De wijngeest

alambiqueAan het begin van onze jaartelling kregen de Romeinen het vermoeden dat er een geest (spiritus) in de wijn moest zijn. Maar het waren nota bene de Arabieren die enkele eeuwen later een primitief destilleertoestel (al ambiq) ontwikkelden. Ze gebruikten het voor de bereiding van parfums uit rozenwater, mirre, jasmijn, kruidnagel en kaneel. Op een gezegende dag is men ook dadelwijn gaan destilleren en zo kwam ergens in de woestijn de eerste brandewijn op aarde. Eerst was het een medicijn en daarna al snel een genotmiddel. Toen de islam de Arabische wereld had veroverd werd de brandewijn verboden. Het was een drank waarin demonen huisden.
Via de handelsroutes bereikte het destilleertoestel China en Europa. In het Avondland vatten middeleeuwse alchemisten belangstelling op voor het destilleren van aqua ardens. Spoedig verfijnde deze kunst zich en doorgrondde men het proces beter. Men ontdekte dat er twee soorten alcohol vrijkomen bij het destilleren van extracten uit fruit. De alcohol die als eerste vrijkomt wanneer de ketel op een laag vuurtje wordt gestookt is niet drinkbaar, want giftig in kleine hoeveelheden. Houtgeest luidt de Oudhollandse naam voor het giftige metanol. Op een hoger temperatuur komt echter de wijngeest vrij tijdens het stoken. Dat is de fruitige, drinkbare alcohol (etanol) die alleen giftig is wanneer iemand er grote hoeveelheden van neemt.
Behalve fruit begonnen Chinezen ook rijstwijn te verstoken. Europeanen ontdekten dat je ook bier of gistend graan als grondstof kunt gebruiken.
In de negentiende eeuw was het stoken van graangeest (jenever) een populaire huisvlijt onder het gewone volk. Dominees en verlichte burgers trokken ten strijde tegen deze liefhebberij die de drankzucht aanwakkerde. Een van de leuzen luidde: ‘Genever: erger dan de cholera!’ Dit beschavingsoffensief was redelijk succesvol en zo raakte het stoken als huisvlijt meer en meer in onbruik.
Elders in Europa hield deze liefhebberij langer stand. In Midden- en Oost-Europa pleegt men vandaag de dag nog steeds met kleine ketels allerlei fruitige elixers voort te brengen. Met name de jajem van pruimen, perzik of abrikoos is geliefd. In Kroatië en Roemenië is het stoken een sociale activiteit. In het najaar is het druk op de dorpspleinen waar enkele grote stookketels staan. Iedereen brengt er zijn stookwijn of gistende fruitpap naartoe. ’s Winters vormen de schuurtjes met ketels ontmoetingsplaatsen voor de bewoners. Zowel de ketel als de inhoud ervan zorgen dat iedereen het lekker warm heeft.
In Zuid-Europa is het stoken van restproducten uit de wijnoogst populair. Wanneer de druiven zijn geperst, kun je uit de gistende schillen nog steeds een fantastische grappa of aquavita stoken. Eigenlijk kun je uit alles waarin suiker zit een borrel maken. Indertijd troostten de slaven op de suikerplantages zich met een uit melasse gestookte dram. Ook de Polen en Russen hebben het goed begrepen. Die eten aardappelen slechts mondjesmaat maar nuttigen deze liever in de gedaante van wodka.
De stookketel of alambiek is bezig aan een stille comeback in de Lage Landen. Een groeiende groep mensen maakt in de nazomer wijn van uiteenlopende vruchten als druiven, appels, peren, aalbessen, vlierbessen en wat niet al. Wanneer de donkere dagen voor kerst aanbreken kun je deze wijnen in een zelfvervaardigde ketel (of een via internet in het buitenland bestelde alambiek) tot fruitige jajem verstoken. Je kunt bijna gelukkig worden van zulke huisvlijt en de voortbrengselen ervan. Mits je de stookvoorschriften in acht neemt en fijnproever blijft.      

In de Oorshop

Een gevoelige man

lezende+vrouwWanneer een man een vrouw ontmoet die ‘schrijft’, zal dit feit zijn interesse in haar niet per se vergroten. Andersom gebeurt dit dikwijls wel. Het simpele feit dat mannen schrijven kan het amoureuze vuur bij vrouwen zelfs gemakkelijk aanjagen. Schrijven moet in dit verband trouwens wel betekenen: publiceren. De werkschuwe kwibus die al acht jaar in zijn omgeving rondzevert dat hij met een roman bezig is of schrijft aan een ultiem boekwerk waarin het Filosofisch Ei wordt gepeld, hoeft niet op enige vrouwelijke belangstelling te rekenen. Maar als er wel een boek ligt, zullen die vrouwen het met welwillende aandacht opslaan. Vrouwen en mannen lezen op verschillende wijze. Voor zover mannen nog lezen zijn ze vooral op zoek naar de mythe en universele gedachte achter het verhaal. Vrouwen, wier literaire belangstelling oneindig breder is,  hebben meer oog voor het bijzondere, de karakters en het drama. Lezen ze een boek waarvan de thematiek en de stijl hun bevallen,  dan ontwaakt als vanzelf ook hun belangstelling voor de schrijver achter het boek.
Zo’n schrijver krijgt brieven van hen op het e-mailadres van zijn website of via het postadres van zijn uitgeverij. Die brieven onderscheiden zich door hun lengte, diepgang en vertrouwelijke toon. Stel, zo’n schrijver loopt alweer een tijdje los. Het lukt hem eenvoudig niet het schrijven van fictie te combineren met een volwaardig liefdesleven. De letteren en de liefde neigen ertoe elkaar wederzijds te ondermijnen. Wanneer hij zich teveel op het schrijven stort, voelt zijn partner zich verwaarloosd. Verliest hij zich te zeer in de relatie, dan kwijnt zijn werk en raakt hij getergd. Een vrijblijvende omgang met een ontvankelijke lezeres kan misschien een aardig verzetje inhouden. Na enkele brieven heen en weer wordt het tijd voor een rendez-vous, ergens in een achterzaaltje van een café zonder muziek. Hij heeft na binnenkomst in één oogopslag gezien dat zij niet ‘die ene’ is, en eigenlijk is dat maar beter ook. Dan is hij in elk geval niet zo kwetsbaar. Ze is aardig en warm en heeft esprit, en dit alles doet hem ontdooien. Volgt een genoeglijk avondje. De eerste keer gebeurt het niet, maar na het weerzien raken ze ter kooi, hoewel hij haar voordien duidelijk heeft gemaakt niet op zoek te zijn naar een intense verbintenis. Redenen? Hij vertelt haar hoe zijn roman in wording hem opeist en hoezeer hij nog innerlijk bezet is door een relationeel drama uit het jonge verleden. Maar een maandelijkse rendez-vous met uitvoerige gesprekken en hartstochtelijke bijslaap behoort wel tot de mogelijkheden. En zo gebeurt het ook. Dat na verloop van tijd nog twee of drie andere lezeressen op gelijke voorwaarden tot zijn stal toetreden hoeft zij niet te weten. Hij vraagt er immers ook niet naar wat zij de rest van de maand uitvreet. Voor hem is dit een fijne oplossing: nu en dan de voeten kunnen warmen, zonder in het gezeur te hoeven zitten. En alle tijd om te schrijven! Hij kan het lang volhouden zo, maar na verloop van tijd is het de ontvankelijke lezeres die onder deze verbintenis begint te kwijnen. Lezend in zijn werk had zij een gekwetste, bijzondere man achter dit proza bespeurd. Die man had zij graag willen leren kennen, en om dit te bereiken heeft zij veel geduld gehad.  Maar van lieverlee begint het tot haar door te dringen dat het met hem nooit meer wordt dan één avondje exclusief in de maand. In zijn proza toont hij zich een zeer gevoelig man, in het leven laat hij daarvan slechts een glimp zien. Zij trekt haar conclusie. Onze schrijver is werkelijk aangeslagen door het plotselinge verlies van haar warmte en esprit. Hij schrijft haar enkele brieven, maar zij antwoordt niet meer. Hierna resteert hem niets anders dan te wachten op een nieuwe ontvankelijke lezeres die haar lege plek in zijn stal zal innemen.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Debutantenzorg

Daedalus-en-icarusIn 2009 bestond de oogst van literaire fictiedebuten – verhalenbundels en romans – in Nederland en Vlaanderen uit ongeveer zeventig boeken. Stelt u zich eens even voor: zeventig nieuwe auteurs die in één enkel jaar hun opwachting maken. Dat zijn er, als zo’n trend aanhoudt, welgeteld zevenhonderd in een decennium, en dan hebben we het alleen nog maar over het Nederlandse taalgebied. Met recht pleegt mijn oude vader over de schrijverswereld te zeggen: ‘Er zijn een hoop kraaien rond het kreng.’
In de eerste decennia na de oorlog bedroeg de hele literaire jaarproductie in ons land nog geen zeventig titels. Een heerlijke tijd moet dat geweest zijn, en ook zo overzichtelijk. Allereerst voor de beroepslezers. Critici van dag- en weekbladen waren in staat op hun gemak alles te lezen wat verscheen. Ze hadden in hun blad wellicht geen ruimte genoeg om iedere titel te bespreken, maar ze kenden de veronachtzaamde werken wel, en zo nodig haalden ze die ook aan in stukken over derden. Vandaag de dag is zoiets ondenkbaar. Daarvoor is de stroom boeken te groot. Er is geen criticus die nog kan pretenderen een volledig overzicht van het huidige literaire landschap te hebben. En het zou ook onredelijk zijn om dat nu nog van iemand te verlangen. Maar de beroepslezer kan de literaire boel natuurlijk niet gewoon op zijn beloop laten. Critici moeten een keuze  maken, een hiërarchie vormen, een voorlopige canon vaststellen. Zo’n selectie vindt plaats op grond van de reputatie die een auteur heeft. Zo’n eventuele reputatie hoeft trouwens niet per se literair te zijn. Andere criteria betreffen de uitgeverij die het werk uitbrengt,  het onderwerp of de wervende flaptekst van het boek, en anders wel het rumoer of de aanstekelijke publiciteit rond een te verschijnen werk. Sommige onbekende boeken hebben sowieso iets onweerstaanbaars, gelukkig ook voor beroepslezers. Een deel van het aanbod wordt in de bladen besproken. Er is de laatste jaren een tendens om minder woorden dan voorheen aan een besproken titel te wijden. Het aantal pagina’s van literaire katernen staat onder druk. De radio besteedt meer zendtijd aan literatuur dan de tv. Telkens komen in de grote boekenstroom enkele titels bovendrijven en die krijgen onevenredig veel aandacht.
Een deel van de literaire jaarproductie wordt niet besproken. Het is derhalve heel goed mogelijk dat er in de voorbije jaren enkele meesterwerken zijn verschenen die aan de aandacht van de toch al overvoerde beroepslezers zijn ontsnapt. En wanneer reclame van mond op mond niet tot bekendheid voert, is de vergetelheid nabij. Zulke boeken worden doorgedraaid, komen in de ramsj terecht. Alleen een kleine kring van liefhebbers koestert zo’n titel nog in de boekenkast, zoals de fijnproever een fabelachtige, onbekende wijn in zijn kelder bewaart.
In deze chaotische literaire omgeving is het debuut extra kwetsbaar. Het wordt steeds moeilijker een titel van een nieuwe auteur zichtbaar te maken in de media, en daarmee ook voor de boekhandel. Daarom heeft de auteur Hans Vervoort een tijdje geleden een initiatief ontplooid, als gebaar naar zijn prille collega’s. Er is momenteel een website in de maak waarin reeds gevestigde auteurs en vertalers per amore de nieuwe oogst aan debuten in literaire fictie zullen bespreken. Ook de boeken die reeds in de media veel aandacht kregen komen voor deze website in aanmerking. Niet alleen omdat men volledig wil zijn, maar ook om te vermijden dat het een site van verliezers wordt. Vervoort benaderde via de Vereniging voor Letterkundigen een aantal collega’s en de respons op zijn verzoek was groot. Bijna veertig schrijvers en vertalers van de VvL hebben zich bereid getoond recensies voor deze site te schrijven. Een beetje vreemd is dat de website voorlopig onder twee namen operationeel zal worden:  www.literairedebuten.nl en  www.hetleesgenootschap.nl.
In de loop van januari 2011 verschijnen ze op het net.

Lijkje in de kast

manuscriptAl enkele dagen ben ik verwoed op zoek naar papieren die bewijzen dat ik bevoegd ben onderwijs te geven aan middelbare scholieren. Die akten moet ik binnenkort aan de fiscus kunnen overleggen, omdat ik anders BTW-plichtig word voor alle lessen die ik buiten het reguliere onderwijs geef. Weer zo’n duistere, strontvervelende, nieuwe regel waarmee de overheid een kleine zelfstandige terroriseert. Werkelijk alle uithoeken van mijn huis heb ik, tot nu toe vergeefs, doorzocht om die verdomde documenten terug te vinden. Tijdens de speurtocht deed ik een verrassende vondst van iets waaraan ik 27 jaar geleden – de helft van het aantal jaren dat ik nu heb – was begonnen maar nooit had voltooid. Het manuscript van wat mijn eerste roman had moeten worden draagt de titel Amnèsia. Het is het verhaal van een zesentwintigjarige werkstudent – Arend – die in een roes van sterke drank en pillen een ernstig ongeluk krijgt en sindsdien aan episodisch geheugenverlies lijdt. In de periode van zijn moeizaam herstel voert hij gesprekken met een jonge vrouw – Nathalie – die beweert dat ze al jaren zijn vriendin is. Mensen die zeggen dat ze zijn naaste familie vormen, ontfermen zich over Arend. Om hem weer enig houvast te geven vertellen ze hem wie hij is, door welke eigenschappen hij zich kenmerkt, wat zijn liefhebberijen en ambities zijn. Hij hoort verhalen aan over het leven dat hij vóór zijn ongeluk heeft geleid. De persoon die ze beschrijven is nieuw voor hem, net als die wederwaardigheden. Maar met zijn lichamelijk herstel keert zijn geheugen ook langzaam terug. Zijn herinneringen komen eerst in schichten, later in meer samenhangende en verhalende verbanden. Dit herstel verzwijgt hij echter tegenover de medici en zijn directe omgeving. Hij veinst een blijvende ontreddering. Meer mensen die voordien belangrijk voor hem zijn geweest zoeken contact met hem en vertellen hem over de episodes die ze samen hebben meegemaakt. De kring van gespreksgenoten breidt zich uit tot enkele exen, vrienden, vriendinnen, jaargenoten, buren en medescholieren van weleer. Arend stelt indringende vragen aan zijn vertrouwelingen, alsof alleen zij hem zijn identiteit en geschiedenis kunnen teruggeven. Zijn werkelijke doel is echter zich een nauwkeurige voorstelling te maken van de persoon die hij in de ogen van anderen is. Naarmate men hem meer gedetailleerde antwoorden verschaft, neemt een nieuwe verwarring bezit van hem. Het portret dat anderen van hem schetsen, is veel minder rooskleurig dan het beeld dat hij van zichzelf koestert op grond van zijn onlangs weergekeerde herinneringen. Het brengt hem in diepe crisis. Zelden heeft hij er zo naar verlangd alles wat zijn eerdere leven aangaat weer te kunnen vergeten. Na lang twijfelen besluit hij te volharden in het door hem geveinsde geheugenverlies. Daarmee breekt hij feitelijk met zijn omgeving en met het verleden, in een poging helemaal opnieuw te beginnen.

Ik vind het thema nog steeds interessant. Maar dat ik het boek niet voltooid heb kan ik goed begrijpen. De romanstof is te reflectief, te ‘geestelijk’ voor me. Er is te weinig actie en avontuur. Daarbij komt het verhaal wel erg dicht bij mijn gedeprimeerde en twijfelende persoon uit die dagen. Ik had dit boek dan misschien niet willen schrijven, maar wel graag willen lezen.

In een bouwmarkt

spec0003-1Achterstallig onderhoud noopte me tot een bezoek aan een bouwmarkt ergens aan de rand van de stad. De winkel zelf was eigenlijk niet meer dan een loods van bijna honderd bij honderd meter vol schappen met  materialen, onderdelen, hang- en sluitwerk, gereedschappen en een  nauwelijks denkbare verscheidenheid aan objecten tot instandhouding van onze woekerende civilisation matérielle. Na lang zoeken meende ik het juiste pad te hebben gevonden, waarin het curieuze artikel ergens op de plank zou moeten liggen, maar hoe ik ook zocht, het liet zich niet vinden. Het werd onderhand hoog tijd eens iemand te verwittigen die hier werkzaam was. Misschien had ik me toch vergist en zou het gezochte artikel op een andere plaats zijn uitgestald. ‘Personeel!’ probeerde ik met overslaande stem. Maar iedereen was druk om ander volk te helpen. Na lang speuren en wachten diende zich eindelijk iemand aan met kleding van de zaak. Ik sprak hem aan en vertelde wat ik nodig had en welke schappen ik logischerwijs reeds had doorzocht, evenwel zonder resultaat. ‘Dus,’ herhaalde ik nog maar eens, ‘ik ben op zoek naar een zogenaamde vulslangset om de cv-installatie mee te kunnen vullen, en het leek mij dus zeer voor de hand liggen dat die hier in dit pad te vinden moet zijn.’

Het aangesproken personeelslid in stofjas luisterde met een frons. Toen ik beter keek zag ik dat het eigenlijk nog maar een joch  was, een dat merkwaardig bleek oogde en wiens kin was bedekt met rossig, pluizig haar. Zijn voorkomen had werkelijk iets miezerigs. Hij deed denken aan iemand uit een familie waar armoede en gebrek de generaties sinds mensenheugenis teisteren. Toch was de blik in zijn ogen opvallend vrijmoedig en zelfverzekerd. Toen ik uitgesproken was knikte hij bedachtzaam, draaide even met zijn ogen (alsof hij wilde zeggen: heb ik weer, zo’n klant) en liep met een zucht het pad in met de cv-artikelen. Daar speurde hij langs rekken en planken, keerde zich om en kwam weer naar de plek waar ik was blijven staan. Daarop zei hij: ‘Ze zijn er niet.’ ‘Ze zijn er niet?’ echode ik. ‘Nee’, zei hij resoluut, ‘ik heb ze nog niet binnengekregen.’Het joch zei niet: wij hebben ze nog niet binnengekregen. Het joch, een jaar of zeventien oud, in zijn stofjas, werkzaam voor slechts een paar euro per uur, en nog verkerend in een proefperiode aan het einde waarvan hij er misschien gewoon weer werd uitgesmeten, sprak resoluut: ‘Ik  heb  ze  nog  niet  binnengekregen.’
Iemand vormt slecht een radertje in een imposant uurwerk, is lid van een team dat voltallig uit vele tientallen mensen bestaat. En toch drukt zo iemand zich uit tegenover een klant alsof hij de baas zelf is,  alsof de onderneming en zijn persoon zo ongeveer samenvallen.  Ik had zulke surrealistische zinnen wel vaker uit de mond van personeel in het grootwinkelbedrijf gehoord. Deze keer verwonderde het me niet alleen, maar raakten de woorden me ook diep, omdat er zo’n schrijnende tegenstelling bestond tussen de uitgesproken pretentie en de miezerige verschijning van de winkelhulp. Allerlei gedachten (maar ook gevoelens) drongen zich aan me op terwijl we daar tegenover elkaar stonden. Zou zo’n jongeman zijn lot als ongeschoolde loonslaaf beter kunnen dragen wanneer hij zich op de werkvloer nu en dan uitdrukt alsof hij het hier voor het zeggen heeft? Stel dat hij het goed doet in zijn proeftijd, dan wordt hij hier aangenomen, en zullen zijn ouders blij en opgelucht zijn. Hij intussen droomt nog jaren van een bestaan dat hoger reikt dan dit lot, dat meer mag betekenen. De waarheid is misschien dat hij hier het grootse deel van zijn dagen werkzaam zal zijn. Ik zag in ongewone helderheid zijn onbeduidend leven in de toekomst voor me. Maar terwijl ik dit alles huiverend gewaar werd begreep ik ineens dat mijn eigen leven, verder voortgeschreden dan het zijne, om andere redenen even onbeduidend en vergeefs was als het zijne dreigde te worden. Ik had nooit in een stofjas hoeven rondlopen, maar dit feit had me toch niet voor malheur kunnen behoeden. Of stond hij er welbeschouwd eigenlijk beter voor dan ik? Mijn leven lag immers grotendeels onomkeerbaar achter me, en het zijne moest zich nog ontvouwen. Was het niet de voorzienigheid die hem te hulp kon komen dan misschien wel het toeval. Ik had al heel wat schoolverlaters omhoog zien klimmen, terwijl ik academici kende die er niet voor terugdeinsden hopen grof vuil langs de straat bij vol daglicht om te woelen.
‘Wanneer zou zo’n vulslangset wel verkrijgbaar zijn?’ informeerde ik.
‘Ik heb ze in elk geval volgende week binnen,’ antwoordde de jongeman. En hij keek me aan met een vrijmoedige blik die wilde zeggen: hopelijk was dit alles, want ik heb belangrijker dingen aan mijn hoofd.

Ouwesunderklaas (2)

Behalve op Texel zie je ook op de andere Waddeneilanden rond de Sinterklaastijd feesten waarbij het volk in burlesk-demonische uitdossing de straat opgaat en daarna in de herbergen een uitzinnig drinkgelag aanricht. Terschelling en Ameland kennen de viering van Sundrum, Schiermonnikoog viert de Klozem.
Het onderzoek naar de herkomst van deze feesten is enigszins besmet geraakt door de eerdere bemoeienissen ermee van volkskundigen, zoals Jan de Vries, die in de oorlogsjaren de Duitse laarzen al te gretig hebben gelikt. Wij durven het wel weer aan om een en ander over dit onderwerp te schrijven, zonder ons meteen te encanailleren.
Degenen die verkondigen dat deze opzichtige vieringen al vele eeuwen oud zijn leggen vaak een verband met het Germaanse Joelfeest, dat vanouds rond 21 december plaatsheeft. Sommigen beweren dat dit feest van de kortste dag, van de zonnewende, ooit in heel West-Europa werd gevierd.
Het is ook denkbaar dat deze feesten nog overblijfselen zijn van de Vikingheerschappij over Holland en Friesland gedurende de negende en tiende eeuw. Afgezien van herhaalde plundertochten door Noormannen in dit tijdvak vonden er volksplantingen vanuit Scandinavië naar deze streken plaats. Door kerstening en latere processen van staatsvorming werden de meeste sporen van deze Deense of Noorse invloed zo goed als uitgewist. Maar in de noordelijke periferie van onze gewesten wisten bepaalde archaïsche gebruiken stand te houden. De winterfeesten waren  daarvan een voorbeeld.
De kerk bestreed deze feesten vanwege hun heidense oorsprong en liederlijke karakter. Latere patricische of burgelijke elites deden hetzelfde uit weerzin voor hun primitiviteit. Overal op het Noord-Nederlandse vasteland had deze repressie succes. De winterse maskerades verdwenen er om plaats te maken voor het Sint-Nicolaasfeest dat zich met de opkomst van de burgerij steeds meer tot een zedig familiepartijtje ontwikkelde.
Op de noordelijke eilanden ging het anders. Het burgerlijke Sinterklaasfeest schoot hier vooralsnog geen wortel, terwijl de repressie van kerk en staat tekortschoot om de traditionele winterfeesten geheel de kop in te drukken. Wel veranderden ze van datum. De gemaskeerde vieringen verschoven van de midwinter naar een vroeger tijdstip in december, en profaneerden daarmee het kerstfeest niet langer. Voor de bevolking maakte de verplaatsing van de maskerades niet veel uit. De oorspronkelijke datum van 21 december was in onze streken niet van wezenlijk belang, omdat anders dan in Scandinavië de waarneembare zonnewende hier niet bestaat.
Of is alles wat hierboven werd beweerd pure atavistische lariekoek, omdat dergelijke feesten eenvoudig uit de vroege negentiende eeuw dateren, als een jeugdige, volkse gril van de Romantiek? Met andere woorden: hebben de eilanders van onze noordelijke rafelrand hun eigen traditie recentelijk uitgevonden? Dit laatste is wel beweerd in historisch-antropologische kring.
Zowel de voorchristelijke als de Romantische visie op dit merkwaardige culturele verschijnsel aan onze noordgrens is nooit onderbouwd door gedegen cultuurhistorisch onderzoek. Nimmer werden de oude bronnen hierover eens met monniksijver doorgevlooid.
Het is, kort en goed, hoog tijd dat een hoogleraar een onderzoekproject hierover start en drie ambitieuze promovendi eropaf stuurt: een mediëvist met gedegen kennis van het Kerklatijn, een germanist met kennis van de oude noordelijke talen en een cultuurhistoricus die het overzicht weet te behouden. Zo’n drietal kan met een fraaie doorwrochte studie eens laten zien wie es eigentlich gewesen ist en een eind maken aan alle loze speculatie omtrent het verleden van dit liederlijk festijn.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Lief

    Lief

    Gil omhelsde me, alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al was ik liever als laatste gebleven. Ik liep naar het grote raam,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Greet Kuipers
    Greet Kuipers

    Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.

  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.

  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.