Richard Brautigan

My name is Richard Brautigan. I am
twenty-one years old.

I am an unknown poet. That does not
mean I do not have any friends. It means
mostly my friends know i am a poet,
because I have told them so.

Let us pretend that my mind is a taxi
and suddenly (“What the hell’s coming off!”)
you are riding in it.

*

Er was een meisje in Istanbul dat briefjes in mijn broekzakken stopte met de namen van schrijvers die ik persé moest lezen.

Richard Brautigan – So the Wind Won’t Blow It All Away

Nadat ik dat boek gelezen had, wilde ik alles van die schrijver hebben. In San Fransisco kocht ik bij City Lights alle boeken van Brautigan die ik kon vinden. Ik weet niet of je ooit van lievelingsschrijvers kan spreken (alles is constant in beweging), maar Richard Brautigan is een absolute held.

Hij schreef korte verhalen, romans, non-fictie en gedichten. Gister herlas ik: “The Edna Webster Collection of Undiscovered Writings.” Een gedichtenbundel die hij op eenentwintigjarige leeftijd maakte voor een meisje (Edna Webster). Richard Brautigan wilde een schrijver zijn/was een schrijver/is het geworden/blijft het.

Over zijn schrijverschap schreef Brautigan ooit: “All the secrets of my past have just come my way, but i still don’t know what i’m going to do next.”

‘Here are some of the secrets from Brautigan’s past,’ aldus Keith Abbott in het voorwoord van de bundel. (Wanneer u de kans krijgt: lees ook de rest!)

all the cities at once

Pretend
is
a city
bigger
than New York,
bigger
than
all the cities
at once.

*

Fly caught in a spider’s web

I
knew a man
who
was dying
of cancer.

He had
the patience
of a fly
caught
in a spider’s web.

When
he died,
he asked,

“What time is it?”

In de Oorshop

Dat wat overblijft

imagesH. noemde het huis waarin we woonden de Molly. Ik had haar al twee jaar niet meer gezien. Laatst kreeg ik een uitnodiging voor een expositie.
Ze zei: ‘Ik heb een werk gemaakt.’ Ze vroeg of ik kwam kijken.
Na die twee jaar had ze eindelijk stof gezogen in de Molly. Alle stof uit het huis lag uitgestrooid in de expositieruimte.
‘Ik wist niet dat je stof bewaarde,’ zei ik.
‘Ja, dat doe ik,’ zei ze. ‘Dat heb ik gedaan.’
‘Oké,’ zei ik. ‘En verder?’
‘Verder niets,’ zei ze.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Maxim Roozen

Toen ik begon te schrijven aan dit blog vroeg ik de redactie van Tirade wat er precies van mij verwacht werd. Ze zouden het wel leuk vinden als ik af en toe eens aan iets of iemand zou refereren. Nou, dat komt goed uit, dat doe ik namelijk graag. Volgens mij is taal één grote orgie aan referenties, zoals het televisieprogramma ‘Wie is de Mol?’ in feite hetzelfde is als lezen; wanneer je goed kijkt loopt alles over van betekenis en verwijzingen, ook wanneer er eigenlijk niet echt iets gebeurt.

Er gebeurt ondertussen wel degelijk van alles. Zo ook op de brug tussen de Staalstraat en de Oude Doelenstraat in Amsterdam. (Let op, nu komt het!) Daar stond degene aan wie ik nu ga refereren een sigaretje te roken, bijna alsof hij het per ongeluk deed. Maxim Roozen. Hij won in 2008 op zeventienjarige leeftijd een schrijfwedstrijd met een heel gek, intrigerend en origineel verhaal.

De bewondering kwam eerst. En toen de vriendschap. Zoals het hoort. Wanneer de vriendschap er eerst geweest zou zijn en daarna pas de bewondering dan viel zowel de vriendschap als de bewondering wellicht wat minder serieus te nemen.

Ik zag hem staan op de brug en riep zijn naam. Toen ik besefte dat ik zijn naam riep, riep ik nog een keer zijn naam. Ik dacht: die naam kan ik niet vaak genoeg roepen.
We dronken koffie op een bankje aan het water. Hij nam een slokje van mijn ijskoffie en kwijlde in mijn rietje.
Ik zei: ‘Je bent mijn jonge God.’
‘Meen je dat?’ vroeg hij.
‘Ja, dat meen ik,’ zei ik.
‘Zou je dat ook tegen andere mensen durven zeggen?’
‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Maar dan moet je me beloven dat je niet meer in mijn rietje kwijlt.’
‘Oké,’ zei hij.
‘Het enige dat opvalt,’ zei ik, ‘is dat je vaak over tepels schrijft.’
‘Tepels zijn heel belangrijk,’ zei hij.
Ik nam het meteen van hem aan.

Onthoud die naam. Voor nu en in de toekomst: Maxim Roozen. Als u hem ziet, op welke brug dan ook: doe hem de groeten van me.

Geluk

We werden wakker boven snackbar ‘t Hoekje. ‘s Nachts was er een kleine bestelbus langsgereden om kroketten en frikadellen langs te brengen. De bestelbus stond met de motor nog aan op de stoep. Er was haast bij. De snacks werden door een dikke kale man naar binnen gedragen. Ik hoorde hem schreeuwen: ‘Het wordt een mooie dag vandaag.’

Op mooie dagen ben ik eerder moe van de stad die steeds om aandacht vraagt in de vorm van geluiden. We gingen naar Eemnes omdat we in het gras wilden liggen en met onze ogen dicht naar de vogels wilden luisteren.

De kippen liepen los in de tuin, de kat lag in de zon op het grindpad, mijn vader stond vlakbij de put een kist te timmeren. Hij rook naar zaagsel. Het boren klonk door de straat. Ik herken mijn vader aan het geluid van boren zoals ik het geluid van de motor van onze auto herken.
Mijn moeder zat met rode wangen op een tuinstoel, ze had yoghurtijs gehaald. Iemand had me een keer verteld dat je van yoghurt grotere borsten kreeg. Romig. Nog altijd denk ik als ik naar een paar borsten kijk aan yoghurt. Yoghurt, denk ik dan.

Een tractor reed langs. De smid aan de overkant duwde een kruiwagen voor zich uit. De kerkklok sloeg een paar keer. Bij de buren klonk het gehinnik van een paard, de buurman stond in zijn schuur een rijwerktuig te maken. Ik herinner me dat zijn schuur verboden gebied was. ‘Anders gebeurt er hetzelfde met je als met de zoon van de slager.’ Ik wist niet wat er met de zoon van de slager gebeurd was, wel wist ik dat het me bang maakte.

We dronken thee en liepen de polder in, die aan de overkant van de straat was wanneer je via het pad langs café Staal liep. Ik heb geen enkele verstand van vogels (die kennis heb ik laten liggen), maar er waren sowieso aalscholvers, futen, meerkoeten, rotganzen, zwanen en de eenden die je ook in de stad ziet. Er renden hazen door de weilanden. Er was ook een dode haas bij die op het pad lag. Hij was kapot gebeten door een hond zonder zijn schoonheid te verliezen. Er waren paarden, koeien, schapen en geiten. Een paar jongens waren aan het vissen bij de sluis. Ze staken hun hand naar ons op. In een emmer lag een karper. Ik stelde me voor hoe één van de jongens met de vis op de foto ging.

Thuis maakten we de kachel aan en werden onze sokken zwart van de vieze vloer.  We sliepen in mijn oude kamer op een eenpersoonsbed onder een slaapzak die naar mottenballen rook. Ik lag in bed als een aangespoelde walvis. We sliepen lang en goed. Zoals wanneer je in een tent ligt op een eiland. Met veel dromen. M. droomde dat haar vader een studie ‘hobbyisme‘ volgde aan de UvA.
Ik zei: ‘We volgen allemaal een studie om uiteindelijk hobbyist te worden.’
Ze zei: ‘Dat is een heel ander verhaal.’

Terug in de stad lagen mijn slippers op zijn kop naast het bed.
M. zei iets in het Antilliaans. Dat doet ze wel vaker want daar komt ze vandaan, van de Antillen. Ze vertaalde de zin voor me. ‘Dat betekent slecht geluk.’ Ze wees naar de slippers die schijnbaar verkeerd om op de grond lagen.
Ik vroeg me af of slecht geluk zoiets was als het lezen van een slecht boek dat je toch wel heel mooi vond. Alles is goed, zolang je het maar niet aan iemand verteld. Voor de zekerheid draaide ik mijn slippers de goede kant op. Ik had zin in de zomer.

Fabriek

Een journalist vroeg me hoe ik het nou vond dat er allemaal jonkies zijn die mijn stijl nadoen. ‘Sorry?’ vroeg ik. De journalist meende het. Jonkies die mijn stijl nadoen en hoe ik dat vond.
Als het waar is dan is dat goed nieuws. Zeer goed nieuws.
Ik zou een fabriekje op kunnen richten. Voor een paar euro per uur schrijven mijn eigen Oempa- Loempa’s voortaan mijn teksten.

Verdwijnen

Soms verdwijn je een dag. Sommige mensen verdwijnen zelfs een heel leven. Ik was er een dag niet omdat ik probeerde te verdwijnen. Dat is niet gelukt: je kan pas verdwijnen als je ooit niet verdwenen was, als iemand je mist. Niemand heeft me gemist, ook ikzelf niet.

Het zat zo: mijn moeder belde me om te zeggen dat ik veel fouten maak.
Ik zei: ‘Fouten maak je nooit alleen.’
Omdat ze mijn moeder is, begreep ze meteen wat ik bedoelde, ze hing op.

En ik dacht aan mijn devies. Eigenlijk heb ik nooit een devies gehad, ik zocht er één. Dat kwam omdat ik in HP/de tijd wel eens een rubriek las waarin allerlei mensen naar hun devies gevraagd werd. Ik was bang dat iemand mij ooit om mijn devies zou vragen en dat ik het antwoord dan niet wist. Ik las laatst ook dat Wouter Bos een lijstje heeft met tv fragmenten voor wanneer hij gevraagd wordt voor Zomergasten. Zo zitten mensen schijnbaar in elkaar, ook als ze zeggen van niet.
Enfin. Ik zocht naar mijn devies, ik vond hem niet, totdat ik stopte met zoeken. Toen was daar ineens een quote van Samuel Beckett:

“Ever Tried. Ever Failed. No Matter.
Try Again. Fail Again. Fail Better.”

Te makkelijk eigenlijk, denk ik vaak. Het is een excuus om alles te proberen en vervolgens alles te verkloten, om vervolgens alles in de overtreffende trap te verkloten. Alsof je al weet dat je gaat mislukken, maar je zorgt ervoor dat de mensen je niets kunnen maken want jij zei het al.
Je kan het ook van de positieve kant bekijken: het is een excuus om alles te proberen.

Mijn verdwijnen bestond uit een aantal laffe handelingen. Ik zette mijn telefoon uit en ging niet naar mijn werkplek. Ik schreef een dag lang niets. Toch ging alles verdomme gewoon door: ik moest naar Rotterdam om voor te lezen op de Dag van de Literatuur, dat was al zo afgesproken. Het was het engste dat ik ooit heb gedaan, voorlezen op een plek waar vijfduizend jongeren zijn. Ik ben namelijk bang voor jongeren.

In een gangetje in de Doelen kwam ik Ester Noami Perquin tegen. Ze zei dat er een heel mooi meisje bij haar op de voorste rij zat en dat ze had willen zeggen: ‘Dat gaat over, hoor!’
Dolf Jansen zei tegen een groepje jongens dat hij over ze heen zou pissen als ze niet stil waren en bij Herman Brusselmans werd er met vliegtuigjes gegooid. Hij moest voorlezen in hetzelfde blok als Renske de Greef. Op een één of andere manier ging het bij haar over kleine tieten. Toen Herman Brusselmans opkwam zei hij: ‘Maar ze heeft wel een hele hoge kut.’
Lucky Fonz zong: ‘Eigenlijk wil ik dat je gaat,’ vervolgens liep de halve zaal leeg.

Gelukkig hielden de jongeren zich bij mij wel stil maar dat was geloof ik juíst een slecht teken, ik raakte de onrust in hen niet aan. Ze waren totaal onverschillig. Het was bijna alsof ik niet bestond. Mijn dag was geslaagd.



Meer blogs

  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

  • Foto van Fannah Palmer
    Fannah Palmer

    Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.