Lijkje in de kast

manuscriptAl enkele dagen ben ik verwoed op zoek naar papieren die bewijzen dat ik bevoegd ben onderwijs te geven aan middelbare scholieren. Die akten moet ik binnenkort aan de fiscus kunnen overleggen, omdat ik anders BTW-plichtig word voor alle lessen die ik buiten het reguliere onderwijs geef. Weer zo’n duistere, strontvervelende, nieuwe regel waarmee de overheid een kleine zelfstandige terroriseert. Werkelijk alle uithoeken van mijn huis heb ik, tot nu toe vergeefs, doorzocht om die verdomde documenten terug te vinden. Tijdens de speurtocht deed ik een verrassende vondst van iets waaraan ik 27 jaar geleden – de helft van het aantal jaren dat ik nu heb – was begonnen maar nooit had voltooid. Het manuscript van wat mijn eerste roman had moeten worden draagt de titel Amnèsia. Het is het verhaal van een zesentwintigjarige werkstudent – Arend – die in een roes van sterke drank en pillen een ernstig ongeluk krijgt en sindsdien aan episodisch geheugenverlies lijdt. In de periode van zijn moeizaam herstel voert hij gesprekken met een jonge vrouw – Nathalie – die beweert dat ze al jaren zijn vriendin is. Mensen die zeggen dat ze zijn naaste familie vormen, ontfermen zich over Arend. Om hem weer enig houvast te geven vertellen ze hem wie hij is, door welke eigenschappen hij zich kenmerkt, wat zijn liefhebberijen en ambities zijn. Hij hoort verhalen aan over het leven dat hij vóór zijn ongeluk heeft geleid. De persoon die ze beschrijven is nieuw voor hem, net als die wederwaardigheden. Maar met zijn lichamelijk herstel keert zijn geheugen ook langzaam terug. Zijn herinneringen komen eerst in schichten, later in meer samenhangende en verhalende verbanden. Dit herstel verzwijgt hij echter tegenover de medici en zijn directe omgeving. Hij veinst een blijvende ontreddering. Meer mensen die voordien belangrijk voor hem zijn geweest zoeken contact met hem en vertellen hem over de episodes die ze samen hebben meegemaakt. De kring van gespreksgenoten breidt zich uit tot enkele exen, vrienden, vriendinnen, jaargenoten, buren en medescholieren van weleer. Arend stelt indringende vragen aan zijn vertrouwelingen, alsof alleen zij hem zijn identiteit en geschiedenis kunnen teruggeven. Zijn werkelijke doel is echter zich een nauwkeurige voorstelling te maken van de persoon die hij in de ogen van anderen is. Naarmate men hem meer gedetailleerde antwoorden verschaft, neemt een nieuwe verwarring bezit van hem. Het portret dat anderen van hem schetsen, is veel minder rooskleurig dan het beeld dat hij van zichzelf koestert op grond van zijn onlangs weergekeerde herinneringen. Het brengt hem in diepe crisis. Zelden heeft hij er zo naar verlangd alles wat zijn eerdere leven aangaat weer te kunnen vergeten. Na lang twijfelen besluit hij te volharden in het door hem geveinsde geheugenverlies. Daarmee breekt hij feitelijk met zijn omgeving en met het verleden, in een poging helemaal opnieuw te beginnen.

Ik vind het thema nog steeds interessant. Maar dat ik het boek niet voltooid heb kan ik goed begrijpen. De romanstof is te reflectief, te ‘geestelijk’ voor me. Er is te weinig actie en avontuur. Daarbij komt het verhaal wel erg dicht bij mijn gedeprimeerde en twijfelende persoon uit die dagen. Ik had dit boek dan misschien niet willen schrijven, maar wel graag willen lezen.

In de Oorshop

In een bouwmarkt

spec0003-1Achterstallig onderhoud noopte me tot een bezoek aan een bouwmarkt ergens aan de rand van de stad. De winkel zelf was eigenlijk niet meer dan een loods van bijna honderd bij honderd meter vol schappen met  materialen, onderdelen, hang- en sluitwerk, gereedschappen en een  nauwelijks denkbare verscheidenheid aan objecten tot instandhouding van onze woekerende civilisation matérielle. Na lang zoeken meende ik het juiste pad te hebben gevonden, waarin het curieuze artikel ergens op de plank zou moeten liggen, maar hoe ik ook zocht, het liet zich niet vinden. Het werd onderhand hoog tijd eens iemand te verwittigen die hier werkzaam was. Misschien had ik me toch vergist en zou het gezochte artikel op een andere plaats zijn uitgestald. ‘Personeel!’ probeerde ik met overslaande stem. Maar iedereen was druk om ander volk te helpen. Na lang speuren en wachten diende zich eindelijk iemand aan met kleding van de zaak. Ik sprak hem aan en vertelde wat ik nodig had en welke schappen ik logischerwijs reeds had doorzocht, evenwel zonder resultaat. ‘Dus,’ herhaalde ik nog maar eens, ‘ik ben op zoek naar een zogenaamde vulslangset om de cv-installatie mee te kunnen vullen, en het leek mij dus zeer voor de hand liggen dat die hier in dit pad te vinden moet zijn.’

Het aangesproken personeelslid in stofjas luisterde met een frons. Toen ik beter keek zag ik dat het eigenlijk nog maar een joch  was, een dat merkwaardig bleek oogde en wiens kin was bedekt met rossig, pluizig haar. Zijn voorkomen had werkelijk iets miezerigs. Hij deed denken aan iemand uit een familie waar armoede en gebrek de generaties sinds mensenheugenis teisteren. Toch was de blik in zijn ogen opvallend vrijmoedig en zelfverzekerd. Toen ik uitgesproken was knikte hij bedachtzaam, draaide even met zijn ogen (alsof hij wilde zeggen: heb ik weer, zo’n klant) en liep met een zucht het pad in met de cv-artikelen. Daar speurde hij langs rekken en planken, keerde zich om en kwam weer naar de plek waar ik was blijven staan. Daarop zei hij: ‘Ze zijn er niet.’ ‘Ze zijn er niet?’ echode ik. ‘Nee’, zei hij resoluut, ‘ik heb ze nog niet binnengekregen.’Het joch zei niet: wij hebben ze nog niet binnengekregen. Het joch, een jaar of zeventien oud, in zijn stofjas, werkzaam voor slechts een paar euro per uur, en nog verkerend in een proefperiode aan het einde waarvan hij er misschien gewoon weer werd uitgesmeten, sprak resoluut: ‘Ik  heb  ze  nog  niet  binnengekregen.’
Iemand vormt slecht een radertje in een imposant uurwerk, is lid van een team dat voltallig uit vele tientallen mensen bestaat. En toch drukt zo iemand zich uit tegenover een klant alsof hij de baas zelf is,  alsof de onderneming en zijn persoon zo ongeveer samenvallen.  Ik had zulke surrealistische zinnen wel vaker uit de mond van personeel in het grootwinkelbedrijf gehoord. Deze keer verwonderde het me niet alleen, maar raakten de woorden me ook diep, omdat er zo’n schrijnende tegenstelling bestond tussen de uitgesproken pretentie en de miezerige verschijning van de winkelhulp. Allerlei gedachten (maar ook gevoelens) drongen zich aan me op terwijl we daar tegenover elkaar stonden. Zou zo’n jongeman zijn lot als ongeschoolde loonslaaf beter kunnen dragen wanneer hij zich op de werkvloer nu en dan uitdrukt alsof hij het hier voor het zeggen heeft? Stel dat hij het goed doet in zijn proeftijd, dan wordt hij hier aangenomen, en zullen zijn ouders blij en opgelucht zijn. Hij intussen droomt nog jaren van een bestaan dat hoger reikt dan dit lot, dat meer mag betekenen. De waarheid is misschien dat hij hier het grootse deel van zijn dagen werkzaam zal zijn. Ik zag in ongewone helderheid zijn onbeduidend leven in de toekomst voor me. Maar terwijl ik dit alles huiverend gewaar werd begreep ik ineens dat mijn eigen leven, verder voortgeschreden dan het zijne, om andere redenen even onbeduidend en vergeefs was als het zijne dreigde te worden. Ik had nooit in een stofjas hoeven rondlopen, maar dit feit had me toch niet voor malheur kunnen behoeden. Of stond hij er welbeschouwd eigenlijk beter voor dan ik? Mijn leven lag immers grotendeels onomkeerbaar achter me, en het zijne moest zich nog ontvouwen. Was het niet de voorzienigheid die hem te hulp kon komen dan misschien wel het toeval. Ik had al heel wat schoolverlaters omhoog zien klimmen, terwijl ik academici kende die er niet voor terugdeinsden hopen grof vuil langs de straat bij vol daglicht om te woelen.
‘Wanneer zou zo’n vulslangset wel verkrijgbaar zijn?’ informeerde ik.
‘Ik heb ze in elk geval volgende week binnen,’ antwoordde de jongeman. En hij keek me aan met een vrijmoedige blik die wilde zeggen: hopelijk was dit alles, want ik heb belangrijker dingen aan mijn hoofd.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Ouwesunderklaas (2)

Behalve op Texel zie je ook op de andere Waddeneilanden rond de Sinterklaastijd feesten waarbij het volk in burlesk-demonische uitdossing de straat opgaat en daarna in de herbergen een uitzinnig drinkgelag aanricht. Terschelling en Ameland kennen de viering van Sundrum, Schiermonnikoog viert de Klozem.
Het onderzoek naar de herkomst van deze feesten is enigszins besmet geraakt door de eerdere bemoeienissen ermee van volkskundigen, zoals Jan de Vries, die in de oorlogsjaren de Duitse laarzen al te gretig hebben gelikt. Wij durven het wel weer aan om een en ander over dit onderwerp te schrijven, zonder ons meteen te encanailleren.
Degenen die verkondigen dat deze opzichtige vieringen al vele eeuwen oud zijn leggen vaak een verband met het Germaanse Joelfeest, dat vanouds rond 21 december plaatsheeft. Sommigen beweren dat dit feest van de kortste dag, van de zonnewende, ooit in heel West-Europa werd gevierd.
Het is ook denkbaar dat deze feesten nog overblijfselen zijn van de Vikingheerschappij over Holland en Friesland gedurende de negende en tiende eeuw. Afgezien van herhaalde plundertochten door Noormannen in dit tijdvak vonden er volksplantingen vanuit Scandinavië naar deze streken plaats. Door kerstening en latere processen van staatsvorming werden de meeste sporen van deze Deense of Noorse invloed zo goed als uitgewist. Maar in de noordelijke periferie van onze gewesten wisten bepaalde archaïsche gebruiken stand te houden. De winterfeesten waren  daarvan een voorbeeld.
De kerk bestreed deze feesten vanwege hun heidense oorsprong en liederlijke karakter. Latere patricische of burgelijke elites deden hetzelfde uit weerzin voor hun primitiviteit. Overal op het Noord-Nederlandse vasteland had deze repressie succes. De winterse maskerades verdwenen er om plaats te maken voor het Sint-Nicolaasfeest dat zich met de opkomst van de burgerij steeds meer tot een zedig familiepartijtje ontwikkelde.
Op de noordelijke eilanden ging het anders. Het burgerlijke Sinterklaasfeest schoot hier vooralsnog geen wortel, terwijl de repressie van kerk en staat tekortschoot om de traditionele winterfeesten geheel de kop in te drukken. Wel veranderden ze van datum. De gemaskeerde vieringen verschoven van de midwinter naar een vroeger tijdstip in december, en profaneerden daarmee het kerstfeest niet langer. Voor de bevolking maakte de verplaatsing van de maskerades niet veel uit. De oorspronkelijke datum van 21 december was in onze streken niet van wezenlijk belang, omdat anders dan in Scandinavië de waarneembare zonnewende hier niet bestaat.
Of is alles wat hierboven werd beweerd pure atavistische lariekoek, omdat dergelijke feesten eenvoudig uit de vroege negentiende eeuw dateren, als een jeugdige, volkse gril van de Romantiek? Met andere woorden: hebben de eilanders van onze noordelijke rafelrand hun eigen traditie recentelijk uitgevonden? Dit laatste is wel beweerd in historisch-antropologische kring.
Zowel de voorchristelijke als de Romantische visie op dit merkwaardige culturele verschijnsel aan onze noordgrens is nooit onderbouwd door gedegen cultuurhistorisch onderzoek. Nimmer werden de oude bronnen hierover eens met monniksijver doorgevlooid.
Het is, kort en goed, hoog tijd dat een hoogleraar een onderzoekproject hierover start en drie ambitieuze promovendi eropaf stuurt: een mediëvist met gedegen kennis van het Kerklatijn, een germanist met kennis van de oude noordelijke talen en een cultuurhistoricus die het overzicht weet te behouden. Zo’n drietal kan met een fraaie doorwrochte studie eens laten zien wie es eigentlich gewesen ist en een eind maken aan alle loze speculatie omtrent het verleden van dit liederlijk festijn.

Ouwesunderklaas (1)

sunderklaasBij de viering van Sinterklaas maken mensen surprises en gedichten voor elkaar. Je zou kunnen zeggen dat het een feest is van gemaskeerde cadeautjes en ironiserende strofen. Er zijn in dit land ook nog andere varianten van het Sinterklaasfeest. Sommigen zeggen dat die feesten een heidense oorsprong verraden – dat het eigenlijk een viering van de midwinter is. Anderen beweren echter dat dit evenement van veel recenter datum is. Daarover een volgende keer, nu eerst over het ‘andere’ feest zelf.
Sinds mensenheugenis heeft Texel zo’n andere Sinterklaasviering. Eerst is er op 5 december dat gewone familiegedoe met pakjes, surprises en de goedheiligman. Maar een week later begint het echte gedonder. In de vroege avond trekt een stoet van veelal demonisch uitgedoste en gemaskeerde eilanders door de straten. Hun vermommingen verwijzen vaak naar lokale figuren die controversiële daden hebben bedreven, die in een schandaal verwikkeld zijn of zich anderszins door opmerkelijk gedrag hebben geprofileerd. Vaak ondersteunen de demonische ‘speulers’ hun voorstellingen met bespottende of absurdistische teksten. In de loop van de avond verdwijnen de demonen en het publiek naar het café of de grotere danszalen waar bandjes levensliederen en carnavaleske succesnummers vertolken. Veel drinken, veel hossen en deinen. Uitgelatenheid alom. Het is ook feest waarin dingen voorvallen die in het  dagelijkse leven niet (mogen) gebeuren. Toen ik nog jong en fris was kwam je tijdens het ouwesunderklazen vaak getrouwde vrouwen tegen die ‘los’ waren van manlief en op zoek waren naar avontuur. Het gebeurde ook wel dat liefdes, die om wat voor tragische redenen dan ook in het gewone leven niet konden bestaan, op de avond van Ouwesunderklaas juist wel voor een halve nacht heftig opbloeiden en daarna weer werden verbroken. For only a short time the world turned upside down.

 Om allerlei goede en slechte redenen heb ik zelf al jaren niet meer aan dit feest op mijn geboorte-eiland deelgenomen. De laatste keer dat ik dat wel deed was het evenement nogal onzalig geëindigd. Na de sluiting van het allerlaatste café omstreeks melkerstijd waren we, een handvol veteranen, naar een mij onbekend adres afgezakt, ergens in het hartje van Den Burg. Daar werd tot besluit van een reeds gedenkwaardig drinkgelag een kruik oude jenever uit de vriezer opgediept. Het staat me nog bij dat zich rond de volgeschonken glaasjes een laagje wonderschone rijp vormde. Verder herinner ik me niets meer van onze fijnproeverij in het eerste morgenlicht. Wel dat ik uren later met een schreeuw wakker werd. In een droomflard had ik plots beseft dat mijn hart stilstond en de paniek hierom was zo groot dat een golf adrenaline mijn bloed deed stuwen. In een vreemde kamer vond ik mezelf op de parketvloer terug, terwijl mijn hart als een razende tekeerging. Tot mijn verbazing lag ik stevig in een of ander berbertapijt gewikkeld. Een kater als een luipaard. Even verderop lag de lege kruik op de vloer. Water! Ik wilde water drinken. Vanaf de straat klonk gestommel en toen mijn schimmige blik naar de ramen dwaalde, zag ik een paar passanten onthutst naar binnen loeren. Terwijl ik me met de grootste moeite uit dat verdomde tapijt trachtte te bevrijden, begon het akelig druk te worden op de stoep voor het huis. Zolang deze ongein maar niet in de lokale krant komt, dacht ik nog. Volgend jaar toch maar eens overslaan. De dagen erna moest ik vooral terugdenken aan het ogenblik van vermeende hartstilstand. Het leek me dat ik nipt ontsnapt was aan de dood. In elk geval was duidelijk dat ik onderhand te oud begon te worden voor een ouderwetse Scandinavische dronkenschap.

 Komend weekend is het zover. Ik ga me weer eens voorzichtig in het gedruis begeven, en deze keer geflankeerd door de vrouw. Zo blijft men behouden. Tenminste, zolang zij niet door de demonische geest van dit festijn wordt gegrepen en het op de heupen krijgt.

De Toverberg versus Doctor Faustus (2)

Zelden heb ik met het lezen van een boek zoveel rituelen in acht genomen. Al maanden staat, naast het oude tafeltje met daarop een vruchtdragende paprikastruik, een makkelijke stoel voor het raam om het daglicht te vangen. Tijdens de leesuren gebruik ik milde thee die ook in grotere hoeveelheden de maag ontziet. Meestal zet ik zachtjes muziek op, bijvoorbeeld van Beethoven, Schubert, Wagner,  Bruch,  Bruckner of Mahler om de sfeer van das Deutschtum beter gewaar te worden.
De roman Doctor Faustus  van Thomas Mann  heeft, zoals de titel al zegt, een onderwerp dat aan een historische legende is ontleend: de jonge, wereldvreemde componist Adrian Leverkühn verkoopt zijn ziel aan de duivel om vierentwintig jaren met (nog) groter brille te mogen scheppen. Voorwaarde is wel dat hij zich intussen van de liefde zal onthouden. En als de ure daar is, wacht hem de verdoemenis. Gaat het hier om de echte duivel die een begaafde sterveling in verzoeking leidt? Of is er sprake van een syfilitisch visioen, een waandenkbeeld dat voortkomt uit de langzaam voortsluipende venerische meningitis waaraan de componist lijdt sinds hij in een bordeel werd besmet? Hoe dit ook zij, de roman speelt in de vroege twintigste eeuw wanneer de leidende cultuur van de hogere burgerij een doodsteek krijgt door de Grote Oorlog en in de nabije toekomst zal worden verdrongen door een haatdragende, plebejische tijdgeest.
Al met al een mooi gegeven voor een meeslepende roman waarin de tragische ondergang van een kunstenaar de instorting van de Duitse beschaving in hetzelfde tijdvak personifieert… De praktijk, de feitelijke verhaalwereld van Doctor Faustus, is helaas weerbarstiger en in menig opzicht teleurstellend. Het lezen van deze roman is werkelijk een litterair corvee van jewelste. Al vele maanden ben ik met dit boek in de weer. Soms kom ik niet verder dan drie pagina’s per dag.  Ik heb het herhaaldelijk teruggelegd in de boekenkast, ontgoocheld en vol chagrijn. Dat ik het later toch weer opensloeg kwam niet omdat het boek mij bleef roepen. Neen, ik twijfelde aan mezelf en vreesde dit bejubelde werk ernstig tekort te doen. Er is stellig veel dat ik gemist heb in de musicologische passages,  in de theologische of anderszins academische gesprekken die her en der in de roman gevoerd worden, omdat ik er al te grof bewerktuigd voor ben, of gewoon te weinig ontwikkeling meedraag. Het blijft lastig voor de kraai een arendsvlucht te evenaren. Na stevig zwoegen en dikwijls herlezen ben ik nog niet verder gekomen dan pagina 331 in de Nederlandse vertaling. De oorlog van 1914 is zojuist begonnen, en ik deel in de feestroes van veel Duitsers uit die dagen, niet omdat ik oorlogszuchtig ben, maar omdat de roman door dit gegeven misschien boeiender wordt.
Ik heb dus nog ongeveer 240 pagina’s te gaan, maar toch verstout ik me nu al enige fictionele kritiek te formuleren, om te laten zien waar het wringt in deze roman.
Allereerst is de aanloop van het verhaal veel te lang. Het duurt bijna 250 pagina’s voordat de duivel neerstrijkt in de werkkamer van de componist en daar zijn perfide voorstel uiteenzet. Overigens is dat een interessante ontmoeting. Eindelijk heeft Adrian Leverkühn een tegenspeler en meteen krijgt het verhaal een stevige, energetische impuls. In de uitgesponnen episode ervoor is daar eigenlijk nooit sprake van. De beschrijving van Adrians jeugd is alleszins schilderachtig, maar het vervolg wordt vlak, ernstig, braaf, zwaar en slepend. We vernemen dat Adrian theologie studeert, dat hij ook bezeten blijft van componeren, en dat dit werk steeds belangrijker zal worden in zijn leven. Maar het bestaan van deze jongeman is verstoken van welk drama dan ook. Stormachtige verliefdheden zijn hem vreemd. Hij koestert ook geen wellusten die hem, bij ontdekking ervan, tot een paria in de samenleving zullen maken. Bij zijn componeerarbeid is er nooit sprake van een bloedstollend, heroïsch gevecht, waarbij de scheppende toonkunstenaar bitter moet lijden om zijn eigen beperkingen te kunnen ontstijgen. Adrian Leverkühn is een personage zonder grote conflicten met zijn omgeving of met zichzelf. Hij is daardoor oninteressant. En datzelfde kun je zeggen van de figuren die hem omringen. Nergens een mooie, wrede vent of vrouw die de held weet te tergen. De personages die in dit boek voorkomen hebben ook weinig met elkaar uit te staan. Ze komen samen in dezelfde salon, praten weleens met elkaar, maar ze vormen geen broeierig netwerk met een eigen dynamiek of verwikkelingen die de zaak op scherp zetten. De meeste nevengeschiedenissen in het boek dragen niet bij aan de ontwikkeling van de belangrijkste verhaallijn, de tragische lotsbestemming van Adrian Leverkühn.  Het boek ontbeert een meervoudige intrige. Voor een verhaal van zo lange adem is dat een gevoelig manco.
Hinderlijk is verder de vertelsituatie. In De Toverberg bedient Mann zich tamelijk ouderwets maar met veel allure van een alwetende en ‘zichtbare’ verteller, die zich met een majesteitelijk ‘we’ tot de lezer richt. In Doctor Faustus is de verteller een vriend, ene Serenus Zeitblom, die het woord voert. Omdat deze verteller niet alwetend is, en ook niet steeds in de buurt van Adrian verblijft, zoekt Mann het in allerlei vreemde uitvluchten en constructies om deze ik-verteller toch iedere keer over alles wat Adrian betreft zijn zegje te laten doen. Dat gaat niet altijd soepel en deze opzichtige reconstrueerarbeid van de verteller irriteert. Bovendien is die ik-verteller een weinig aansprekend personage, dat in het verhaal steeds de held naar de ogen ziet en hem tegelijk het liefst wenst te betuttelen. Zijn toon is daarbij van een loden ernst. Alle humor in dit boek is zoek.
Wellicht dat het uitbreken van de eerste wereldoorlog en de lange chaotische nasleep ervan het boek een dramatischer aanzien kunnen geven. Zover ben ik nog niet in het verhaal gevorderd, de komende 240 pagina’s zullen het leren. Maar op grond van hetgeen ik hierboven formuleerde aan fictionele gebreken denk ik niet dat deze roman in tweede instantie toch nog tot een meesterwerk zal uitgroeien. Wel zijn her en der prachtige passages te vinden die je ter plekke wilt herlezen vanwege de verbale virtuositeit, zoals er ook stukken zijn die je opnieuw moet doornemen omdat ze ondoorgrondelijk schijnen. Hoeveel vreugde of gezwoeg de resterende pagina’s ook mogen opleveren, ik ben vastbesloten deze roman uit te lezen. Als het zover is zullen de krokussen wel uit de grond zijn opgeschoten.            

Vrij reizen

yDinsdag 30 november jl. was de Stadsschouwburg in Amsterdam tot de allerlaatste stoel bezet vanwege de – lelijke naam – TEDxAmsterdam. Dat is een uit Amerika overgewaaid evenement waarin sprekers van allure in zeer korte tijd hun bevrijdend licht laten schijnen over een of ander maatschappelijk probleem. Het prevelement van iemand mag welgeteld achttien minuten duren, maar je wint aan overtuigingskracht als het lukt om binnen een korter tijdsbestek je punt te scoren. Anderen inspireren, daar komt het met zulke praatjes op aan!

Ik stond ook op de sprekerslijst, om veiligheidsredenen natuurlijk onder een andere naam, maar door duistere verwikkelingen werd mijn alias op de valreep uit de rij geschrapt. Vandaar dat ik thans mijn toevlucht neem tot een digitale vluchtplaats, een ingetogen site, te weten deze sobere kroniek over de toestand in de wereld. Want ik wens gehoord te worden, ofwel gelezen, in ’s lands belang. Na deze korte aanloop thans de eigenlijke zaak:

‘Herinnert u zich minister Camiel Eurlings nog, van verkeer en autozaken, die tegenwoordig met zijn vrouwtje bezig is een kinderrijk rooms gezinnetje te procreëren? Of staatssecretaris Tineke Huizinga, het christelijk vrouwmens dat aan een overblijfmoeder met nog niet geheel uitgekristalliseerde aspiraties doet denken? Toen beiden nog bewindslieden waren, koesterden ze complexe plannen omtrent de logistieke organisatie in Nederland. Eurlings had zijn ambtenaren een megalomaan plan omtrent rekeningrijden voor auto’s – met kilometerheffing en snelwegentoeslag – laten uitdenken. De stralende godenzoon stond de details van dit plan nu en dan met lillende slijmvlokken in de mondhoeken te verkopen aan een argwanende volksvertegenwoordiging. Totdat de scepsis ook hemzelf bekroop en hij de handdoek in de ring gooide nog voordat iets van zijn beginselen ook maar was ingevoerd. Tineke Huizinga had het openbaar vervoer in haar portefeuille en was verantwoordelijk voor de ov-chipkaart die het ouderwetse kaartje (traject of strippen) moest doen vergeten. Dit nieuwe systeem bleek uiterst fraudegevoelig te zijn; zelfs digibielen bleken bij machte de elektronische kaart te kraken. De Kamer was er niet gerust op en ontbood mevrouw Huizinga ongeveer wekelijks Die stond daar dan te sputteren en te stotteren en wekte de indruk niet geheel compos mentis te zijn. Ze zal God op haar blote knieën hebben gedankt toen het kabinet Balkenende IV voortijdig sneuvelde, en zij van dit akelige dossier bevrijd werd.

Het lijkt een grote dwaling om de problemen van overvloedig autoverkeer of de betaling van het openbaar vervoer met elektronische of digitale middelen te willen regisseren. Een ander, het totale verkeer omvattend plan lijkt hiervoor meer geschikt. Maar dan moeten we terugkeren naar een meer collectivistisch principe dat na invoering overigens genoeg ruimte aan het individu zal overlaten waar het gaat om concreet verkeersgedrag.

In alle eenvoud luidt het principe van mijn ‘verkeersbeheerplan’ als volgt:  Iedere Nederlander, jong en oud, arm en rijk, autobezittend of niet, moet verplicht worden, via een systeem dat door de fiscus wordt beheerd en gecontroleerd, om jaarlijks een zeker bedrag te betalen voor de instandhouding van het openbaar vervoer. Nederlanders tot 12 jaar zijn van deze betaling vrijgesteld. Jongeren tussen 12 en 18 jaar betalen 250 euro per jaar. Jongvolwassenen tussen 18 en 25 betalen elk 500 euro per jaar. Volwassenen tussen 25 en 65 jaar betalen 750 euro per jaar. Senioren tussen 65 en 75 jaar betalen 375 euro. Nederlanders boven 75 jaar reizen gratis.
Als gevolg van deze verplichte jaarlijkse betaling (noem het een ov-belasting) krijgt elke Nederlander een pasje waarmee hij te allen tijde met de trein, de bus, de tram of boot van het Openbaar Vervoer mag reizen. Bij de invoering van dit plan zal de capaciteit van de ov-voorzieningen dan ook flink moeten worden vergroot. De intensiteit en flexibiliteit in de dienstverlening zal moeten toenemen. Men mag er intussen natuurlijk een auto op nahouden, maar dit ontslaat de automobilist niet van de plicht jaarlijks toch zijn ov-belasting af te rekenen.

De invoering van dit systeem zal ertoe leiden dat een groeiend aantal automobilisten met groter regelmaat van het openbaar vervoer gebruik zal maken. Men betaalt er immers ook voor, en wanneer de ov-infrastructuur is verbeterd zal dit de drempel voor deze groep eens te meer verlagen. Een ander gevolg van deze ontwikkeling is dat een complex systeem als rekeningrijden achterwege kan blijven. Het fileprobleem zal verflauwen. Mocht het toch weer te druk worden op de wegen dan zal er stellig overloop plaatsvinden van de auto naar het verbeterde openbaar vervoer.

Het is nodig om de Belastingdienst met een aparte divisie ‘openbaar vervoer en incasso’ uit te breiden. Het centrale beheer van deze betalingen door alle burgers van ons land (uitgezonderd kinderen en hoogbejaarden), maakt de uitvoerbaarheid ervan bijzonder kansrijk.

Er zijn in ons land ook groepen die lastiger te classificeren zijn. Maar ook aan hen is gedacht. Duurzame arbeidsmigranten uit het buitenland vallen eveneens onder de nationale regeling. Voor toeristen en tijdelijke arbeidsmigranten zal een systeem van dag-, week- of maandkaarten worden ingevoerd. Asielzoekers mogen tijdelijk werk verrichten om zich deze of gene ov-kaart te kunnen verwerven.
De bedragen die ik hierboven noemde zijn gebaseerd op ruwe schattingen. Die kunnen na een meer precieze berekening natuurlijk naar boven of beneden worden bijgesteld..

Dames en heren, er zijn nog maar zeven minuten verstreken en ik heb reeds mijn punt gemaakt. Volgend jaar hoop ik terug te komen om u er in ongeveer hetzelfde tijdsbestek van te overtuigen dat de herschepping van het zoete IJsselmeer in een brakwaterbiotoop de ecologische waarde van dit gebied bijzonder ten goede zal komen. Maar verspreid u eerst bovenstaand idee over vrij reizen in het land.

Ik heb gezegd. Amen en tabé!’

Meer blogs

  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Een café

    Een café

    Omdat ze op maandagmiddag streetdance heeft en we na school een uurtje moeten overbruggen gaan Ada (7) en ik elke week naar een café. We hebben er een aantal geprobeerd – dat was een tijdje ons ding: steeds op nieuwe plekken cola en bitterballen halen. Sinds we bij Café Chris kwamen zijn we daar gebleven....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Kort nadat ik bij Van Oorschot was komen werken, vond ik in de krochten van de uitgeverij een exemplaar van Kontakt met de vijand. Het was een nieuw-oud boek, het had er sinds verschijnen in 1975 in een doos gelegen. Ik begon erin en stopte niet meer. De toon, het avontuur. Kees Verheul was de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.

  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.

  • Foto van Kevin Headley
    Kevin Headley

    Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.