Asbest

Ooit ben ik een receptionist geweest. Ik doe net of het heel lang geleden is allemaal; ik was om precies te zijn een paar maanden geleden nog een receptionist.
In het begin vond ik het heel leuk. Omdat nooit iemand mij belde op mijn eigen telefoon.
Mijn taken waren simpel: de telefoon ging over, ik moest de telefoon opnemen, in een groot boek opschrijven wie er belde en waarom, dan moest ik doorverbinden via een palet vol met knopjes en namen. Van kinds af aan ben ik al onder de indruk van zulk soort paletten. Als ik met mijn vader mee mocht naar zijn werk, het kantoor, dan dacht ik: hier gebeurt het. Dit is het échte leven. Hij liet me met de telefoons spelen en met naambordjes schuiven tot ik er moe van werd. Dat deed ik nu weer en dan in ruil voor geld.

Er waren een paar instructies: ik mocht niet te amicaal zijn. Liever niet met klanten praten. De bazin van het bedrijf vertrouwde me namelijk niet helemaal. Ik kan geloof ik gerust zeggen dat ze op een bepaalde manier bang voor me was. Omdat ze bang voor mij was, werd ik ook bang voor haar. Ik vergat zelfs de goede knopjes in te drukken op het palet. Als ik een beller aan de telefoon kreeg durfde ik ook niet door te vragen met wie ik sprak en waarom en voor wie diegene belde want soms was dat doorvragen de bedoeling, maar de andere keer weer niet. Vooral niet als er bekende mensen belden. Of mensen die zelf meenden dat ze bekend waren.
‘Je weet niet met wie je te maken hebt!’  klonk er in zo’n geval een stem aan de andere kant van de lijn. Dat wist ik zeker niet. Van huis uit heb ik weinig namen meegekregen.

Ik probeerde het beste te doen, daarom zei ik niets. Nooit. Tegen niemand. Ik liet de lange saaie dagen aan me voorbij glijden en keek naar buiten waar het regende. Heel soms scheen de zon. Tot er op een dag een team van de asbestbestrijding rondliep in het gebouw. Ze liepen in witte pakken door de gang, als marsmannetjes. Ik kon ze met mijn bewakingscamera vanuit alle hoeken bekijken en zag hoe een man met een zwarte Kappa trui aanwijzingen gaf aan de marsmannen. Hij wees met zijn vinger naar boven. Boven, daar zat het probleem, de tumor van het gebouw. De marsmannen verdwenen in alle richtingen, alsof ze iets zouden moeten omsingelen. De man met de zwarte Kappa trui kwam bij mij bij de receptie zitten.

Hij belde met zijn vrouw. Hij vertelde haar hoe laat hij ongeveer thuis zou zijn. Verder zei hij het meest van de tijd: ‘Oké. Op het laatst zei hij: ‘Ik ook van jou.’
Toen hij had opgehangen keek hij mij aan.
‘Is de asbest erg gevaarlijk in dit geval?’ vroeg ik.
‘Dat hangt er vanaf,’ zei hij.
Ik durfde niet te vragen waar dat vanaf hing.
‘Heb je ook een passie voor asbest?’ vroeg ik toen. ‘Ik bedoel: sommige dokters zijn blij met bepaalde vormen van kanker. Omdat ze mooi zijn, of anders. Heb je dat ook met asbest? Dat je soms opgewonden raakt van een vondst?’
De man met de zwarte Kappa trui dacht kort na.
‘Nee,’ zei hij. ‘Alleen als het een hele grote hoeveelheid is. Maar verder is er niets aan asbest dat me vrolijk stemt.’
Hij pakte iets uit zijn zak. Hij zei: ‘Bij mijn vorige werk had ik dat wel.’
‘Wat?’ vroeg ik.
‘Opwinding,’ zei hij.
‘Ik was stratenmaker,’ zei hij. ‘De halve stad is van mij.’
Hij vertelde dat zijn broer de Dam had aangelegd.
De Dam is eigenlijk van mijn broer,’ zei hij.
‘Hij heeft er een vrouw mee versierd,’ zei hij. ‘Met asbest versier je geen vrouwen. Je haalt iets weg in plaats van dat je er wat bij maakt.’
Ik dacht aan de broer van de asbestbestrijder, de man die de stad maakt.
‘Op de lange termijn is het denk ik mooier als je wat weg kan halen,’ zei ik.
En toen kwam mijn bazin binnen.

In de Oorshop

Hypermobiel

Ze nam me mee naar yoga. Vanmorgen heel vroeg. Het maakte haar niets uit dat ik zei dat ik niet wilde gaan.
Ze zei: ‘Ik wil ook weleens iets niet.’
Ik vond haar het knapste meisje dat ik ooit had gezien, dus ik ging.
‘Je bent hypermobiel,’ zei de Yogalerares toen ik in een vreemde positie op de mat lag. Ik dacht dat dat iets goeds was. Het klonk als iets goeds, alsof ik alle kanten tegelijk op kon bewegen. Maar het is een ziekte.

Ik moest los van de groep. De lerares zette mij voor het raam zodat ik de vensterbank kon gebruiken bij de oefeningen. De zon scheen in mijn ogen. Ik dacht aan het kruispunt voor mijn huis. Dat ik zie hoe mensen door rood rijden. Hoe het meestal goed gaat. Ik dacht aan de jongen uit de kroeg. Hij zei dat hij kunstenaar was. Hij vroeg me: ‘Zou jij sorry willen zeggen?’ Ik vroeg me af of ik eruit zag als iemand die sorry zou moeten zeggen. Ik dacht aan de lerares die ik vanmorgen tegenkwam in de buurt van het Oosterpark. Ze was dik geworden. Misschien was ik ook dik geworden. En aan gisteren; de man zonder voortanden in de trein naar Den Haag. Hij wurmde zijn tong door het gat. Ik dacht aan de droom van vannacht over Willem Frederik Hermans. Hij zat op een witte plastic Hartman stoel aan zee. Terwijl ik dat droomde dacht ik: wie droomt er nou over Willem Frederik Hermans op een witte plastic Hartman stoel aan zee? Toch droomde ik gewoon verder. Hij had zijn broekspijpen opgerold en rookte een sigaret. Zijn bril was beslagen. ‘Ik heb naar de cellosuites van Bach geluisterd,’ zei hij. ‘Niet om stoer te doen maar om te luisteren.’

Ik dacht aan het ziekenhuis aan de overkant van de straat. Hoe ik bij de receptie vraag of ze een bed voor me hebben. Niet om stoer te doen maar om te slapen.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Bruno Littlemore

Een paar weken geleden las ik in The New Yorker een recensie van het boek The Evolution of Bruno Littlemore. Geschreven door Benjamin Hale.

Het boek wordt verteld vanuit de point of view van de eerste pratende chimpansee op de wereld: Bruno. Na een dramatische gebeurtenis woont de chimpansee bij zijn verzorgster Lydia Littlemore in huis.

Zowel op de achterflap van de roman als in de recensie in The New Yorker staat dat je na het lezen van dit boek begrijpt wat het betekent om een mens te zijn. Wat het betekent om te kunnen denken in taal.  
Dat leek me wel wat.

Ik haalde het boek in huis. Het ligt al een week op mijn nachtkastje. (Al heb ik helemaal geen nachtkastje, ik heb zelfs een hekel aan nachtkastjes. Waarom weet ik ook niet. Misschien omdat er altijd vieze dingetjes in, op en achter het nachtkastje liggen. Zoals tissues vol snot en bloed, aangekoekte tijdschriften, natte dropjes, afgeknipte teennagels, vergeelde notitieboekjes, dat soort onzin.)

Dat boek ligt op de grond naast mijn bed. (Zeg dat dan gewoon meteen!)
Ik heb het nog niet gelezen. Steeds blijf ik hangen op de eerste pagina. Ik kan u dus nog niets vertellen over wat het precies betekent om een mens te zijn. Behalve dat er niet om doorheen te komen is.

De kinderen

Een man en een vrouw dronken koffie aan een lange houten tafel in de koffiezaak. Wanneer de man iets zei, lachte de vrouw, maar het was niet de lach die hij gewend was.
Ze vroeg hem: ‘Hoe gaat het?’
Hij zei: ‘Heel goed.’
Hij herhaalde dat. ‘Heel goed,’ zei hij.
‘Mooi,’ zei zij.
‘Maar,’ zei de man. Hij roerde door zijn koffie. Hij liet een korte stilte vallen.
‘Wat doen we met de kinderen?
Nu bukten zowel de man als de vrouw voorover en pakten uit grote leren tassen een agenda.
Ze bekeken de agenda’s. Fronsten.
Ze hadden allebei belangrijke dingen te doen. Belangrijkere dingen te doen.

Mimicry

Fotograaf Judith van IJken heeft het boek Mimicry gemaakt waarin ze twee generaties in dezelfde kleding laat poseren. Een heel simpel idee eigenlijk: dochters in de (bewaard gebleven) jurken van hun moeder, zoons in de (oude) hemden van hun vader. (Sjaals, petjes, broeken, jassen, badjassen, truien, brillen, etcetera.) De beelden hebben een ontroerende uitwerking.
Op de foto’s zijn de ouders en de kinderen ongeveer van dezelfde leeftijd. Ze zijn naast elkaar afgedrukt in het boek. Soms zelfs overlappend. Af en toe krijg je het beangstigende idee dat de tijd niet bestaat. Dat identiteit niet bestaat.

In het voorwoord zegt Bas Haring: “Dat ik op mijn ouders lijk is niet eens mijn grootste frustratie. Dat ik op iemand lijk. Dat zit me dwars. Iemand die eerder dan ik leefde en die me het leven heeft voorgedaan.”

Eigenlijk zijn de foto’s waarin de kinderen zich zichtbaar niet gemakkelijk voelen in de kledij die hun ouders vroeger droegen het allermooist. Omdat in die beelden de bevrijding naar voren komt, of in ieder geval een opening naar iets anders. Iets nieuws. 23_153_386

Zelf zegt de fotograaf Judith van IJken op haar website over dit project:

Walking around in the New York neighbourhood of Williamsburg, I kept thinking I saw my father going past. Not the way he looks now, but as I know him from old photos. Nothing but young guys with great mops of black curls, moustaches and beards, 1980s-style training tops, tight jeans and often on racing bikes. Guys who looked like their fathers did in the 1980s.

In the first instance I saw this as a matter of fashion, the ‘retro’ trend that seems to move in parallel with my generation. Ten years ago I wore wide-legged slacks, today tight jeans. Just like my mother when she was twenty and later thirty. When I gave it some more thought, I realised that this everyday phenomenon raises interesting questions about the age we live in. Questions such as: “Why is it that this generation wants to look like its parents?”, “What does that say about our time?”, “What is the relationship between these generations?” and “What has happened in the meantime?”

Ja, wat eigenlijk?

Meer blogs

  • Afbeelding bij Lief

    Lief

    Gil omhelsde me, alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al was ik liever als laatste gebleven. Ik liep naar het grote raam,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Anne Steenhoff
    Anne Steenhoff

    Anne Steenhoff (1996) schrijft fictie en voor films. Ze studeerde in 2019 af aan de master Beroepsspecialisatie Film aan de UvA. Ze werkt momenteel als parttime leerkracht en schrijfster van kortverhalen bij Ella Global. Eerder verscheen haar werk bij De Optimist, Writenow en het NRC.

  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).