrukt Stephen Fokké, directeur van de Stichting Gebouwd Erfgoed Suriname. “Op dit moment fungeren veel van de monumentale panden in Suriname als kantoorruimte, wat betekent dat deze locaties na kantoortijden verlaten zijn. Ik pleit ervoor dat deze panden een nieuwe bestemming krijgen, zoals bijvoorbeeld horecagelegenheden, zodat er gedurende de dag en avond bedrijvigheid blijft. Denk aan het levendige karakter van Willemstad op Curaçao, waar pensions, boetieks, hotels en horecagelegenheden zorgen voor een bruisende sfeer. Het is van belang om deze locaties autovrij te maken, inclusief de omgeving van Fort Zeelandia.”

Kunstenaar en ondernemer Ken Doorson heeft de zaak Coffee Mama, waar hij mede-eigenaar van is, staan in een monumentaal pand waar in het verleden een koffiebranderij stond aan de Costerstraat. Naast het kopen van koffiemachines en melkopschuimers, en het branden van koffie, is het ook mogelijk om ter plaatse van een heerlijke kop koffie te genieten. Dit vormt een treffend voorbeeld van het benutten van een historisch pand. Het betreft het tweede Stadsherstel Suriname monument dat in 2014 in handen kwam van Stadsherstel Suriname.

De aantrekkelijkheid van de stad kan ook verder worden vergroot door de vervuilde muren te transformeren met kunst, zoals eerder gedaan door de streetart organisatie Switi Rauw. Ook het betrekken van kunstenaars bij activiteiten in de open ruimte biedt een mogelijkheid om de locaties op een boeiende manier te benutten.

Raymill Nerkust, beeldend kunstenaar, merkt op dat de stad opvallend weinig wordt benut op het gebied van kunstzinnige expressie.“Er zijn echter verschillende factoren waarmee rekening moet worden gehouden om dit daadwerkelijk te kunnen realiseren. De stad oogt levenloos, met verlaten en vervallen gebouwen, failliete bedrijven en een toename van daklozen. Dit is deels toe te schrijven aan het beleid van opeenvolgende regeringen. Bovendien staan we niet bekend als een land dat goed is in het onderhouden van zaken. Ik ben er persoonlijk ook niet van overtuigd dat kunstenaars zelf verantwoordelijk moeten zijn voor het opruimen van vervuiling, zodat ze er uiteindelijk iets moois van kunnen maken. Kunstenaars worden vaak gezien als mensen die te horen krijgen: ‘Hier is wat rommel, misschien kun je er iets moois van maken.’ In de meeste gevallen blijft die rommel dan gewoon rommel.”

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Nu

Ik ben niet goed in afscheid nemen. Sommige dingen leer je in de loop der jaren (het verschil tussen links en rechts, hoe je een band plakt, het invullen van belastingformulieren), maar afscheid went nooit.

Er zijn verschillende soorten afscheid waar ik in verscheidene gradaties slecht in ben. Mensen die uit de tijd vallen, daar kan ik heel slecht tegen, omdat het onomkeerbaar is en er fysiek iets verdwijnt in de gaten van de tijd. Vrouwen die ik liefhad en de benen namen, daar kan ik ook slecht tegen, misschien nog wel slechter, omdat ik ze soms nog tegenkom, waardoor het afscheid nog een venijnige vorm van hoop in zich draagt. Periodes die achter je trage stappen in het slot vallen, dat vind ik de zwaarste vorm van afscheid, omdat het niet tastbaar is, het voelt alsof er een stukje grond onder je vandaan wordt gehakt waarvan je niet eens wist dat je daar op stond.

Na ruim twee jaar zwaaide ik af als stadsdichter. Bij mijn aanstelling was ik tweeëntwintig, schreef ik net, wist ik niets. Nu ben ik vijfentwintig, schrijf ik meer dan ik ooit had kunnen voorzien, weet ik nog steeds weinig, maar iets meer dan toen.

Op mijn afscheidsmoment en de bundelpresentatie van ‘Dag stad’ in het Rietveldpaviljoen leek het enerzijds alsof ik werd omhelsd door honderd armen en werd er anderzijds een zware vorm van weemoed over me heen gegooid, als een deken die te licht aanvoelt voor geborgenheid en te zwaar is voor berusting.

Er waren lieve woorden, lieve mensen, lieve complimenten. En er was trots, ontroering, dankbaarheid – dat vooral, omdat ik het niets minder dan een eer vond om mijn literaire dienstplicht, zoals Ingmar Heytze het laatst noemde, in Amersfoort te mogen vervullen: de stad die voorgoed in de slierten van mijn DNA zit gedraaid en daar nooit meer uit los zal raken.

En nu is het echt voorbij. Het stadsdichterschap dan, want het voelt ook als het begin van mijn eigen schrijverschap, de start van alle mooie dingen die ik de komende tijd mag doen en het groene licht voor alles wat ik nog niet weet, maar wel ga doen. De weemoed heeft de afgelopen week plaatsgemaakt voor voldoening. Want het is mooi geweest, na die twee jaar – in een relatie heb ik het nog nooit zo lang volgehouden.

‘Nu gaat de wereld pas echt open,’ appte cabaretier Pee me. Ik zag zijn appje pas toen ik mokkend mijn fiets tegen een muurtje zette en bijna werd geschept door een bakfietser met haast toen ik de straat wilde oversteken.

Met elke stap die ik later die middag zette leek het alsof er iets van me afgleed, een soort gewicht dat je pas opmerkt als het er ineens niet meer is. De lucht rook frisser, naar amandelgeur en pas gewassen meisjesharen, de gevels leken rechter in de houding te staan, het geluid van de stad klonk alsof het door iemand was gecomponeerd.

Pee had gelijk: eigenlijk begint het pas. De wereld gaat nu pas echt open, in plaats van dicht. Ik zal me op die wereld storten, me erin wentelen, erdoor rondrazen alsof ik weet wat ik doe.

Beeld: Cees Wouda

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij Lief

    Lief

    Gil omhelsde me, alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al was ik liever als laatste gebleven. Ik liep naar het grote raam,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Anne Steenhoff
    Anne Steenhoff

    Anne Steenhoff (1996) schrijft fictie en voor films. Ze studeerde in 2019 af aan de master Beroepsspecialisatie Film aan de UvA. Ze werkt momenteel als parttime leerkracht en schrijfster van kortverhalen bij Ella Global. Eerder verscheen haar werk bij De Optimist, Writenow en het NRC.

  • Foto van Berthe Spoelstra
    Berthe Spoelstra

    Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.

  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.