Maxim Roozen

Toen ik begon te schrijven aan dit blog vroeg ik de redactie van Tirade wat er precies van mij verwacht werd. Ze zouden het wel leuk vinden als ik af en toe eens aan iets of iemand zou refereren. Nou, dat komt goed uit, dat doe ik namelijk graag. Volgens mij is taal één grote orgie aan referenties, zoals het televisieprogramma ‘Wie is de Mol?’ in feite hetzelfde is als lezen; wanneer je goed kijkt loopt alles over van betekenis en verwijzingen, ook wanneer er eigenlijk niet echt iets gebeurt.

Er gebeurt ondertussen wel degelijk van alles. Zo ook op de brug tussen de Staalstraat en de Oude Doelenstraat in Amsterdam. (Let op, nu komt het!) Daar stond degene aan wie ik nu ga refereren een sigaretje te roken, bijna alsof hij het per ongeluk deed. Maxim Roozen. Hij won in 2008 op zeventienjarige leeftijd een schrijfwedstrijd met een heel gek, intrigerend en origineel verhaal.

De bewondering kwam eerst. En toen de vriendschap. Zoals het hoort. Wanneer de vriendschap er eerst geweest zou zijn en daarna pas de bewondering dan viel zowel de vriendschap als de bewondering wellicht wat minder serieus te nemen.

Ik zag hem staan op de brug en riep zijn naam. Toen ik besefte dat ik zijn naam riep, riep ik nog een keer zijn naam. Ik dacht: die naam kan ik niet vaak genoeg roepen.
We dronken koffie op een bankje aan het water. Hij nam een slokje van mijn ijskoffie en kwijlde in mijn rietje.
Ik zei: ‘Je bent mijn jonge God.’
‘Meen je dat?’ vroeg hij.
‘Ja, dat meen ik,’ zei ik.
‘Zou je dat ook tegen andere mensen durven zeggen?’
‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Maar dan moet je me beloven dat je niet meer in mijn rietje kwijlt.’
‘Oké,’ zei hij.
‘Het enige dat opvalt,’ zei ik, ‘is dat je vaak over tepels schrijft.’
‘Tepels zijn heel belangrijk,’ zei hij.
Ik nam het meteen van hem aan.

Onthoud die naam. Voor nu en in de toekomst: Maxim Roozen. Als u hem ziet, op welke brug dan ook: doe hem de groeten van me.

In de Oorshop

Geluk

We werden wakker boven snackbar ‘t Hoekje. ‘s Nachts was er een kleine bestelbus langsgereden om kroketten en frikadellen langs te brengen. De bestelbus stond met de motor nog aan op de stoep. Er was haast bij. De snacks werden door een dikke kale man naar binnen gedragen. Ik hoorde hem schreeuwen: ‘Het wordt een mooie dag vandaag.’

Op mooie dagen ben ik eerder moe van de stad die steeds om aandacht vraagt in de vorm van geluiden. We gingen naar Eemnes omdat we in het gras wilden liggen en met onze ogen dicht naar de vogels wilden luisteren.

De kippen liepen los in de tuin, de kat lag in de zon op het grindpad, mijn vader stond vlakbij de put een kist te timmeren. Hij rook naar zaagsel. Het boren klonk door de straat. Ik herken mijn vader aan het geluid van boren zoals ik het geluid van de motor van onze auto herken.
Mijn moeder zat met rode wangen op een tuinstoel, ze had yoghurtijs gehaald. Iemand had me een keer verteld dat je van yoghurt grotere borsten kreeg. Romig. Nog altijd denk ik als ik naar een paar borsten kijk aan yoghurt. Yoghurt, denk ik dan.

Een tractor reed langs. De smid aan de overkant duwde een kruiwagen voor zich uit. De kerkklok sloeg een paar keer. Bij de buren klonk het gehinnik van een paard, de buurman stond in zijn schuur een rijwerktuig te maken. Ik herinner me dat zijn schuur verboden gebied was. ‘Anders gebeurt er hetzelfde met je als met de zoon van de slager.’ Ik wist niet wat er met de zoon van de slager gebeurd was, wel wist ik dat het me bang maakte.

We dronken thee en liepen de polder in, die aan de overkant van de straat was wanneer je via het pad langs café Staal liep. Ik heb geen enkele verstand van vogels (die kennis heb ik laten liggen), maar er waren sowieso aalscholvers, futen, meerkoeten, rotganzen, zwanen en de eenden die je ook in de stad ziet. Er renden hazen door de weilanden. Er was ook een dode haas bij die op het pad lag. Hij was kapot gebeten door een hond zonder zijn schoonheid te verliezen. Er waren paarden, koeien, schapen en geiten. Een paar jongens waren aan het vissen bij de sluis. Ze staken hun hand naar ons op. In een emmer lag een karper. Ik stelde me voor hoe één van de jongens met de vis op de foto ging.

Thuis maakten we de kachel aan en werden onze sokken zwart van de vieze vloer.  We sliepen in mijn oude kamer op een eenpersoonsbed onder een slaapzak die naar mottenballen rook. Ik lag in bed als een aangespoelde walvis. We sliepen lang en goed. Zoals wanneer je in een tent ligt op een eiland. Met veel dromen. M. droomde dat haar vader een studie ‘hobbyisme‘ volgde aan de UvA.
Ik zei: ‘We volgen allemaal een studie om uiteindelijk hobbyist te worden.’
Ze zei: ‘Dat is een heel ander verhaal.’

Terug in de stad lagen mijn slippers op zijn kop naast het bed.
M. zei iets in het Antilliaans. Dat doet ze wel vaker want daar komt ze vandaan, van de Antillen. Ze vertaalde de zin voor me. ‘Dat betekent slecht geluk.’ Ze wees naar de slippers die schijnbaar verkeerd om op de grond lagen.
Ik vroeg me af of slecht geluk zoiets was als het lezen van een slecht boek dat je toch wel heel mooi vond. Alles is goed, zolang je het maar niet aan iemand verteld. Voor de zekerheid draaide ik mijn slippers de goede kant op. Ik had zin in de zomer.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Fabriek

Een journalist vroeg me hoe ik het nou vond dat er allemaal jonkies zijn die mijn stijl nadoen. ‘Sorry?’ vroeg ik. De journalist meende het. Jonkies die mijn stijl nadoen en hoe ik dat vond.
Als het waar is dan is dat goed nieuws. Zeer goed nieuws.
Ik zou een fabriekje op kunnen richten. Voor een paar euro per uur schrijven mijn eigen Oempa- Loempa’s voortaan mijn teksten.

Verdwijnen

Soms verdwijn je een dag. Sommige mensen verdwijnen zelfs een heel leven. Ik was er een dag niet omdat ik probeerde te verdwijnen. Dat is niet gelukt: je kan pas verdwijnen als je ooit niet verdwenen was, als iemand je mist. Niemand heeft me gemist, ook ikzelf niet.

Het zat zo: mijn moeder belde me om te zeggen dat ik veel fouten maak.
Ik zei: ‘Fouten maak je nooit alleen.’
Omdat ze mijn moeder is, begreep ze meteen wat ik bedoelde, ze hing op.

En ik dacht aan mijn devies. Eigenlijk heb ik nooit een devies gehad, ik zocht er één. Dat kwam omdat ik in HP/de tijd wel eens een rubriek las waarin allerlei mensen naar hun devies gevraagd werd. Ik was bang dat iemand mij ooit om mijn devies zou vragen en dat ik het antwoord dan niet wist. Ik las laatst ook dat Wouter Bos een lijstje heeft met tv fragmenten voor wanneer hij gevraagd wordt voor Zomergasten. Zo zitten mensen schijnbaar in elkaar, ook als ze zeggen van niet.
Enfin. Ik zocht naar mijn devies, ik vond hem niet, totdat ik stopte met zoeken. Toen was daar ineens een quote van Samuel Beckett:

“Ever Tried. Ever Failed. No Matter.
Try Again. Fail Again. Fail Better.”

Te makkelijk eigenlijk, denk ik vaak. Het is een excuus om alles te proberen en vervolgens alles te verkloten, om vervolgens alles in de overtreffende trap te verkloten. Alsof je al weet dat je gaat mislukken, maar je zorgt ervoor dat de mensen je niets kunnen maken want jij zei het al.
Je kan het ook van de positieve kant bekijken: het is een excuus om alles te proberen.

Mijn verdwijnen bestond uit een aantal laffe handelingen. Ik zette mijn telefoon uit en ging niet naar mijn werkplek. Ik schreef een dag lang niets. Toch ging alles verdomme gewoon door: ik moest naar Rotterdam om voor te lezen op de Dag van de Literatuur, dat was al zo afgesproken. Het was het engste dat ik ooit heb gedaan, voorlezen op een plek waar vijfduizend jongeren zijn. Ik ben namelijk bang voor jongeren.

In een gangetje in de Doelen kwam ik Ester Noami Perquin tegen. Ze zei dat er een heel mooi meisje bij haar op de voorste rij zat en dat ze had willen zeggen: ‘Dat gaat over, hoor!’
Dolf Jansen zei tegen een groepje jongens dat hij over ze heen zou pissen als ze niet stil waren en bij Herman Brusselmans werd er met vliegtuigjes gegooid. Hij moest voorlezen in hetzelfde blok als Renske de Greef. Op een één of andere manier ging het bij haar over kleine tieten. Toen Herman Brusselmans opkwam zei hij: ‘Maar ze heeft wel een hele hoge kut.’
Lucky Fonz zong: ‘Eigenlijk wil ik dat je gaat,’ vervolgens liep de halve zaal leeg.

Gelukkig hielden de jongeren zich bij mij wel stil maar dat was geloof ik juíst een slecht teken, ik raakte de onrust in hen niet aan. Ze waren totaal onverschillig. Het was bijna alsof ik niet bestond. Mijn dag was geslaagd.



Boekenbal

Het boekenbal slaan we over. Daar valt niets over te zeggen. Behalve dat iedereen dronken was en dat ik niet net als vorig jaar met een badmintonracket en bloemen uit een plantsoen thuiskwam maar met een paar mensen. Ik wist niet wie die mensen waren. Ik weet het nog steeds niet. Ik weet alleen vrijwel zeker dat het mensen waren. Dat soort.

Eigenlijk mocht ik er helemaal niet bij zijn.
1. Ik ben niet bekend genoeg.
2. Ik vergeet namen.
3. Ik heb het afgelopen jaar geen boek geschreven.
4. Ik ben (nog) nooit met iemand uit de boekenwereld* naar bed gegaan.
5. Ik ben niet mooi genoeg.

Omdat ze de zaal wel wilden vullen met een paar extra gekken, kreeg ik toch een uitnodiging. Ik moest ervoor zorgen dat de anderen niet zo op zouden vallen. Zoals mooie meisjes bevriend raken met lelijke meisjes zodat ze nog mooier lijken, maar dan anders.
Wim T. Schippers vroeg een paar jaar geleden op een feestje van de Bezige Bij al aan mij: ‘Ben jij ingehuurd?’
Ja. Je kan mij huren. Ik was ook nu weer ingehuurd.
Ik verdien mijn geld met het verpesten van feestjes. En zo af en toe met het verpesten van levens. Soms doe ik alsof ik schrijf.

Nu heb ik al met al toch nog best veel over het boekenbal gezegd.
Alles is gezegd. Ik vraag 200 euro per uur.

Meer dan een dag

1. Gisteren was ik in Leeuwarden voor een vergadering. In een smalle winkelstraat liep een zwarte man met een groot wit konijn aan een hondenriem. De zwarte man keek erbij alsof hij en het konijn samen een dreigend duo vormden. De waarheid was: ze zagen er lief uit, allebei. Ik wilde ook een konijn aan een hondenriem. De mensen zouden naar me kijken, ook al zou dat door het konijn komen.
Vroeger had ik al eens een groot wit konijn in een heel klein hok. Dat beest ontsnapte vaak naar de tuin van de buren, waar de buurman hem met een tuinslang nat spoot zodat het konijn het vluchten af zou leren. Uiteindelijk kreeg het konijn kanker en ging dood. Ik wist nog niet dat beesten dood konden gaan, ik wist nog niet wat kanker was. Gelukkig haal je op een dag al je achterstand in.

2. Aan de vergadertafel daar in Leeuwarden zat een jurylid, een jongeman die een alpinopet droeg. Misschien werd hij kaal. Op zijn rug hing een oude stoffige gymtas. Je kon de geur er zo bij bedenken. De tas zat vol knikkers, dat gaf een mooi geluid. De jongeman zei dat de knikkers van zijn dochter waren, ze zaten in zijn tas omdat hij er thuis geen plek meer voor kon vinden. Ik vroeg me af hoe zijn huis eruit zag.
Vroeger was er een knikkerpotje op de overloop in ons huis in Eemnes. Het was op de plek waar mijn opa een hartaanval kreeg. Hij was dood, maar in de gang zat nu een uitsparing die we mooi als een knikkerpotje konden gebruiken. Mijn broer won bijna al mijn knikkers. Omdat ik genoeg onderwerpen had om hem mee te chanteren, kreeg ik de knikkers allemaal terug. Ik maakte zelfs winst.

3. In de trein terug naar huis zat ik naast een vrouw met ravenzwart sluik haar. Ze rook naar een parfum waar je hoofdpijn van kreeg. Ze belde met iemand, ook al zaten we in de stiltecoupé. Stilte betekent niets, dat weet iedereen. Ze zei: ‘Erg hè, van Japan?’ Ze nam een hap van een luchtige cracker. ‘Gelukkig is God ons genadig.’
Ik vroeg me af of de vrouw dacht dat ze veilig was. En wie onze hersenen zo geprogrammeerd heeft dat we ons op een zeker moment weer veilig voelen. De trein kwam langs een natuurgebied waar om de honderd meter een bord stond: SCHIETTERREIN/LEVENSGEVAARLIJK. Ik zou op de terrein willen gaan liggen en wachten, zodat ik voortaan zeker zou weten dat levensgevaar niets te betekenen heeft.

4. ‘s Nachts kon ik niet slapen. In de slaapkamer was het heel heet. Alsof één van de buren vlak achter de muren van mijn slaapkamer wietplanten kweekte. Ik heb alle ramen opengezet. Van buiten klonk het geluid van een brommer. Iemand snurkte. Diegene was heel dicht bij mij, niemand schaamde zich voor elkaar. Tussen het snurken lag een stilte, een ruimte waarvan ik niet wist wat het was of waar het was. Ik dacht: als je lang genoeg door de stad loopt, kom je altijd iemand tegen die je kent. Ik dacht aan jou. Ik ken je niet. Wel leuk dat je dit leest, maar als ik je tegen zou komen dan was je nieuw voor me. Ik heb je nog nooit gezien. Ik weet niet wie je bent. De meeste dagen weet ik niet eens wie ik zelf ben. Misschien kan jij het me op een dag komen vertellen.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Een café

    Een café

    Omdat ze op maandagmiddag streetdance heeft en we na school een uurtje moeten overbruggen gaan Ada (7) en ik elke week naar een café. We hebben er een aantal geprobeerd – dat was een tijdje ons ding: steeds op nieuwe plekken cola en bitterballen halen. Sinds we bij Café Chris kwamen zijn we daar gebleven....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Kort nadat ik bij Van Oorschot was komen werken, vond ik in de krochten van de uitgeverij een exemplaar van Kontakt met de vijand. Het was een nieuw-oud boek, het had er sinds verschijnen in 1975 in een doos gelegen. Ik begon erin en stopte niet meer. De toon, het avontuur. Kees Verheul was de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Greet Kuipers
    Greet Kuipers

    Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.