Ouwesunderklaas (1)

sunderklaasBij de viering van Sinterklaas maken mensen surprises en gedichten voor elkaar. Je zou kunnen zeggen dat het een feest is van gemaskeerde cadeautjes en ironiserende strofen. Er zijn in dit land ook nog andere varianten van het Sinterklaasfeest. Sommigen zeggen dat die feesten een heidense oorsprong verraden – dat het eigenlijk een viering van de midwinter is. Anderen beweren echter dat dit evenement van veel recenter datum is. Daarover een volgende keer, nu eerst over het ‘andere’ feest zelf.
Sinds mensenheugenis heeft Texel zo’n andere Sinterklaasviering. Eerst is er op 5 december dat gewone familiegedoe met pakjes, surprises en de goedheiligman. Maar een week later begint het echte gedonder. In de vroege avond trekt een stoet van veelal demonisch uitgedoste en gemaskeerde eilanders door de straten. Hun vermommingen verwijzen vaak naar lokale figuren die controversiële daden hebben bedreven, die in een schandaal verwikkeld zijn of zich anderszins door opmerkelijk gedrag hebben geprofileerd. Vaak ondersteunen de demonische ‘speulers’ hun voorstellingen met bespottende of absurdistische teksten. In de loop van de avond verdwijnen de demonen en het publiek naar het café of de grotere danszalen waar bandjes levensliederen en carnavaleske succesnummers vertolken. Veel drinken, veel hossen en deinen. Uitgelatenheid alom. Het is ook feest waarin dingen voorvallen die in het  dagelijkse leven niet (mogen) gebeuren. Toen ik nog jong en fris was kwam je tijdens het ouwesunderklazen vaak getrouwde vrouwen tegen die ‘los’ waren van manlief en op zoek waren naar avontuur. Het gebeurde ook wel dat liefdes, die om wat voor tragische redenen dan ook in het gewone leven niet konden bestaan, op de avond van Ouwesunderklaas juist wel voor een halve nacht heftig opbloeiden en daarna weer werden verbroken. For only a short time the world turned upside down.

 Om allerlei goede en slechte redenen heb ik zelf al jaren niet meer aan dit feest op mijn geboorte-eiland deelgenomen. De laatste keer dat ik dat wel deed was het evenement nogal onzalig geëindigd. Na de sluiting van het allerlaatste café omstreeks melkerstijd waren we, een handvol veteranen, naar een mij onbekend adres afgezakt, ergens in het hartje van Den Burg. Daar werd tot besluit van een reeds gedenkwaardig drinkgelag een kruik oude jenever uit de vriezer opgediept. Het staat me nog bij dat zich rond de volgeschonken glaasjes een laagje wonderschone rijp vormde. Verder herinner ik me niets meer van onze fijnproeverij in het eerste morgenlicht. Wel dat ik uren later met een schreeuw wakker werd. In een droomflard had ik plots beseft dat mijn hart stilstond en de paniek hierom was zo groot dat een golf adrenaline mijn bloed deed stuwen. In een vreemde kamer vond ik mezelf op de parketvloer terug, terwijl mijn hart als een razende tekeerging. Tot mijn verbazing lag ik stevig in een of ander berbertapijt gewikkeld. Een kater als een luipaard. Even verderop lag de lege kruik op de vloer. Water! Ik wilde water drinken. Vanaf de straat klonk gestommel en toen mijn schimmige blik naar de ramen dwaalde, zag ik een paar passanten onthutst naar binnen loeren. Terwijl ik me met de grootste moeite uit dat verdomde tapijt trachtte te bevrijden, begon het akelig druk te worden op de stoep voor het huis. Zolang deze ongein maar niet in de lokale krant komt, dacht ik nog. Volgend jaar toch maar eens overslaan. De dagen erna moest ik vooral terugdenken aan het ogenblik van vermeende hartstilstand. Het leek me dat ik nipt ontsnapt was aan de dood. In elk geval was duidelijk dat ik onderhand te oud begon te worden voor een ouderwetse Scandinavische dronkenschap.

 Komend weekend is het zover. Ik ga me weer eens voorzichtig in het gedruis begeven, en deze keer geflankeerd door de vrouw. Zo blijft men behouden. Tenminste, zolang zij niet door de demonische geest van dit festijn wordt gegrepen en het op de heupen krijgt.

In de Oorshop

De Toverberg versus Doctor Faustus (2)

Zelden heb ik met het lezen van een boek zoveel rituelen in acht genomen. Al maanden staat, naast het oude tafeltje met daarop een vruchtdragende paprikastruik, een makkelijke stoel voor het raam om het daglicht te vangen. Tijdens de leesuren gebruik ik milde thee die ook in grotere hoeveelheden de maag ontziet. Meestal zet ik zachtjes muziek op, bijvoorbeeld van Beethoven, Schubert, Wagner,  Bruch,  Bruckner of Mahler om de sfeer van das Deutschtum beter gewaar te worden.
De roman Doctor Faustus  van Thomas Mann  heeft, zoals de titel al zegt, een onderwerp dat aan een historische legende is ontleend: de jonge, wereldvreemde componist Adrian Leverkühn verkoopt zijn ziel aan de duivel om vierentwintig jaren met (nog) groter brille te mogen scheppen. Voorwaarde is wel dat hij zich intussen van de liefde zal onthouden. En als de ure daar is, wacht hem de verdoemenis. Gaat het hier om de echte duivel die een begaafde sterveling in verzoeking leidt? Of is er sprake van een syfilitisch visioen, een waandenkbeeld dat voortkomt uit de langzaam voortsluipende venerische meningitis waaraan de componist lijdt sinds hij in een bordeel werd besmet? Hoe dit ook zij, de roman speelt in de vroege twintigste eeuw wanneer de leidende cultuur van de hogere burgerij een doodsteek krijgt door de Grote Oorlog en in de nabije toekomst zal worden verdrongen door een haatdragende, plebejische tijdgeest.
Al met al een mooi gegeven voor een meeslepende roman waarin de tragische ondergang van een kunstenaar de instorting van de Duitse beschaving in hetzelfde tijdvak personifieert… De praktijk, de feitelijke verhaalwereld van Doctor Faustus, is helaas weerbarstiger en in menig opzicht teleurstellend. Het lezen van deze roman is werkelijk een litterair corvee van jewelste. Al vele maanden ben ik met dit boek in de weer. Soms kom ik niet verder dan drie pagina’s per dag.  Ik heb het herhaaldelijk teruggelegd in de boekenkast, ontgoocheld en vol chagrijn. Dat ik het later toch weer opensloeg kwam niet omdat het boek mij bleef roepen. Neen, ik twijfelde aan mezelf en vreesde dit bejubelde werk ernstig tekort te doen. Er is stellig veel dat ik gemist heb in de musicologische passages,  in de theologische of anderszins academische gesprekken die her en der in de roman gevoerd worden, omdat ik er al te grof bewerktuigd voor ben, of gewoon te weinig ontwikkeling meedraag. Het blijft lastig voor de kraai een arendsvlucht te evenaren. Na stevig zwoegen en dikwijls herlezen ben ik nog niet verder gekomen dan pagina 331 in de Nederlandse vertaling. De oorlog van 1914 is zojuist begonnen, en ik deel in de feestroes van veel Duitsers uit die dagen, niet omdat ik oorlogszuchtig ben, maar omdat de roman door dit gegeven misschien boeiender wordt.
Ik heb dus nog ongeveer 240 pagina’s te gaan, maar toch verstout ik me nu al enige fictionele kritiek te formuleren, om te laten zien waar het wringt in deze roman.
Allereerst is de aanloop van het verhaal veel te lang. Het duurt bijna 250 pagina’s voordat de duivel neerstrijkt in de werkkamer van de componist en daar zijn perfide voorstel uiteenzet. Overigens is dat een interessante ontmoeting. Eindelijk heeft Adrian Leverkühn een tegenspeler en meteen krijgt het verhaal een stevige, energetische impuls. In de uitgesponnen episode ervoor is daar eigenlijk nooit sprake van. De beschrijving van Adrians jeugd is alleszins schilderachtig, maar het vervolg wordt vlak, ernstig, braaf, zwaar en slepend. We vernemen dat Adrian theologie studeert, dat hij ook bezeten blijft van componeren, en dat dit werk steeds belangrijker zal worden in zijn leven. Maar het bestaan van deze jongeman is verstoken van welk drama dan ook. Stormachtige verliefdheden zijn hem vreemd. Hij koestert ook geen wellusten die hem, bij ontdekking ervan, tot een paria in de samenleving zullen maken. Bij zijn componeerarbeid is er nooit sprake van een bloedstollend, heroïsch gevecht, waarbij de scheppende toonkunstenaar bitter moet lijden om zijn eigen beperkingen te kunnen ontstijgen. Adrian Leverkühn is een personage zonder grote conflicten met zijn omgeving of met zichzelf. Hij is daardoor oninteressant. En datzelfde kun je zeggen van de figuren die hem omringen. Nergens een mooie, wrede vent of vrouw die de held weet te tergen. De personages die in dit boek voorkomen hebben ook weinig met elkaar uit te staan. Ze komen samen in dezelfde salon, praten weleens met elkaar, maar ze vormen geen broeierig netwerk met een eigen dynamiek of verwikkelingen die de zaak op scherp zetten. De meeste nevengeschiedenissen in het boek dragen niet bij aan de ontwikkeling van de belangrijkste verhaallijn, de tragische lotsbestemming van Adrian Leverkühn.  Het boek ontbeert een meervoudige intrige. Voor een verhaal van zo lange adem is dat een gevoelig manco.
Hinderlijk is verder de vertelsituatie. In De Toverberg bedient Mann zich tamelijk ouderwets maar met veel allure van een alwetende en ‘zichtbare’ verteller, die zich met een majesteitelijk ‘we’ tot de lezer richt. In Doctor Faustus is de verteller een vriend, ene Serenus Zeitblom, die het woord voert. Omdat deze verteller niet alwetend is, en ook niet steeds in de buurt van Adrian verblijft, zoekt Mann het in allerlei vreemde uitvluchten en constructies om deze ik-verteller toch iedere keer over alles wat Adrian betreft zijn zegje te laten doen. Dat gaat niet altijd soepel en deze opzichtige reconstrueerarbeid van de verteller irriteert. Bovendien is die ik-verteller een weinig aansprekend personage, dat in het verhaal steeds de held naar de ogen ziet en hem tegelijk het liefst wenst te betuttelen. Zijn toon is daarbij van een loden ernst. Alle humor in dit boek is zoek.
Wellicht dat het uitbreken van de eerste wereldoorlog en de lange chaotische nasleep ervan het boek een dramatischer aanzien kunnen geven. Zover ben ik nog niet in het verhaal gevorderd, de komende 240 pagina’s zullen het leren. Maar op grond van hetgeen ik hierboven formuleerde aan fictionele gebreken denk ik niet dat deze roman in tweede instantie toch nog tot een meesterwerk zal uitgroeien. Wel zijn her en der prachtige passages te vinden die je ter plekke wilt herlezen vanwege de verbale virtuositeit, zoals er ook stukken zijn die je opnieuw moet doornemen omdat ze ondoorgrondelijk schijnen. Hoeveel vreugde of gezwoeg de resterende pagina’s ook mogen opleveren, ik ben vastbesloten deze roman uit te lezen. Als het zover is zullen de krokussen wel uit de grond zijn opgeschoten.            

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Vrij reizen

yDinsdag 30 november jl. was de Stadsschouwburg in Amsterdam tot de allerlaatste stoel bezet vanwege de – lelijke naam – TEDxAmsterdam. Dat is een uit Amerika overgewaaid evenement waarin sprekers van allure in zeer korte tijd hun bevrijdend licht laten schijnen over een of ander maatschappelijk probleem. Het prevelement van iemand mag welgeteld achttien minuten duren, maar je wint aan overtuigingskracht als het lukt om binnen een korter tijdsbestek je punt te scoren. Anderen inspireren, daar komt het met zulke praatjes op aan!

Ik stond ook op de sprekerslijst, om veiligheidsredenen natuurlijk onder een andere naam, maar door duistere verwikkelingen werd mijn alias op de valreep uit de rij geschrapt. Vandaar dat ik thans mijn toevlucht neem tot een digitale vluchtplaats, een ingetogen site, te weten deze sobere kroniek over de toestand in de wereld. Want ik wens gehoord te worden, ofwel gelezen, in ’s lands belang. Na deze korte aanloop thans de eigenlijke zaak:

‘Herinnert u zich minister Camiel Eurlings nog, van verkeer en autozaken, die tegenwoordig met zijn vrouwtje bezig is een kinderrijk rooms gezinnetje te procreëren? Of staatssecretaris Tineke Huizinga, het christelijk vrouwmens dat aan een overblijfmoeder met nog niet geheel uitgekristalliseerde aspiraties doet denken? Toen beiden nog bewindslieden waren, koesterden ze complexe plannen omtrent de logistieke organisatie in Nederland. Eurlings had zijn ambtenaren een megalomaan plan omtrent rekeningrijden voor auto’s – met kilometerheffing en snelwegentoeslag – laten uitdenken. De stralende godenzoon stond de details van dit plan nu en dan met lillende slijmvlokken in de mondhoeken te verkopen aan een argwanende volksvertegenwoordiging. Totdat de scepsis ook hemzelf bekroop en hij de handdoek in de ring gooide nog voordat iets van zijn beginselen ook maar was ingevoerd. Tineke Huizinga had het openbaar vervoer in haar portefeuille en was verantwoordelijk voor de ov-chipkaart die het ouderwetse kaartje (traject of strippen) moest doen vergeten. Dit nieuwe systeem bleek uiterst fraudegevoelig te zijn; zelfs digibielen bleken bij machte de elektronische kaart te kraken. De Kamer was er niet gerust op en ontbood mevrouw Huizinga ongeveer wekelijks Die stond daar dan te sputteren en te stotteren en wekte de indruk niet geheel compos mentis te zijn. Ze zal God op haar blote knieën hebben gedankt toen het kabinet Balkenende IV voortijdig sneuvelde, en zij van dit akelige dossier bevrijd werd.

Het lijkt een grote dwaling om de problemen van overvloedig autoverkeer of de betaling van het openbaar vervoer met elektronische of digitale middelen te willen regisseren. Een ander, het totale verkeer omvattend plan lijkt hiervoor meer geschikt. Maar dan moeten we terugkeren naar een meer collectivistisch principe dat na invoering overigens genoeg ruimte aan het individu zal overlaten waar het gaat om concreet verkeersgedrag.

In alle eenvoud luidt het principe van mijn ‘verkeersbeheerplan’ als volgt:  Iedere Nederlander, jong en oud, arm en rijk, autobezittend of niet, moet verplicht worden, via een systeem dat door de fiscus wordt beheerd en gecontroleerd, om jaarlijks een zeker bedrag te betalen voor de instandhouding van het openbaar vervoer. Nederlanders tot 12 jaar zijn van deze betaling vrijgesteld. Jongeren tussen 12 en 18 jaar betalen 250 euro per jaar. Jongvolwassenen tussen 18 en 25 betalen elk 500 euro per jaar. Volwassenen tussen 25 en 65 jaar betalen 750 euro per jaar. Senioren tussen 65 en 75 jaar betalen 375 euro. Nederlanders boven 75 jaar reizen gratis.
Als gevolg van deze verplichte jaarlijkse betaling (noem het een ov-belasting) krijgt elke Nederlander een pasje waarmee hij te allen tijde met de trein, de bus, de tram of boot van het Openbaar Vervoer mag reizen. Bij de invoering van dit plan zal de capaciteit van de ov-voorzieningen dan ook flink moeten worden vergroot. De intensiteit en flexibiliteit in de dienstverlening zal moeten toenemen. Men mag er intussen natuurlijk een auto op nahouden, maar dit ontslaat de automobilist niet van de plicht jaarlijks toch zijn ov-belasting af te rekenen.

De invoering van dit systeem zal ertoe leiden dat een groeiend aantal automobilisten met groter regelmaat van het openbaar vervoer gebruik zal maken. Men betaalt er immers ook voor, en wanneer de ov-infrastructuur is verbeterd zal dit de drempel voor deze groep eens te meer verlagen. Een ander gevolg van deze ontwikkeling is dat een complex systeem als rekeningrijden achterwege kan blijven. Het fileprobleem zal verflauwen. Mocht het toch weer te druk worden op de wegen dan zal er stellig overloop plaatsvinden van de auto naar het verbeterde openbaar vervoer.

Het is nodig om de Belastingdienst met een aparte divisie ‘openbaar vervoer en incasso’ uit te breiden. Het centrale beheer van deze betalingen door alle burgers van ons land (uitgezonderd kinderen en hoogbejaarden), maakt de uitvoerbaarheid ervan bijzonder kansrijk.

Er zijn in ons land ook groepen die lastiger te classificeren zijn. Maar ook aan hen is gedacht. Duurzame arbeidsmigranten uit het buitenland vallen eveneens onder de nationale regeling. Voor toeristen en tijdelijke arbeidsmigranten zal een systeem van dag-, week- of maandkaarten worden ingevoerd. Asielzoekers mogen tijdelijk werk verrichten om zich deze of gene ov-kaart te kunnen verwerven.
De bedragen die ik hierboven noemde zijn gebaseerd op ruwe schattingen. Die kunnen na een meer precieze berekening natuurlijk naar boven of beneden worden bijgesteld..

Dames en heren, er zijn nog maar zeven minuten verstreken en ik heb reeds mijn punt gemaakt. Volgend jaar hoop ik terug te komen om u er in ongeveer hetzelfde tijdsbestek van te overtuigen dat de herschepping van het zoete IJsselmeer in een brakwaterbiotoop de ecologische waarde van dit gebied bijzonder ten goede zal komen. Maar verspreid u eerst bovenstaand idee over vrij reizen in het land.

Ik heb gezegd. Amen en tabé!’

De Toverberg versus Doctor Faustus (1)


thomasmannErgens in de jaren ’90 las ik De Toverberg van Thomas Mann in de vertaling van Pé Hawinkels. Het is een roman van meer dan 900 pagina’s. Je treft hem aan in veel boekenkasten van vrienden en bekenden. Dikwijls is het werk ongelezen, of de lezer blijkt omstreeks pagina 150 te zijn afgehaakt. De buik van zo’n boek is slechts voor een klein gedeelte beduimeld, het overgrote deel is maagdelijk gebleven. Soms verraadt het leeslint waar precies de dappere zich gewonnen heeft gegeven.

Het is hoe dan ook een duizelingwekkend boek, De Toverberg. In de tijd dat ik het las kon ik nooit meer dan ongeveer vijfentwintig pagina’s per dag verstouwen. Dan was mijn geest afgeladen met beelden, ideeën, sferen en weelderige taal. Dat moest je allemaal eerst verteren voordat je weer verder kon. Er waren ook dagen waarop mijn ontvankelijkheid voor de roman minder was en met name de complexe zinsbouw plots een hindernis vormde. Dan was het zaak om het verhaal een tijdje weg te leggen. Het duurde echter nooit lang of mijn verlangen naar dit boek stak andermaal de kop op en dan sloeg ik het weer open.
De Toverberg
vertelt het verhaal van Hans Castorp, een Duitse jongeman die, na het voltooien van een technische studie, in de zomer van 1907 van Hamburg naar Davos reist met het doel zijn aan tbc lijdende neef Joachim in diens kuuroord te bezoeken. Het is de bedoeling dat de neven daar drie weken met elkaar zullen doorbrengen. Maar wanneer de geneesheer van het sanatorium ook bij Hans Castorp een beginnende longaandoening constateert, stelt laatstgenoemde zijn afscheid van het kuuroord telkens uit. De jongeman zal uiteindelijk zeven jaar blijven.
Castorps verblijf in dat hooggelegen kuuroord is het onderwerp van de roman. In een exuberante stijl schildert Thomas Mann het wel en wee in deze curieuze leefgemeenschap van longlijders. Het leven van de patiënten wordt gemarkeerd door de data waarop hun medische keuringen zullen plaatsvinden. Het monotone wachten daarop maakt de tijd stroperig en diffuus; en voor men er erg in heeft zijn er alweer maanden verstreken. Een verhaal dat speelt in zo’n omgeving van ijle luchtgesteldheid kan niet anders dan zich uiterst traag ontvouwen. Maar dat is toch geen enkel bezwaar voor de lezer. Want die raakt bijzonder geboeid door de personages in het kuuroord. Mann is een ouderwetse verteller die vanwege een bijna goddelijke gave des woords in staat is zijn karakters op de meest aanschouwelijke en aanstekelijke wijze te tekenen. Allereerst is daar natuurlijk Hans Castorp zelf, weliswaar ingenieur, maar op elk terrein in het leven nog een beginneling vol twijfel. Dan is er de neef Joachim met zijn Pruisische natuur waarin militair eergevoel en discipline om de voorrang strijden. Opvallend is de geneesheer Behrens – een knokig man met handen groot als kolenschoppen, met een gierhals, bloeddoorlopen ogen die in tranen baadden en blauwige wangen – wiens observaties iedere keer messcherp zijn. Claudia Chauchat, het katje met de kirgiezenogen, is een patiënte waarop Hans Castorp zich jaren achtereen in stilte zal verlieven. Zoals de auteur haar beschrijft is het ook werkelijk een vrouw om op te vreten, en zo deelt de lezer in de koortsige begeerte van de jongeman. Overrompelend is de verschijning van Pieter Peeperkorn, een oostindische koffieplanter in ruste, een persoonlijkheid, een autoriteit naar wie in plechtige stilte wordt geluisterd, hoewel hij nooit een enkele zin in zijn beschouwingen afmaakt, en iedereen maar moet raden wat hij eigenlijk bedoelt. Er is een fraaie parade van dergelijke romanfiguren. Het meest onvergetelijk is de verschijning van de Italiaanse intellectueel Settembrini en die van de mysterieuze Naphta, die aan een ambtenaar van de Inquisitie doet denken. Dit tweetal lijkt op symbiotische wijze met elkaar verbonden. Ze zijn voortdurend onderling in debat, meestal over filosofische of cultuurhistorische onderwerpen, en Hans Castorp is een toehoorder die met gloeiende wangen zit te luisteren en tracht de standpunten te doorgronden. Settembrini is een vrijdenker met een optimistisch wereldbeeld die van mening is dat verlichte en bevrijdende ideeën zich uiteindelijk in de geschiedenis van de mensheid zullen verwezenlijken. Naphta daarentegen laat zich kennen als een reactionair en duisterling. Hij gelooft niet in de bevrijdende werking van welk menselijk ideeëngoed dan ook. Zijn hartgrondige pessimisme ontzegt de mensheid elk vermogen om zich duurzaam een leefbare en rechtvaardige wereld te scheppen. De discussies van dit tweetal vormen zinderende passages in het boek, waarbij het de lezer bij vlagen gaat duizelen. Hoewel ik het moeilijk kan uitleggen had ik indertijd vaak het gevoel dat de duisterling het meestal op punten van de vrijdenker weet te winnen.

De Toverberg is een Bildungsroman en een ideeënroman. Maar boven alles is het een wonder van taal, een stilistisch meesterwerk waarin romanfiguren, stemmingen en hartstochten,  denkbeelden en dwaasheden overtuigend en aangrijpend tot leven komen. Dat het, ondanks de overdadige weelde in stijl en gedachtegoed, toch een ‘licht’ boek is gebleven, laat zich vooral verklaren door de toon. Alle 900 pagina’s ademen een geest van milde ironie.

Rawagedeh (3)

Op 25 november jl. heeft de Staat der Nederlanden een Europees arrestatiebevel uitgevaardigd tegen Klaas Carel Faber, een 88jarige Nederlander die in Duitsland woont. Faber is een oud-SS’er die in de oorlog tientallen (onschuldige) Nederlandse gevangenen heeft geëxecuteerd. Hij heeft ook meegedaan aan de Aktion Silbertanne,  een reeks moorden op willekeurige Nederlanders,  ter vergelding van aanslagen die het verzet pleegde. Kort na de oorlog werd Klaas Faber berecht. Hij kreeg de doodstraf, maar dit vonnis werd in levenslang veranderd. In 1952 wist hij uit de gevangenis te ontsnappen en naar West-Duitsland te vluchten. Daar was hij veilig, want de naoorlogse Duitse regering erkende een uit het Derde Rijk stammende rechtsregel: alle buitenlanders die bij de SS hebben gediend krijgen de Duitse nationaliteit. Faber was dus een Duitser, en West-Duitsland leverde geen onderdanen uit aan andere landen.
Faber bouwde rustig een nieuw bestaan op bij de oosterburen. Hij werd al die tijd ongemoeid gelaten. Ook in de jaren ’50 is er aan Nederlandse kant nooit overwogen desnoods een geheim commando oostwaarts te sturen om die misdadige ploert bij duisternis te overmeesteren en hem langs een sluiproute weer naar ons land terug te smokkelen. Nederland heeft zich lang geschikt in de bestaande situatie. Sinds kort echter bespeurt men hier beweging in de Duitse houding tegenover oorlogsmisdadigers van het kaliber Faber. Vandaar dat recente arrestatiebevel. Immers: oorlogsmisdaden verjaren niet. Zo leert het internationale recht.
Dat recht geldt vooral wanneer het gaat om blanke slachtoffers. De nasleep van het bloedige slothoofdstuk van de Nederlandse oostkolonie leert dat het internationale recht blijkbaar niet voor iedereen geldt. Eind 2008 dienden een handvol weduwen uit het Westjavaanse dorp Rawagedeh na al die jaren alsnog een aanklacht in tegen de Nederlandse staat wegens oorlogsmisdaden, begaan in het jaar 1947. Nederlandse troepen waren het dorp binnengevallen en hadden in totaal 413 mannen, jongeren inbegrepen, geëxecuteerd. Vanwege de verdenking dat ze met opstandelingen heulden waren ze allemaal uitgeroeid. Er was niet eens standrecht uitgeoefend.
Geen bestuurder, officier of soldaat is ooit voor dit bloedbad aangeklaagd.
In mei 2009 maakte de Nederlandse regering een gebaar. De toenmalige minister van buitenlandse Zaken Maxime Verhagen bracht een bezoek aan het bewuste dorp. Daar bood hij namens zijn regering nederige excuses aan voor de oorlogsmisdrijven die het Nederlandse leger indertijd op die plaats had bedreven. Het mocht opmerkelijk heten dat de term ‘oorlogsmisdrijven’ was gevallen. In regeringskringen was dit begrip eerder altijd taboe geweest. Men sprak gewoonlijk van excessen of ontsporingen. Verhagen had ook nog een douceurtje in zijn binnenzak: er was 850.000 euro ontwikkelingsgeld beschikbaar voor Rawagedeh en omgeving. Maar van verdere aansprakelijkheid wenste de Nederlandse regering verschoond te blijven. Een Javaanse claim om alsnog schadeloosstellingen aan de nabestaanden uit te keren legde de minister naast zich neer. Deze misdaden zijn verjaard, luidde het argument van Verhagen.
In 2011 – wanneer precies is nog onduidelijk – zal de advocate mr. Liesbeth Zegveld de aanklacht tegen de staat der Nederlanden namens de Westjavaanse nabestaanden voor de rechtbank nader motiveren. Het ziet er naar uit dat ze het ministeriële argument van verjaring gemakkelijk van tafel zal krijgen. Wellicht dat de staat dan toch gedwongen zal worden tot betaling van schadeloosstellingen. Als dat gebeurt kon dat wel eens het gevolg hebben dat meer Indonesische nabestaanden van zulke oorlogsmisdrijven zich zullen melden. Wie weet wat een plotselinge zucht naar smartengeld nog aan Nederlandse gruweldaden voor het voetlicht kan brengen.

Heelmeesters

baron-larreyVan chirurgen werd vroeger wel beweerd, ook door collega’s uit de medische wereld, dat zij in onbehouwenheid niet voor paardenslagers onderdeden. Dit was te wijten aan de spanningen in hun beroepsuitoefening. Hun werk deed chirurgen immers dikwijls het schemergebied tussen leven en dood betreden, iets wat hun emotionele gestel aanvrat en waartegen ze zich onwillekeurig met een zekere botheid wapenden.
De chirurgen die wij vandaag de dag op de televisie aan het werk zien, voldoen niet langer aan dit rauwe profiel. Tegenwoordig zijn het redelijk beschaafde medici (m/v) die netjes communiceren met hun patiënten en erop toezien dat die tijdens enkele dagen bedlegerigheid geen klagen  hebben.
Ik ben zelf geen groot liefhebber van tv-programma’s over chirurgische ingrepen,  al ben ik eens blijven hangen bij een aflevering over iemand met een empyeem, een veretterde pleuritis, waarbij de chirurg het borstvlies met een snede opende en de etter liet afvloeien. Pus bonum et laudabile,  sprak de heelmeester opgetogen terwijl een romige massa de operatiewond verliet.
Een paar dagen geleden was ik ook weer eens van de partij toen de seniorenomroep MAX een hartoperatie aan het volk vertoonde. De uitzending was live. Misschien was mijn belangstelling gewekt door de verzwegen gedachte dat dit mij ook vroeg of laat nog eens zou kunnen overkomen. Heb ik mogelijk tijdens een plaspauze enkele stevige scènes gemist? Beelden waarop het borstbeen wordt doorgezaagd of de gespleten ribbenkast uiteengewrikt werden niet vertoond. De borstkas lag bij het inzoomen al open, als een Amsterdamse bouwput. Het hart lag daarin ietwat obsceen te pompen totdat het werd stilgelegd en een machine zijn functie overnam. De operatie verliep routineus en zonder zichtbare complicatie. Je kon er rustig en zonder kokhalzen naar kijken, al was mijn lief naast me op de bank een andere mening toegedaan.

Onder chirurgen bevinden zich nogal wat schrijvers. Om me voor een roman te documenteren heb ik de afgelopen tijd een aantal memoires van chirurgen uit de (vroege) twintigste eeuw gelezen. Dat is onderhoudende literatuur, vooral als de chirurg zich vanwege oorlogsomstandigheden nabij het front bevindt en daar in een met tentzeilen overeind gehouden veldhospitaal bij een acculamp, omgeven door een wolk insecten, de aanzwellende stroom gewonden staat te opereren, terwijl de hemel telkens oplicht door granaten die gierend overvliegen. Ondanks alle heroïsche inspanningen crepeert een groot aantal oorlogsgewonden onder de handen van de heelmeesters. Vooral bij scherfverwondingen door artillerievuur hebben getroffenen weinig kans. Maar chirurgen laten de moed nooit zakken en weten soms tot hun eigen verwondering de meest ellendige gevallen toch nog bij het graf vandaan te slepen.
In die chirurgische memoires duikt dikwijls de naam op van een legerarts en heelmeester uit het verleden die alom werd bewonderd in kringen van militaire artsen. Het gaat om Dominique Jean Larrey (1766-1842), een van de leidende chirurgen in het leger van de jonge Franse Republiek en later dat van Napoleon Bonaparte. Vanaf 1792 maakte Larrey 26 grote campagnes mee, 60 veldslagen en ruim 400 gevechten. Hij was een onvermoeibaar arts die meermalen gewond raakte en iedere keer aan de dood ontsnapte. Zijn meest fameuze specialisatie was de praktische chirurgie. Hij stond er bekend om dat hij pijlsnel kon opereren. Dat was ook een vereiste omdat de narcose voor operatiepatiënten nog niet bestond. In de 18e eeuw gaf men ze soms mengsels van  opium, waterscheerling, alruin en bilzenkruid, wat meestal een problematische en soms zelfs een dodelijke roes opleverde. In de Franse legers werd zonder verdoving gesneden en Larrey was daarin sneller dan zijn eigen schaduw. Zo zou hij eens een extirpatie van een arm uit een schoudergewricht bij een zieltogende soldaat in minder dan twintig seconden hebben verricht, de onderbinding van de bloedvaten natuurlijk niet meegerekend. De man overleefde, al had hij drie maanden nodig om er weer bovenop te komen. Larrey verrichtte duizenden amputaties onder de meest primitieve omstandigheden, hetzij op het slagveld zelf met gevaar voor eigen leven, of in de buitenlucht onder verschrikkelijke weersomstandigheden. In 1812, tijdens de grote veldtocht van Napoleon naar Rusland, was hij er ook bij. Toen het leger na een desastreuze campagne tijdens de barre winter uiteenviel, stond hij de vertwijfelde soldaten bij. In die tijd, onder hevige kou, opereerde hij eens vierentwintig uur achter elkaar en amputeerde in totaal 234 bevroren ledematen. Larrey bleef overeind, terwijl zijn assistenten stuk voor stuk uitgeput raakten of zelf werden bevangen door vrieskou. Hij tekende al zijn oorlogservaringen en medische inzichten op in vier kloeke delen memoires.

In de geschiedenis is de oorlog altijd de voornaamste leermeester van de chirurgie geweest. En het is onder meer dankzij al die oorlogen dat chirurgen tegenwoordig de meest complexe operaties zonder direct levensgevaar voor de patiënt kunnen uitvoeren.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Lief

    Lief

    Gil omhelsde me, alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al was ik liever als laatste gebleven. Ik liep naar het grote raam,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Plonia Westendorp
    Plonia Westendorp

    Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.