Reacties

Foto 311.

Steeds vaker wordt mij de vraag gesteld waarom ik geen website heb. Of een andere pagina op internet. Het uploaden van teksten, liedjes, foto’s, meningen. Zoiets als dit en dat u dan mijn woorden leest.
Ik zou u graag een mooi, slim en teder antwoord willen geven. Zoals sommige meisjes soms zijn.
Ik zou iets kunnen zeggen over de stilte, verveling, vertraging, de tijd, ambacht.

De waarheid is: ik ben bang.

Het is alsof je met iemand praat. En per ongeluk vertel je meer dan dat je van plan was te vertellen.

2.

Mijn vriendin is lid van Filosofie Magazine. Ik weet dat dit een goede reden is om het uit te maken. Dat weet ze gelukkig zelf ook: ik heb haar al meerdere keren een gesprek horen voeren met een dame van de afdeling abonnementen en klachten. Maar op een één of andere manier komt ze niet meer van het magazine af.
Zoals bij alles waar je niet vanaf komt: je gaat eraan hechten.

Het afgelopen nummer had als thema: online vriendschap. Er stond een stuk in over een columnist van het Amerikaanse Sport Illustrated: Jeff Pearlman. Sinds zijn columns op internet verschijnen krijgt hij veel vaker (anonieme) negatieve reacties.  Hij besloot de identiteit van een aantal anonieme reactors te achterhalen en belde ze op. Geen van hen had het zo bedoeld. Ze zeiden zich zelfs voor hun eigen gedrag te schamen.

Jacqueline Whitmore van Etiquette Expert zegt over de mensen die negatieve reacties op internet plaatsen: “They never think that the person receiving the message might be a real human being.”

3.

Mijn naam is Maartje Wortel. Ik zal de komende tijd teksten plaatsen op dit blog.

In de Oorshop

De rookduivel (2)

longkankerElly van bijna zestig, die al drieënveertig jaar rookt, merkte laatst op dat veel mensen die afstand doen van de tabak niet veel later met allerlei vreemde kwalen worstelen. Zij is iemand die desnoods de vreemdste uitvluchten weet te bedenken om maar niet met roken te hoeven stoppen. Een verslaving aan tabak is voor veel mensen net zo moeilijk te overwinnen als een aan heroïne, schrijven de Nederlandse longartsen Pauline Dekker en Wanda de Kanter in hun informatieve boek Nederland stopt met roken (Amsterdam 2008).
Er zijn inderdaad mensen die altijd moeten roken. Hun leven organiseren ze zo dat er in elk geval gelegenheid is om er een te kunnen opsteken. Als het moet brengen ze daar zeer grote offers voor. Ooit was ik zelf iemand die in de kleine uurtjes, na een halve nacht slaap, wakker schoot en er dan even uitging om een of twee sjekkies op te steken. De ijlhoofdigheid die over je kwam wanneer je er een op de lege maag rookte, behoorde toen tot een van mijn meeste geliefde ervaringen.
Constantijn I, Grieks koning (1868-1923), moet een zeer hartstochtelijk roker zijn geweest. Dat schrijft de beroemde thoraxchirug Ferdinand Sauerbruch in zijn memoires (Das war mein Leben, 1954). Deze Constantijn moest in 1915 vanwege een chronische pleuritis een resectie van twee ribben ondergaan. Er werd besloten de operatie onder plaatselijke verdoving uit te voeren. De koning liet zich er niet van afbrengen om tijdens deze ingreep aan één stuk door sigaretten te consumeren. Toen de chirurg een rib met de ribbenschaar doorknipte gaf dat een hoorbaar gekraak. ‘Is er een instrument gebroken, professor?’ informeerde de koning. Waarop de chirurg een deemoedig ‘Ja, Uwe Majesteit’ liet klinken en voortging, terwijl de patiënt zich er nog eentje door een verpleegster liet opsteken.
Indonesiërs zijn ook zeer hartstochtelijke rokers. De traditionele sigaretten zijn daar op smaak gebracht door kruidnagel aan de tabak toe te voegen. Kretek luidt de naam van deze tabak, een onomatopee, want bij het verbranden brengen de etherische oliën in de kruidnagel een knetterend geluid voort. Voor historisch onderzoek verbleef ik ooit bijna een half jaar op Java. In de straten hing de aangebrande geur van klapperolie, in de gebouwen en huizen een zoete walm van kretek. Bijna alle mannen rookten, alle binnenruimten stonden blauw. Met een Indonesische begeleider bezocht ik een kampong, een van de minste buurten in de hoofdstad. Tijdens de wandeling passeerden we een houten huisje waar buiten voor de deur twee zieken op een matje lagen. Het waren jongens die in de bloei van hun leven hadden moeten verkeren. Daarentegen waren ze ernstig vermagerd en hun gelaatskleur oogde als die van de stervenden: gelig en grijs. Ze bleken aan tbc te lijden. Hun familie was niet in staat medicijnen voor hen te kopen, zodat ze spoedig zouden sterven. Ik raakte even met ze aan de praat en vroeg bedremmeld, vanwege een opspelend schuldgevoel, of ik misschien iets voor ze kon doen. De jongens, allebei zeer vriendelijk en vrolijk, knikten en vroegen of de tuan misschien iets te roken voor ze had. Toen heb ik voor allebei een pakje Djarum geregeld en zelden is me zoveel dankbaarheid betoond.
Dat hartstochtelijk roken dikwijls keihard wordt afgestraft heb ik van zeer nabij ervaren. Een oom van me kreeg als vijftiger longemfyseem. Als ik terugdenk aan die ziektegeschiedenis krijg ik het alsnog benauwd. Hij was er vaak te slecht aan toe om te kunnen roken, maar als het hem iets beter ging, draaide hij meteen een saffie. Op een vroege ochtend zat hij dood in de stoel, met een gedoofde peuk tussen de vingers.
Het lot van die oom heeft me indertijd aan het denken gezet. Niet lang na zijn uitvaart ben ik voor het eerst met roken gestopt, wat me niet moeilijk afging. Een decennium later begon ik opnieuw en hield het na een paar jaar weer voor gezien. Dat patroon heeft zich, met kortere intervallen, een aantal keren herhaald. Stoppen was nooit een probleem. Komend voorjaar wil ik mezelf, na vijf jaar onthouding, ook weer een maandje roken toestaan. In die tijd wil ik enkele kistjes sigaren, een paar pakjes kretek en nog wat gewone shag wegpaffen. Het besef dat de rookduivel me bij vlagen toch wel weet te verleiden, maar me niet in zijn greep kan houden, stemt me heel gelukkig. 

Tot hier en niet verder.
Laat ik eindigen met de oude Texelse nieuwjaarswens:

Veul zeuge, veul zeuge! 

www.nicodros.nl

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Nachtelijk bezoek

bloedOpspelend maagzuur zorgde ervoor dat ik even voor tweeën mijn bed verliet om een handje havervlokken te eten. Terug in bed lag ik te malen over alledaagse zorgen. Een daarvan was wat voor bijdrage ik in godsnaam nog op deze site zou moeten plaatsen. Na zeven weken was ik wel eens door mijn onderwerpen heen. Dat impulsieve schrijven had iets van persen zonder te hoeven poepen. Nog een week, dacht ik, dan heb ik geen blog meer aan mijn been, en is er weer alle ruimte voor de roman. En terwijl die gedachte in mijn sluimerende geest oplichtte, meende ik te horen dat de keukendeur vanuit de tuin zachtjes werd geopend. Meteen was ik klaarwakker. Al die tijd had mijn vrouw in volle overgave naast me liggen slapen. Daarbij draait ze zich ongeveer twee keer per uur om en maakt dan kirrende geluidjes. Nu haperde haar ademhaling even, alsof zij ook onraad bespeurde, maar daarna sliep ze weer verder. Haar zoon was ’s ochtends door zijn vader opgehaald om bij zijn familie de tweede kerstdag door te brengen. Hij zou pas over twee dagen terugkomen. Had ik dat raspende geluid van die deurkruk soms in een droom gehoord? En was de achterdeur dan los geweest? Dat laatste leek bij nader inzien waarschijnlijk. Eerder die avond had ik de poes vergeefs naar binnen geroepen, en me voorgenomen het nog eens te proberen. Maar ik was het vergeten, zoals ik de deur ook niet had afgesloten. Ik hoorde niets meer, behalve het hameren van mijn hart in mijn borstkas, en toch leek het me dat er iemand was. Nu haar zoon er niet was, brandde er geen enkel lichtje in de gang. Zag ik iets van een klein schijnsel onder de spleet van de deur? Een, twee minuten later hoorde ik iets kraken. Dat geluid herkende ik als afkomstig van een vloerplank, een schuin afgezaagd uiteinde vlakbij het deurgat naar de voorkamer. Daar bevond hij zich dus. Nu kwam ik voorzichtig overeind, blij dat ik een hemdje en een onderbroek aan had. Ik weet heel goed hoe ik in het donker zonder rumoer om dat bed heen naar de deur kan komen. Moest ik eigenlijk doodstil zijn om de ander te verrassen? Of juist kabaal maken en hem daarmee de stuipen op het lijf jagen? Ik besloot tot het eerste. De sluipgang door huis had ik vaak geoefend in tijden van slapeloosheid die nog niet ver achter me lagen. Zelfs de deur maakte geen geluid toen ik hem opende en voorzichtig de gang betrad. Er scheen een kleine lichtbundel in de voorkamer, in de hoek waar de boekenkast staat. Daar stond ook mijn laptop op een rijtje boeken, een nogal dure Apple, die mijn vrouw heeft voorgeschoten. Ik wist de kamer zonder gerucht te bereiken en deed meteen het licht aan. Hij stond met zijn rug naar mij toe, een joch van nog geen twintig. Hij had zo’n grijs katoenen sweater aan met een capuchon die hij over zijn hoofd had getrokken. Heel even verstarde hij toen het licht aanschoot, en daarna draaide hij zich half om. Hij had het witte kleinood al in zijn hand.
‘Zet die laptop weer terug!’ beet ik hem toe.
Hij deed het, smeet hem bijna weer terug op de plank met boeken en draaide zich weer om. Nu zag ik voor het eerst iets van zijn gezicht. Een stevige neus, puberale beharing rond zijn mond, ingevallen wangen en toegeknepen ogen. Toen ik de eerste stap in zijn richting zette ging zijn rechterhand naar een zak van zijn sweater, en op dat moment stormde ik naar hem toe, omdat ik vermoedde dat hij een mes wilde pakken. Mijn voornemen om hem met links vol op zijn gezicht te beuken lukte slechts gedeeltelijk. Hij bewoog zijn hoofd nauwelijks maar toch schampte mijn vuist langs zijn hoofd, al trof ik zijn oor wel voluit. Op datzelfde moment raakte mijn gebogen rechterknie hem vol in de buik (hoewel ik het op zijn kruis gemunt had) en hij met een diepe keelklank een hoeveelheid lucht uitstiet. Hij maaide met links om zich heen. Een worsteling volgde, waarbij ik zijn rechterarm afklemde. Toen gebeurde er twee dingen tegelijk: mijn vrouw in de aangrenzende kamer begon te schreeuwen, wat me de gedachte deed opvatten dat er misschien een tweede insluiper was. Tegelijk voelde ik een helse pijnscheut in mijn rechterteen die toch al zo gevoelig was na een ongelukje tijdens een verhuizing. Die paar seconden van weifeling benutte de jongen om langs me heen te schieten en via de gang en de keuken naar de tuin te ontsnappen. Ik haastte me naar de slaapkamer en vond mijn vrouw daar, alleen op bed, ineengedoken, jammerend.

 Ik was heel rustig nadien en heb haar verteld wat zich buiten onze slaapkamer heeft afgespeeld. Halverwege mijn relaas onderbrak ze me en zei:‘Eerst de achterdeur op slot.’ Dat heb ik gedaan en vervolgens heb ik een longdrinkglas cognac ingeschonken en daar hebben we beurtelings van gedronken, terwijl ik haar vasthield en koesterde. De nagel van mijn grote teen rechts bleek gespleten. Het bloedde hevig, maar de pijn zakte spoedig. Voorzichtig wikkelde ik een handdoek om de bewuste voet, om het bed niet te bevlekken. In de gang en keuken waren veel sporen van bloed. De poes was intussen door het luikje de keuken ingekomen en deed zich er tegoed aan. Ze vluchtte met een donkerbruine snuit naar buiten. Ik heb alles opgedweild, terwijl mijn vrouw wezenloos naar het tafereel stond te kijken. Of we de politie niet moesten bellen, vroeg ze me. Maar ik zei dat het geen enkele zin had, omdat de dader was gevlogen. Daarna zijn we in bed gekropen en is ze in slaap gevallen. Nu en dan rilde ze alsof ze het steenkoud had. ’s Nachts ben ik er nog even uitgeweest en heb de laptop even in mijn handen genomen.
De volgende ochtend leek de situatie weer bijna normaal. Ons ontbijt stelde niet veel voor.  Mijn vrouw at alleen een paar mandarijntjes en bedankte voor koffie. Na zeven jaar moeiteloze onthouding verlangde ik er ineens naar om een sigaar op mijn nuchtere maag te roken. Verder was ik de kalmte zelf. Maar dat veranderde toen ik in de keuken kwam en door het raam spiedend een ontdekking deed. In de sneeuw die de tuin bedekte was een bloedspoor. Verwonderd ging ik naar buiten om het beter te kunnen bekijken.
‘Ben je hier vannacht ook geweest?’ klonk het achter me.
Ik schudde het hoofd.
‘Dus dit is niet jouw bloed?’
‘Nee.’
‘Dan was dat bloed in de gang en keuken misschien ook niet allemaal van jou.’
‘Zou kunnen.’
‘Moeten we dan toch de politie niet bellen?’

 We hebben er mot over gekregen, want ik wil per se niet dat er politie bijkomt. Wanneer er een Amsterdamse rechercheur is langs geweest staat er een uur later een reporter van De Telegraaf op de stoep. En voordat je er erg in hebt figureer je met naam en al in een spectaculaire reportage vol burgerleed. Het is niet mijn ambitie om dankzij deze verwikkeling tot het blanke boegbeeld van Wakker en Weerbaar Nederland uit te groeien, te worden uitgeroepen tot een echte jongen van Jan de Wit in het hartje van Bos en Lommer.
Sinds we die sporen in de tuin hebben gevonden, is er iets aan mijn vrouw veranderd. Ze oogt niet langer nerveus, eerder ijzig kalm. Herhaaldelijk stelt ze me indringende vragen, alsof het een verhoor betreft. Ik heb niets te verbergen, maar sommige details zijn me zelf ook duister. Meerdere keren heb ik haar verzekerd dat er geen mes in het spel is geweest. Bij alles wat ik zeg, kijkt ze me onderzoekend aan en doet er vervolgens het zwijgen toe. Het lijkt alsof we allebei op een ontknoping wachten. Mijn verlangen naar een sigaar krijgt onderhand iets onbedwingbaars. Maar de tabakswinkel is achthonderd meter verderop. Ik loop nogal moeilijk en het is glad buiten.

De wijngeest

alambiqueAan het begin van onze jaartelling kregen de Romeinen het vermoeden dat er een geest (spiritus) in de wijn moest zijn. Maar het waren nota bene de Arabieren die enkele eeuwen later een primitief destilleertoestel (al ambiq) ontwikkelden. Ze gebruikten het voor de bereiding van parfums uit rozenwater, mirre, jasmijn, kruidnagel en kaneel. Op een gezegende dag is men ook dadelwijn gaan destilleren en zo kwam ergens in de woestijn de eerste brandewijn op aarde. Eerst was het een medicijn en daarna al snel een genotmiddel. Toen de islam de Arabische wereld had veroverd werd de brandewijn verboden. Het was een drank waarin demonen huisden.
Via de handelsroutes bereikte het destilleertoestel China en Europa. In het Avondland vatten middeleeuwse alchemisten belangstelling op voor het destilleren van aqua ardens. Spoedig verfijnde deze kunst zich en doorgrondde men het proces beter. Men ontdekte dat er twee soorten alcohol vrijkomen bij het destilleren van extracten uit fruit. De alcohol die als eerste vrijkomt wanneer de ketel op een laag vuurtje wordt gestookt is niet drinkbaar, want giftig in kleine hoeveelheden. Houtgeest luidt de Oudhollandse naam voor het giftige metanol. Op een hoger temperatuur komt echter de wijngeest vrij tijdens het stoken. Dat is de fruitige, drinkbare alcohol (etanol) die alleen giftig is wanneer iemand er grote hoeveelheden van neemt.
Behalve fruit begonnen Chinezen ook rijstwijn te verstoken. Europeanen ontdekten dat je ook bier of gistend graan als grondstof kunt gebruiken.
In de negentiende eeuw was het stoken van graangeest (jenever) een populaire huisvlijt onder het gewone volk. Dominees en verlichte burgers trokken ten strijde tegen deze liefhebberij die de drankzucht aanwakkerde. Een van de leuzen luidde: ‘Genever: erger dan de cholera!’ Dit beschavingsoffensief was redelijk succesvol en zo raakte het stoken als huisvlijt meer en meer in onbruik.
Elders in Europa hield deze liefhebberij langer stand. In Midden- en Oost-Europa pleegt men vandaag de dag nog steeds met kleine ketels allerlei fruitige elixers voort te brengen. Met name de jajem van pruimen, perzik of abrikoos is geliefd. In Kroatië en Roemenië is het stoken een sociale activiteit. In het najaar is het druk op de dorpspleinen waar enkele grote stookketels staan. Iedereen brengt er zijn stookwijn of gistende fruitpap naartoe. ’s Winters vormen de schuurtjes met ketels ontmoetingsplaatsen voor de bewoners. Zowel de ketel als de inhoud ervan zorgen dat iedereen het lekker warm heeft.
In Zuid-Europa is het stoken van restproducten uit de wijnoogst populair. Wanneer de druiven zijn geperst, kun je uit de gistende schillen nog steeds een fantastische grappa of aquavita stoken. Eigenlijk kun je uit alles waarin suiker zit een borrel maken. Indertijd troostten de slaven op de suikerplantages zich met een uit melasse gestookte dram. Ook de Polen en Russen hebben het goed begrepen. Die eten aardappelen slechts mondjesmaat maar nuttigen deze liever in de gedaante van wodka.
De stookketel of alambiek is bezig aan een stille comeback in de Lage Landen. Een groeiende groep mensen maakt in de nazomer wijn van uiteenlopende vruchten als druiven, appels, peren, aalbessen, vlierbessen en wat niet al. Wanneer de donkere dagen voor kerst aanbreken kun je deze wijnen in een zelfvervaardigde ketel (of een via internet in het buitenland bestelde alambiek) tot fruitige jajem verstoken. Je kunt bijna gelukkig worden van zulke huisvlijt en de voortbrengselen ervan. Mits je de stookvoorschriften in acht neemt en fijnproever blijft.      

Een gevoelige man

lezende+vrouwWanneer een man een vrouw ontmoet die ‘schrijft’, zal dit feit zijn interesse in haar niet per se vergroten. Andersom gebeurt dit dikwijls wel. Het simpele feit dat mannen schrijven kan het amoureuze vuur bij vrouwen zelfs gemakkelijk aanjagen. Schrijven moet in dit verband trouwens wel betekenen: publiceren. De werkschuwe kwibus die al acht jaar in zijn omgeving rondzevert dat hij met een roman bezig is of schrijft aan een ultiem boekwerk waarin het Filosofisch Ei wordt gepeld, hoeft niet op enige vrouwelijke belangstelling te rekenen. Maar als er wel een boek ligt, zullen die vrouwen het met welwillende aandacht opslaan. Vrouwen en mannen lezen op verschillende wijze. Voor zover mannen nog lezen zijn ze vooral op zoek naar de mythe en universele gedachte achter het verhaal. Vrouwen, wier literaire belangstelling oneindig breder is,  hebben meer oog voor het bijzondere, de karakters en het drama. Lezen ze een boek waarvan de thematiek en de stijl hun bevallen,  dan ontwaakt als vanzelf ook hun belangstelling voor de schrijver achter het boek.
Zo’n schrijver krijgt brieven van hen op het e-mailadres van zijn website of via het postadres van zijn uitgeverij. Die brieven onderscheiden zich door hun lengte, diepgang en vertrouwelijke toon. Stel, zo’n schrijver loopt alweer een tijdje los. Het lukt hem eenvoudig niet het schrijven van fictie te combineren met een volwaardig liefdesleven. De letteren en de liefde neigen ertoe elkaar wederzijds te ondermijnen. Wanneer hij zich teveel op het schrijven stort, voelt zijn partner zich verwaarloosd. Verliest hij zich te zeer in de relatie, dan kwijnt zijn werk en raakt hij getergd. Een vrijblijvende omgang met een ontvankelijke lezeres kan misschien een aardig verzetje inhouden. Na enkele brieven heen en weer wordt het tijd voor een rendez-vous, ergens in een achterzaaltje van een café zonder muziek. Hij heeft na binnenkomst in één oogopslag gezien dat zij niet ‘die ene’ is, en eigenlijk is dat maar beter ook. Dan is hij in elk geval niet zo kwetsbaar. Ze is aardig en warm en heeft esprit, en dit alles doet hem ontdooien. Volgt een genoeglijk avondje. De eerste keer gebeurt het niet, maar na het weerzien raken ze ter kooi, hoewel hij haar voordien duidelijk heeft gemaakt niet op zoek te zijn naar een intense verbintenis. Redenen? Hij vertelt haar hoe zijn roman in wording hem opeist en hoezeer hij nog innerlijk bezet is door een relationeel drama uit het jonge verleden. Maar een maandelijkse rendez-vous met uitvoerige gesprekken en hartstochtelijke bijslaap behoort wel tot de mogelijkheden. En zo gebeurt het ook. Dat na verloop van tijd nog twee of drie andere lezeressen op gelijke voorwaarden tot zijn stal toetreden hoeft zij niet te weten. Hij vraagt er immers ook niet naar wat zij de rest van de maand uitvreet. Voor hem is dit een fijne oplossing: nu en dan de voeten kunnen warmen, zonder in het gezeur te hoeven zitten. En alle tijd om te schrijven! Hij kan het lang volhouden zo, maar na verloop van tijd is het de ontvankelijke lezeres die onder deze verbintenis begint te kwijnen. Lezend in zijn werk had zij een gekwetste, bijzondere man achter dit proza bespeurd. Die man had zij graag willen leren kennen, en om dit te bereiken heeft zij veel geduld gehad.  Maar van lieverlee begint het tot haar door te dringen dat het met hem nooit meer wordt dan één avondje exclusief in de maand. In zijn proza toont hij zich een zeer gevoelig man, in het leven laat hij daarvan slechts een glimp zien. Zij trekt haar conclusie. Onze schrijver is werkelijk aangeslagen door het plotselinge verlies van haar warmte en esprit. Hij schrijft haar enkele brieven, maar zij antwoordt niet meer. Hierna resteert hem niets anders dan te wachten op een nieuwe ontvankelijke lezeres die haar lege plek in zijn stal zal innemen.

Debutantenzorg

Daedalus-en-icarusIn 2009 bestond de oogst van literaire fictiedebuten – verhalenbundels en romans – in Nederland en Vlaanderen uit ongeveer zeventig boeken. Stelt u zich eens even voor: zeventig nieuwe auteurs die in één enkel jaar hun opwachting maken. Dat zijn er, als zo’n trend aanhoudt, welgeteld zevenhonderd in een decennium, en dan hebben we het alleen nog maar over het Nederlandse taalgebied. Met recht pleegt mijn oude vader over de schrijverswereld te zeggen: ‘Er zijn een hoop kraaien rond het kreng.’
In de eerste decennia na de oorlog bedroeg de hele literaire jaarproductie in ons land nog geen zeventig titels. Een heerlijke tijd moet dat geweest zijn, en ook zo overzichtelijk. Allereerst voor de beroepslezers. Critici van dag- en weekbladen waren in staat op hun gemak alles te lezen wat verscheen. Ze hadden in hun blad wellicht geen ruimte genoeg om iedere titel te bespreken, maar ze kenden de veronachtzaamde werken wel, en zo nodig haalden ze die ook aan in stukken over derden. Vandaag de dag is zoiets ondenkbaar. Daarvoor is de stroom boeken te groot. Er is geen criticus die nog kan pretenderen een volledig overzicht van het huidige literaire landschap te hebben. En het zou ook onredelijk zijn om dat nu nog van iemand te verlangen. Maar de beroepslezer kan de literaire boel natuurlijk niet gewoon op zijn beloop laten. Critici moeten een keuze  maken, een hiërarchie vormen, een voorlopige canon vaststellen. Zo’n selectie vindt plaats op grond van de reputatie die een auteur heeft. Zo’n eventuele reputatie hoeft trouwens niet per se literair te zijn. Andere criteria betreffen de uitgeverij die het werk uitbrengt,  het onderwerp of de wervende flaptekst van het boek, en anders wel het rumoer of de aanstekelijke publiciteit rond een te verschijnen werk. Sommige onbekende boeken hebben sowieso iets onweerstaanbaars, gelukkig ook voor beroepslezers. Een deel van het aanbod wordt in de bladen besproken. Er is de laatste jaren een tendens om minder woorden dan voorheen aan een besproken titel te wijden. Het aantal pagina’s van literaire katernen staat onder druk. De radio besteedt meer zendtijd aan literatuur dan de tv. Telkens komen in de grote boekenstroom enkele titels bovendrijven en die krijgen onevenredig veel aandacht.
Een deel van de literaire jaarproductie wordt niet besproken. Het is derhalve heel goed mogelijk dat er in de voorbije jaren enkele meesterwerken zijn verschenen die aan de aandacht van de toch al overvoerde beroepslezers zijn ontsnapt. En wanneer reclame van mond op mond niet tot bekendheid voert, is de vergetelheid nabij. Zulke boeken worden doorgedraaid, komen in de ramsj terecht. Alleen een kleine kring van liefhebbers koestert zo’n titel nog in de boekenkast, zoals de fijnproever een fabelachtige, onbekende wijn in zijn kelder bewaart.
In deze chaotische literaire omgeving is het debuut extra kwetsbaar. Het wordt steeds moeilijker een titel van een nieuwe auteur zichtbaar te maken in de media, en daarmee ook voor de boekhandel. Daarom heeft de auteur Hans Vervoort een tijdje geleden een initiatief ontplooid, als gebaar naar zijn prille collega’s. Er is momenteel een website in de maak waarin reeds gevestigde auteurs en vertalers per amore de nieuwe oogst aan debuten in literaire fictie zullen bespreken. Ook de boeken die reeds in de media veel aandacht kregen komen voor deze website in aanmerking. Niet alleen omdat men volledig wil zijn, maar ook om te vermijden dat het een site van verliezers wordt. Vervoort benaderde via de Vereniging voor Letterkundigen een aantal collega’s en de respons op zijn verzoek was groot. Bijna veertig schrijvers en vertalers van de VvL hebben zich bereid getoond recensies voor deze site te schrijven. Een beetje vreemd is dat de website voorlopig onder twee namen operationeel zal worden:  www.literairedebuten.nl en  www.hetleesgenootschap.nl.
In de loop van januari 2011 verschijnen ze op het net.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Een café

    Een café

    Omdat ze op maandagmiddag streetdance heeft en we na school een uurtje moeten overbruggen gaan Ada (7) en ik elke week naar een café. We hebben er een aantal geprobeerd – dat was een tijdje ons ding: steeds op nieuwe plekken cola en bitterballen halen. Sinds we bij Café Chris kwamen zijn we daar gebleven....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Kort nadat ik bij Van Oorschot was komen werken, vond ik in de krochten van de uitgeverij een exemplaar van Kontakt met de vijand. Het was een nieuw-oud boek, het had er sinds verschijnen in 1975 in een doos gelegen. Ik begon erin en stopte niet meer. De toon, het avontuur. Kees Verheul was de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Eline Helmer
    Eline Helmer

    Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.