Verdwijnen

Soms verdwijn je een dag. Sommige mensen verdwijnen zelfs een heel leven. Ik was er een dag niet omdat ik probeerde te verdwijnen. Dat is niet gelukt: je kan pas verdwijnen als je ooit niet verdwenen was, als iemand je mist. Niemand heeft me gemist, ook ikzelf niet.

Het zat zo: mijn moeder belde me om te zeggen dat ik veel fouten maak.
Ik zei: ‘Fouten maak je nooit alleen.’
Omdat ze mijn moeder is, begreep ze meteen wat ik bedoelde, ze hing op.

En ik dacht aan mijn devies. Eigenlijk heb ik nooit een devies gehad, ik zocht er één. Dat kwam omdat ik in HP/de tijd wel eens een rubriek las waarin allerlei mensen naar hun devies gevraagd werd. Ik was bang dat iemand mij ooit om mijn devies zou vragen en dat ik het antwoord dan niet wist. Ik las laatst ook dat Wouter Bos een lijstje heeft met tv fragmenten voor wanneer hij gevraagd wordt voor Zomergasten. Zo zitten mensen schijnbaar in elkaar, ook als ze zeggen van niet.
Enfin. Ik zocht naar mijn devies, ik vond hem niet, totdat ik stopte met zoeken. Toen was daar ineens een quote van Samuel Beckett:

“Ever Tried. Ever Failed. No Matter.
Try Again. Fail Again. Fail Better.”

Te makkelijk eigenlijk, denk ik vaak. Het is een excuus om alles te proberen en vervolgens alles te verkloten, om vervolgens alles in de overtreffende trap te verkloten. Alsof je al weet dat je gaat mislukken, maar je zorgt ervoor dat de mensen je niets kunnen maken want jij zei het al.
Je kan het ook van de positieve kant bekijken: het is een excuus om alles te proberen.

Mijn verdwijnen bestond uit een aantal laffe handelingen. Ik zette mijn telefoon uit en ging niet naar mijn werkplek. Ik schreef een dag lang niets. Toch ging alles verdomme gewoon door: ik moest naar Rotterdam om voor te lezen op de Dag van de Literatuur, dat was al zo afgesproken. Het was het engste dat ik ooit heb gedaan, voorlezen op een plek waar vijfduizend jongeren zijn. Ik ben namelijk bang voor jongeren.

In een gangetje in de Doelen kwam ik Ester Noami Perquin tegen. Ze zei dat er een heel mooi meisje bij haar op de voorste rij zat en dat ze had willen zeggen: ‘Dat gaat over, hoor!’
Dolf Jansen zei tegen een groepje jongens dat hij over ze heen zou pissen als ze niet stil waren en bij Herman Brusselmans werd er met vliegtuigjes gegooid. Hij moest voorlezen in hetzelfde blok als Renske de Greef. Op een één of andere manier ging het bij haar over kleine tieten. Toen Herman Brusselmans opkwam zei hij: ‘Maar ze heeft wel een hele hoge kut.’
Lucky Fonz zong: ‘Eigenlijk wil ik dat je gaat,’ vervolgens liep de halve zaal leeg.

Gelukkig hielden de jongeren zich bij mij wel stil maar dat was geloof ik juíst een slecht teken, ik raakte de onrust in hen niet aan. Ze waren totaal onverschillig. Het was bijna alsof ik niet bestond. Mijn dag was geslaagd.



In de Oorshop

Boekenbal

Het boekenbal slaan we over. Daar valt niets over te zeggen. Behalve dat iedereen dronken was en dat ik niet net als vorig jaar met een badmintonracket en bloemen uit een plantsoen thuiskwam maar met een paar mensen. Ik wist niet wie die mensen waren. Ik weet het nog steeds niet. Ik weet alleen vrijwel zeker dat het mensen waren. Dat soort.

Eigenlijk mocht ik er helemaal niet bij zijn.
1. Ik ben niet bekend genoeg.
2. Ik vergeet namen.
3. Ik heb het afgelopen jaar geen boek geschreven.
4. Ik ben (nog) nooit met iemand uit de boekenwereld* naar bed gegaan.
5. Ik ben niet mooi genoeg.

Omdat ze de zaal wel wilden vullen met een paar extra gekken, kreeg ik toch een uitnodiging. Ik moest ervoor zorgen dat de anderen niet zo op zouden vallen. Zoals mooie meisjes bevriend raken met lelijke meisjes zodat ze nog mooier lijken, maar dan anders.
Wim T. Schippers vroeg een paar jaar geleden op een feestje van de Bezige Bij al aan mij: ‘Ben jij ingehuurd?’
Ja. Je kan mij huren. Ik was ook nu weer ingehuurd.
Ik verdien mijn geld met het verpesten van feestjes. En zo af en toe met het verpesten van levens. Soms doe ik alsof ik schrijf.

Nu heb ik al met al toch nog best veel over het boekenbal gezegd.
Alles is gezegd. Ik vraag 200 euro per uur.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Meer dan een dag

1. Gisteren was ik in Leeuwarden voor een vergadering. In een smalle winkelstraat liep een zwarte man met een groot wit konijn aan een hondenriem. De zwarte man keek erbij alsof hij en het konijn samen een dreigend duo vormden. De waarheid was: ze zagen er lief uit, allebei. Ik wilde ook een konijn aan een hondenriem. De mensen zouden naar me kijken, ook al zou dat door het konijn komen.
Vroeger had ik al eens een groot wit konijn in een heel klein hok. Dat beest ontsnapte vaak naar de tuin van de buren, waar de buurman hem met een tuinslang nat spoot zodat het konijn het vluchten af zou leren. Uiteindelijk kreeg het konijn kanker en ging dood. Ik wist nog niet dat beesten dood konden gaan, ik wist nog niet wat kanker was. Gelukkig haal je op een dag al je achterstand in.

2. Aan de vergadertafel daar in Leeuwarden zat een jurylid, een jongeman die een alpinopet droeg. Misschien werd hij kaal. Op zijn rug hing een oude stoffige gymtas. Je kon de geur er zo bij bedenken. De tas zat vol knikkers, dat gaf een mooi geluid. De jongeman zei dat de knikkers van zijn dochter waren, ze zaten in zijn tas omdat hij er thuis geen plek meer voor kon vinden. Ik vroeg me af hoe zijn huis eruit zag.
Vroeger was er een knikkerpotje op de overloop in ons huis in Eemnes. Het was op de plek waar mijn opa een hartaanval kreeg. Hij was dood, maar in de gang zat nu een uitsparing die we mooi als een knikkerpotje konden gebruiken. Mijn broer won bijna al mijn knikkers. Omdat ik genoeg onderwerpen had om hem mee te chanteren, kreeg ik de knikkers allemaal terug. Ik maakte zelfs winst.

3. In de trein terug naar huis zat ik naast een vrouw met ravenzwart sluik haar. Ze rook naar een parfum waar je hoofdpijn van kreeg. Ze belde met iemand, ook al zaten we in de stiltecoupé. Stilte betekent niets, dat weet iedereen. Ze zei: ‘Erg hè, van Japan?’ Ze nam een hap van een luchtige cracker. ‘Gelukkig is God ons genadig.’
Ik vroeg me af of de vrouw dacht dat ze veilig was. En wie onze hersenen zo geprogrammeerd heeft dat we ons op een zeker moment weer veilig voelen. De trein kwam langs een natuurgebied waar om de honderd meter een bord stond: SCHIETTERREIN/LEVENSGEVAARLIJK. Ik zou op de terrein willen gaan liggen en wachten, zodat ik voortaan zeker zou weten dat levensgevaar niets te betekenen heeft.

4. ‘s Nachts kon ik niet slapen. In de slaapkamer was het heel heet. Alsof één van de buren vlak achter de muren van mijn slaapkamer wietplanten kweekte. Ik heb alle ramen opengezet. Van buiten klonk het geluid van een brommer. Iemand snurkte. Diegene was heel dicht bij mij, niemand schaamde zich voor elkaar. Tussen het snurken lag een stilte, een ruimte waarvan ik niet wist wat het was of waar het was. Ik dacht: als je lang genoeg door de stad loopt, kom je altijd iemand tegen die je kent. Ik dacht aan jou. Ik ken je niet. Wel leuk dat je dit leest, maar als ik je tegen zou komen dan was je nieuw voor me. Ik heb je nog nooit gezien. Ik weet niet wie je bent. De meeste dagen weet ik niet eens wie ik zelf ben. Misschien kan jij het me op een dag komen vertellen.

Daar heb je vrienden voor

Ik had een boekje van de Japanse schrijver Ryūnosuke Akutagawa gekocht. Hell Screen. Het was precies op de dag van de aardbeving in Japan. In café Thijssen in Amsterdam zat ik aan de bar te lezen. M. zat naast me. Ze had me al eens de verhalen Rashomon en In a Grove aangeraden: één van de beste verhalen over ‘waarheid’ en ‘moraal’ die ik ooit heb gelezen.
‘Laat eens zien,’ zei ze. Ze wees naar het boekje en bekeek de foto van Akutagawa op de achterflap.
‘Hij heeft zelfmoord gepleegd,’ zei ze, terwijl ze een pinda in haar mond gooide. ‘Zoals alle grote schrijvers dat doen.’
‘Ik niet,’ zei ik.
Ze legde het boekje terug op de bar, nam een slok van haar cognac, keek me aan en zei: ‘Jij bent ook geen groot schrijver.’

Werken

De werkruimte waar ik iedere dag schrijf of doe alsof wordt bevolkt door creatieve types. De overbuurvrouw is een operazangeres met een Duits accent. Ze maakt heel vaak ruzie. Ik hoor haar gillen, met harde voorwerpen tegen de muur aan gooien, telefoneren op kwade toon, met de deur slaan en huilen. Hartverscheurend huilen. Misschien hoort het bij haar werk. Zodat ze beter kan zingen.

Frietvorkjes, knikkers en mais

De hond moet ergens tussen gisteren en vandaag een blauw frietvorkje in zijn geheel hebben opgeschrokt. Vanmorgen lag het vorkje midden in zijn drol te stomen in het vochtige gras in het park. Kraaien vlogen over, er jogden jongens in zwarte leggings langs, het water in de vijver werd door de wind over de rand gejaagd. De lucht was grijs maar niet minder mooi. De dag was begonnen.

Ik stond naast de drol. De hond was er alweer vandoor, achter andere honden aan, achter vogels aan, achter mensen ook, happend naar de tassen die ze met zich mee droegen. Ik vind het een truttig om met een boterhammenzakje de poep van de hond op te ruimen. Ik ruim liever andere dingen op. Toch boog ik voorover: omdat er altijd mensen zijn die kijken. Omdat er altijd mensen zijn die woordcombinaties weten te maken en deze (wonderbaarlijk genoeg) ook uit weten te schreeuwen, hoe vroeg het ook is:

onbeschoft/kut/hoer/rot/hond/kanker/wie/denk/je/wel/niet/dat/je/bent/dan/het/beste!/graf/tak/dood/ja/dood/ja!/doei

Terwijl ik naar het blauwe vorkje keek dat nu samen met de drol in mijn hand lag, dacht ik aan die keer dat ik een knikker doorgeslikt had. Hoe dat kogelronde ding naar me staarde vanuit de wc-pot. Ik weet nog dat ik erom moest lachen. Niet omdat het grappig was, maar omdat ik nog niet kon begrijpen waarom het zoveel met me deed. Ik dacht aan alle keren dat ik expres heel veel mais at; omdat ik zo van onverteerbare dingen hou.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Lief

    Lief

    Gil omhelsde me, alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al was ik liever als laatste gebleven. Ik liep naar het grote raam,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Berthe Spoelstra
    Berthe Spoelstra

    Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler