De Toverberg versus Doctor Faustus (2)

Zelden heb ik met het lezen van een boek zoveel rituelen in acht genomen. Al maanden staat, naast het oude tafeltje met daarop een vruchtdragende paprikastruik, een makkelijke stoel voor het raam om het daglicht te vangen. Tijdens de leesuren gebruik ik milde thee die ook in grotere hoeveelheden de maag ontziet. Meestal zet ik zachtjes muziek op, bijvoorbeeld van Beethoven, Schubert, Wagner,  Bruch,  Bruckner of Mahler om de sfeer van das Deutschtum beter gewaar te worden.
De roman Doctor Faustus  van Thomas Mann  heeft, zoals de titel al zegt, een onderwerp dat aan een historische legende is ontleend: de jonge, wereldvreemde componist Adrian Leverkühn verkoopt zijn ziel aan de duivel om vierentwintig jaren met (nog) groter brille te mogen scheppen. Voorwaarde is wel dat hij zich intussen van de liefde zal onthouden. En als de ure daar is, wacht hem de verdoemenis. Gaat het hier om de echte duivel die een begaafde sterveling in verzoeking leidt? Of is er sprake van een syfilitisch visioen, een waandenkbeeld dat voortkomt uit de langzaam voortsluipende venerische meningitis waaraan de componist lijdt sinds hij in een bordeel werd besmet? Hoe dit ook zij, de roman speelt in de vroege twintigste eeuw wanneer de leidende cultuur van de hogere burgerij een doodsteek krijgt door de Grote Oorlog en in de nabije toekomst zal worden verdrongen door een haatdragende, plebejische tijdgeest.
Al met al een mooi gegeven voor een meeslepende roman waarin de tragische ondergang van een kunstenaar de instorting van de Duitse beschaving in hetzelfde tijdvak personifieert… De praktijk, de feitelijke verhaalwereld van Doctor Faustus, is helaas weerbarstiger en in menig opzicht teleurstellend. Het lezen van deze roman is werkelijk een litterair corvee van jewelste. Al vele maanden ben ik met dit boek in de weer. Soms kom ik niet verder dan drie pagina’s per dag.  Ik heb het herhaaldelijk teruggelegd in de boekenkast, ontgoocheld en vol chagrijn. Dat ik het later toch weer opensloeg kwam niet omdat het boek mij bleef roepen. Neen, ik twijfelde aan mezelf en vreesde dit bejubelde werk ernstig tekort te doen. Er is stellig veel dat ik gemist heb in de musicologische passages,  in de theologische of anderszins academische gesprekken die her en der in de roman gevoerd worden, omdat ik er al te grof bewerktuigd voor ben, of gewoon te weinig ontwikkeling meedraag. Het blijft lastig voor de kraai een arendsvlucht te evenaren. Na stevig zwoegen en dikwijls herlezen ben ik nog niet verder gekomen dan pagina 331 in de Nederlandse vertaling. De oorlog van 1914 is zojuist begonnen, en ik deel in de feestroes van veel Duitsers uit die dagen, niet omdat ik oorlogszuchtig ben, maar omdat de roman door dit gegeven misschien boeiender wordt.
Ik heb dus nog ongeveer 240 pagina’s te gaan, maar toch verstout ik me nu al enige fictionele kritiek te formuleren, om te laten zien waar het wringt in deze roman.
Allereerst is de aanloop van het verhaal veel te lang. Het duurt bijna 250 pagina’s voordat de duivel neerstrijkt in de werkkamer van de componist en daar zijn perfide voorstel uiteenzet. Overigens is dat een interessante ontmoeting. Eindelijk heeft Adrian Leverkühn een tegenspeler en meteen krijgt het verhaal een stevige, energetische impuls. In de uitgesponnen episode ervoor is daar eigenlijk nooit sprake van. De beschrijving van Adrians jeugd is alleszins schilderachtig, maar het vervolg wordt vlak, ernstig, braaf, zwaar en slepend. We vernemen dat Adrian theologie studeert, dat hij ook bezeten blijft van componeren, en dat dit werk steeds belangrijker zal worden in zijn leven. Maar het bestaan van deze jongeman is verstoken van welk drama dan ook. Stormachtige verliefdheden zijn hem vreemd. Hij koestert ook geen wellusten die hem, bij ontdekking ervan, tot een paria in de samenleving zullen maken. Bij zijn componeerarbeid is er nooit sprake van een bloedstollend, heroïsch gevecht, waarbij de scheppende toonkunstenaar bitter moet lijden om zijn eigen beperkingen te kunnen ontstijgen. Adrian Leverkühn is een personage zonder grote conflicten met zijn omgeving of met zichzelf. Hij is daardoor oninteressant. En datzelfde kun je zeggen van de figuren die hem omringen. Nergens een mooie, wrede vent of vrouw die de held weet te tergen. De personages die in dit boek voorkomen hebben ook weinig met elkaar uit te staan. Ze komen samen in dezelfde salon, praten weleens met elkaar, maar ze vormen geen broeierig netwerk met een eigen dynamiek of verwikkelingen die de zaak op scherp zetten. De meeste nevengeschiedenissen in het boek dragen niet bij aan de ontwikkeling van de belangrijkste verhaallijn, de tragische lotsbestemming van Adrian Leverkühn.  Het boek ontbeert een meervoudige intrige. Voor een verhaal van zo lange adem is dat een gevoelig manco.
Hinderlijk is verder de vertelsituatie. In De Toverberg bedient Mann zich tamelijk ouderwets maar met veel allure van een alwetende en ‘zichtbare’ verteller, die zich met een majesteitelijk ‘we’ tot de lezer richt. In Doctor Faustus is de verteller een vriend, ene Serenus Zeitblom, die het woord voert. Omdat deze verteller niet alwetend is, en ook niet steeds in de buurt van Adrian verblijft, zoekt Mann het in allerlei vreemde uitvluchten en constructies om deze ik-verteller toch iedere keer over alles wat Adrian betreft zijn zegje te laten doen. Dat gaat niet altijd soepel en deze opzichtige reconstrueerarbeid van de verteller irriteert. Bovendien is die ik-verteller een weinig aansprekend personage, dat in het verhaal steeds de held naar de ogen ziet en hem tegelijk het liefst wenst te betuttelen. Zijn toon is daarbij van een loden ernst. Alle humor in dit boek is zoek.
Wellicht dat het uitbreken van de eerste wereldoorlog en de lange chaotische nasleep ervan het boek een dramatischer aanzien kunnen geven. Zover ben ik nog niet in het verhaal gevorderd, de komende 240 pagina’s zullen het leren. Maar op grond van hetgeen ik hierboven formuleerde aan fictionele gebreken denk ik niet dat deze roman in tweede instantie toch nog tot een meesterwerk zal uitgroeien. Wel zijn her en der prachtige passages te vinden die je ter plekke wilt herlezen vanwege de verbale virtuositeit, zoals er ook stukken zijn die je opnieuw moet doornemen omdat ze ondoorgrondelijk schijnen. Hoeveel vreugde of gezwoeg de resterende pagina’s ook mogen opleveren, ik ben vastbesloten deze roman uit te lezen. Als het zover is zullen de krokussen wel uit de grond zijn opgeschoten.            

In de Oorshop

Vrij reizen

yDinsdag 30 november jl. was de Stadsschouwburg in Amsterdam tot de allerlaatste stoel bezet vanwege de – lelijke naam – TEDxAmsterdam. Dat is een uit Amerika overgewaaid evenement waarin sprekers van allure in zeer korte tijd hun bevrijdend licht laten schijnen over een of ander maatschappelijk probleem. Het prevelement van iemand mag welgeteld achttien minuten duren, maar je wint aan overtuigingskracht als het lukt om binnen een korter tijdsbestek je punt te scoren. Anderen inspireren, daar komt het met zulke praatjes op aan!

Ik stond ook op de sprekerslijst, om veiligheidsredenen natuurlijk onder een andere naam, maar door duistere verwikkelingen werd mijn alias op de valreep uit de rij geschrapt. Vandaar dat ik thans mijn toevlucht neem tot een digitale vluchtplaats, een ingetogen site, te weten deze sobere kroniek over de toestand in de wereld. Want ik wens gehoord te worden, ofwel gelezen, in ’s lands belang. Na deze korte aanloop thans de eigenlijke zaak:

‘Herinnert u zich minister Camiel Eurlings nog, van verkeer en autozaken, die tegenwoordig met zijn vrouwtje bezig is een kinderrijk rooms gezinnetje te procreëren? Of staatssecretaris Tineke Huizinga, het christelijk vrouwmens dat aan een overblijfmoeder met nog niet geheel uitgekristalliseerde aspiraties doet denken? Toen beiden nog bewindslieden waren, koesterden ze complexe plannen omtrent de logistieke organisatie in Nederland. Eurlings had zijn ambtenaren een megalomaan plan omtrent rekeningrijden voor auto’s – met kilometerheffing en snelwegentoeslag – laten uitdenken. De stralende godenzoon stond de details van dit plan nu en dan met lillende slijmvlokken in de mondhoeken te verkopen aan een argwanende volksvertegenwoordiging. Totdat de scepsis ook hemzelf bekroop en hij de handdoek in de ring gooide nog voordat iets van zijn beginselen ook maar was ingevoerd. Tineke Huizinga had het openbaar vervoer in haar portefeuille en was verantwoordelijk voor de ov-chipkaart die het ouderwetse kaartje (traject of strippen) moest doen vergeten. Dit nieuwe systeem bleek uiterst fraudegevoelig te zijn; zelfs digibielen bleken bij machte de elektronische kaart te kraken. De Kamer was er niet gerust op en ontbood mevrouw Huizinga ongeveer wekelijks Die stond daar dan te sputteren en te stotteren en wekte de indruk niet geheel compos mentis te zijn. Ze zal God op haar blote knieën hebben gedankt toen het kabinet Balkenende IV voortijdig sneuvelde, en zij van dit akelige dossier bevrijd werd.

Het lijkt een grote dwaling om de problemen van overvloedig autoverkeer of de betaling van het openbaar vervoer met elektronische of digitale middelen te willen regisseren. Een ander, het totale verkeer omvattend plan lijkt hiervoor meer geschikt. Maar dan moeten we terugkeren naar een meer collectivistisch principe dat na invoering overigens genoeg ruimte aan het individu zal overlaten waar het gaat om concreet verkeersgedrag.

In alle eenvoud luidt het principe van mijn ‘verkeersbeheerplan’ als volgt:  Iedere Nederlander, jong en oud, arm en rijk, autobezittend of niet, moet verplicht worden, via een systeem dat door de fiscus wordt beheerd en gecontroleerd, om jaarlijks een zeker bedrag te betalen voor de instandhouding van het openbaar vervoer. Nederlanders tot 12 jaar zijn van deze betaling vrijgesteld. Jongeren tussen 12 en 18 jaar betalen 250 euro per jaar. Jongvolwassenen tussen 18 en 25 betalen elk 500 euro per jaar. Volwassenen tussen 25 en 65 jaar betalen 750 euro per jaar. Senioren tussen 65 en 75 jaar betalen 375 euro. Nederlanders boven 75 jaar reizen gratis.
Als gevolg van deze verplichte jaarlijkse betaling (noem het een ov-belasting) krijgt elke Nederlander een pasje waarmee hij te allen tijde met de trein, de bus, de tram of boot van het Openbaar Vervoer mag reizen. Bij de invoering van dit plan zal de capaciteit van de ov-voorzieningen dan ook flink moeten worden vergroot. De intensiteit en flexibiliteit in de dienstverlening zal moeten toenemen. Men mag er intussen natuurlijk een auto op nahouden, maar dit ontslaat de automobilist niet van de plicht jaarlijks toch zijn ov-belasting af te rekenen.

De invoering van dit systeem zal ertoe leiden dat een groeiend aantal automobilisten met groter regelmaat van het openbaar vervoer gebruik zal maken. Men betaalt er immers ook voor, en wanneer de ov-infrastructuur is verbeterd zal dit de drempel voor deze groep eens te meer verlagen. Een ander gevolg van deze ontwikkeling is dat een complex systeem als rekeningrijden achterwege kan blijven. Het fileprobleem zal verflauwen. Mocht het toch weer te druk worden op de wegen dan zal er stellig overloop plaatsvinden van de auto naar het verbeterde openbaar vervoer.

Het is nodig om de Belastingdienst met een aparte divisie ‘openbaar vervoer en incasso’ uit te breiden. Het centrale beheer van deze betalingen door alle burgers van ons land (uitgezonderd kinderen en hoogbejaarden), maakt de uitvoerbaarheid ervan bijzonder kansrijk.

Er zijn in ons land ook groepen die lastiger te classificeren zijn. Maar ook aan hen is gedacht. Duurzame arbeidsmigranten uit het buitenland vallen eveneens onder de nationale regeling. Voor toeristen en tijdelijke arbeidsmigranten zal een systeem van dag-, week- of maandkaarten worden ingevoerd. Asielzoekers mogen tijdelijk werk verrichten om zich deze of gene ov-kaart te kunnen verwerven.
De bedragen die ik hierboven noemde zijn gebaseerd op ruwe schattingen. Die kunnen na een meer precieze berekening natuurlijk naar boven of beneden worden bijgesteld..

Dames en heren, er zijn nog maar zeven minuten verstreken en ik heb reeds mijn punt gemaakt. Volgend jaar hoop ik terug te komen om u er in ongeveer hetzelfde tijdsbestek van te overtuigen dat de herschepping van het zoete IJsselmeer in een brakwaterbiotoop de ecologische waarde van dit gebied bijzonder ten goede zal komen. Maar verspreid u eerst bovenstaand idee over vrij reizen in het land.

Ik heb gezegd. Amen en tabé!’

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De Toverberg versus Doctor Faustus (1)


thomasmannErgens in de jaren ’90 las ik De Toverberg van Thomas Mann in de vertaling van Pé Hawinkels. Het is een roman van meer dan 900 pagina’s. Je treft hem aan in veel boekenkasten van vrienden en bekenden. Dikwijls is het werk ongelezen, of de lezer blijkt omstreeks pagina 150 te zijn afgehaakt. De buik van zo’n boek is slechts voor een klein gedeelte beduimeld, het overgrote deel is maagdelijk gebleven. Soms verraadt het leeslint waar precies de dappere zich gewonnen heeft gegeven.

Het is hoe dan ook een duizelingwekkend boek, De Toverberg. In de tijd dat ik het las kon ik nooit meer dan ongeveer vijfentwintig pagina’s per dag verstouwen. Dan was mijn geest afgeladen met beelden, ideeën, sferen en weelderige taal. Dat moest je allemaal eerst verteren voordat je weer verder kon. Er waren ook dagen waarop mijn ontvankelijkheid voor de roman minder was en met name de complexe zinsbouw plots een hindernis vormde. Dan was het zaak om het verhaal een tijdje weg te leggen. Het duurde echter nooit lang of mijn verlangen naar dit boek stak andermaal de kop op en dan sloeg ik het weer open.
De Toverberg
vertelt het verhaal van Hans Castorp, een Duitse jongeman die, na het voltooien van een technische studie, in de zomer van 1907 van Hamburg naar Davos reist met het doel zijn aan tbc lijdende neef Joachim in diens kuuroord te bezoeken. Het is de bedoeling dat de neven daar drie weken met elkaar zullen doorbrengen. Maar wanneer de geneesheer van het sanatorium ook bij Hans Castorp een beginnende longaandoening constateert, stelt laatstgenoemde zijn afscheid van het kuuroord telkens uit. De jongeman zal uiteindelijk zeven jaar blijven.
Castorps verblijf in dat hooggelegen kuuroord is het onderwerp van de roman. In een exuberante stijl schildert Thomas Mann het wel en wee in deze curieuze leefgemeenschap van longlijders. Het leven van de patiënten wordt gemarkeerd door de data waarop hun medische keuringen zullen plaatsvinden. Het monotone wachten daarop maakt de tijd stroperig en diffuus; en voor men er erg in heeft zijn er alweer maanden verstreken. Een verhaal dat speelt in zo’n omgeving van ijle luchtgesteldheid kan niet anders dan zich uiterst traag ontvouwen. Maar dat is toch geen enkel bezwaar voor de lezer. Want die raakt bijzonder geboeid door de personages in het kuuroord. Mann is een ouderwetse verteller die vanwege een bijna goddelijke gave des woords in staat is zijn karakters op de meest aanschouwelijke en aanstekelijke wijze te tekenen. Allereerst is daar natuurlijk Hans Castorp zelf, weliswaar ingenieur, maar op elk terrein in het leven nog een beginneling vol twijfel. Dan is er de neef Joachim met zijn Pruisische natuur waarin militair eergevoel en discipline om de voorrang strijden. Opvallend is de geneesheer Behrens – een knokig man met handen groot als kolenschoppen, met een gierhals, bloeddoorlopen ogen die in tranen baadden en blauwige wangen – wiens observaties iedere keer messcherp zijn. Claudia Chauchat, het katje met de kirgiezenogen, is een patiënte waarop Hans Castorp zich jaren achtereen in stilte zal verlieven. Zoals de auteur haar beschrijft is het ook werkelijk een vrouw om op te vreten, en zo deelt de lezer in de koortsige begeerte van de jongeman. Overrompelend is de verschijning van Pieter Peeperkorn, een oostindische koffieplanter in ruste, een persoonlijkheid, een autoriteit naar wie in plechtige stilte wordt geluisterd, hoewel hij nooit een enkele zin in zijn beschouwingen afmaakt, en iedereen maar moet raden wat hij eigenlijk bedoelt. Er is een fraaie parade van dergelijke romanfiguren. Het meest onvergetelijk is de verschijning van de Italiaanse intellectueel Settembrini en die van de mysterieuze Naphta, die aan een ambtenaar van de Inquisitie doet denken. Dit tweetal lijkt op symbiotische wijze met elkaar verbonden. Ze zijn voortdurend onderling in debat, meestal over filosofische of cultuurhistorische onderwerpen, en Hans Castorp is een toehoorder die met gloeiende wangen zit te luisteren en tracht de standpunten te doorgronden. Settembrini is een vrijdenker met een optimistisch wereldbeeld die van mening is dat verlichte en bevrijdende ideeën zich uiteindelijk in de geschiedenis van de mensheid zullen verwezenlijken. Naphta daarentegen laat zich kennen als een reactionair en duisterling. Hij gelooft niet in de bevrijdende werking van welk menselijk ideeëngoed dan ook. Zijn hartgrondige pessimisme ontzegt de mensheid elk vermogen om zich duurzaam een leefbare en rechtvaardige wereld te scheppen. De discussies van dit tweetal vormen zinderende passages in het boek, waarbij het de lezer bij vlagen gaat duizelen. Hoewel ik het moeilijk kan uitleggen had ik indertijd vaak het gevoel dat de duisterling het meestal op punten van de vrijdenker weet te winnen.

De Toverberg is een Bildungsroman en een ideeënroman. Maar boven alles is het een wonder van taal, een stilistisch meesterwerk waarin romanfiguren, stemmingen en hartstochten,  denkbeelden en dwaasheden overtuigend en aangrijpend tot leven komen. Dat het, ondanks de overdadige weelde in stijl en gedachtegoed, toch een ‘licht’ boek is gebleven, laat zich vooral verklaren door de toon. Alle 900 pagina’s ademen een geest van milde ironie.

Rawagedeh (3)

Op 25 november jl. heeft de Staat der Nederlanden een Europees arrestatiebevel uitgevaardigd tegen Klaas Carel Faber, een 88jarige Nederlander die in Duitsland woont. Faber is een oud-SS’er die in de oorlog tientallen (onschuldige) Nederlandse gevangenen heeft geëxecuteerd. Hij heeft ook meegedaan aan de Aktion Silbertanne,  een reeks moorden op willekeurige Nederlanders,  ter vergelding van aanslagen die het verzet pleegde. Kort na de oorlog werd Klaas Faber berecht. Hij kreeg de doodstraf, maar dit vonnis werd in levenslang veranderd. In 1952 wist hij uit de gevangenis te ontsnappen en naar West-Duitsland te vluchten. Daar was hij veilig, want de naoorlogse Duitse regering erkende een uit het Derde Rijk stammende rechtsregel: alle buitenlanders die bij de SS hebben gediend krijgen de Duitse nationaliteit. Faber was dus een Duitser, en West-Duitsland leverde geen onderdanen uit aan andere landen.
Faber bouwde rustig een nieuw bestaan op bij de oosterburen. Hij werd al die tijd ongemoeid gelaten. Ook in de jaren ’50 is er aan Nederlandse kant nooit overwogen desnoods een geheim commando oostwaarts te sturen om die misdadige ploert bij duisternis te overmeesteren en hem langs een sluiproute weer naar ons land terug te smokkelen. Nederland heeft zich lang geschikt in de bestaande situatie. Sinds kort echter bespeurt men hier beweging in de Duitse houding tegenover oorlogsmisdadigers van het kaliber Faber. Vandaar dat recente arrestatiebevel. Immers: oorlogsmisdaden verjaren niet. Zo leert het internationale recht.
Dat recht geldt vooral wanneer het gaat om blanke slachtoffers. De nasleep van het bloedige slothoofdstuk van de Nederlandse oostkolonie leert dat het internationale recht blijkbaar niet voor iedereen geldt. Eind 2008 dienden een handvol weduwen uit het Westjavaanse dorp Rawagedeh na al die jaren alsnog een aanklacht in tegen de Nederlandse staat wegens oorlogsmisdaden, begaan in het jaar 1947. Nederlandse troepen waren het dorp binnengevallen en hadden in totaal 413 mannen, jongeren inbegrepen, geëxecuteerd. Vanwege de verdenking dat ze met opstandelingen heulden waren ze allemaal uitgeroeid. Er was niet eens standrecht uitgeoefend.
Geen bestuurder, officier of soldaat is ooit voor dit bloedbad aangeklaagd.
In mei 2009 maakte de Nederlandse regering een gebaar. De toenmalige minister van buitenlandse Zaken Maxime Verhagen bracht een bezoek aan het bewuste dorp. Daar bood hij namens zijn regering nederige excuses aan voor de oorlogsmisdrijven die het Nederlandse leger indertijd op die plaats had bedreven. Het mocht opmerkelijk heten dat de term ‘oorlogsmisdrijven’ was gevallen. In regeringskringen was dit begrip eerder altijd taboe geweest. Men sprak gewoonlijk van excessen of ontsporingen. Verhagen had ook nog een douceurtje in zijn binnenzak: er was 850.000 euro ontwikkelingsgeld beschikbaar voor Rawagedeh en omgeving. Maar van verdere aansprakelijkheid wenste de Nederlandse regering verschoond te blijven. Een Javaanse claim om alsnog schadeloosstellingen aan de nabestaanden uit te keren legde de minister naast zich neer. Deze misdaden zijn verjaard, luidde het argument van Verhagen.
In 2011 – wanneer precies is nog onduidelijk – zal de advocate mr. Liesbeth Zegveld de aanklacht tegen de staat der Nederlanden namens de Westjavaanse nabestaanden voor de rechtbank nader motiveren. Het ziet er naar uit dat ze het ministeriële argument van verjaring gemakkelijk van tafel zal krijgen. Wellicht dat de staat dan toch gedwongen zal worden tot betaling van schadeloosstellingen. Als dat gebeurt kon dat wel eens het gevolg hebben dat meer Indonesische nabestaanden van zulke oorlogsmisdrijven zich zullen melden. Wie weet wat een plotselinge zucht naar smartengeld nog aan Nederlandse gruweldaden voor het voetlicht kan brengen.

Heelmeesters

baron-larreyVan chirurgen werd vroeger wel beweerd, ook door collega’s uit de medische wereld, dat zij in onbehouwenheid niet voor paardenslagers onderdeden. Dit was te wijten aan de spanningen in hun beroepsuitoefening. Hun werk deed chirurgen immers dikwijls het schemergebied tussen leven en dood betreden, iets wat hun emotionele gestel aanvrat en waartegen ze zich onwillekeurig met een zekere botheid wapenden.
De chirurgen die wij vandaag de dag op de televisie aan het werk zien, voldoen niet langer aan dit rauwe profiel. Tegenwoordig zijn het redelijk beschaafde medici (m/v) die netjes communiceren met hun patiënten en erop toezien dat die tijdens enkele dagen bedlegerigheid geen klagen  hebben.
Ik ben zelf geen groot liefhebber van tv-programma’s over chirurgische ingrepen,  al ben ik eens blijven hangen bij een aflevering over iemand met een empyeem, een veretterde pleuritis, waarbij de chirurg het borstvlies met een snede opende en de etter liet afvloeien. Pus bonum et laudabile,  sprak de heelmeester opgetogen terwijl een romige massa de operatiewond verliet.
Een paar dagen geleden was ik ook weer eens van de partij toen de seniorenomroep MAX een hartoperatie aan het volk vertoonde. De uitzending was live. Misschien was mijn belangstelling gewekt door de verzwegen gedachte dat dit mij ook vroeg of laat nog eens zou kunnen overkomen. Heb ik mogelijk tijdens een plaspauze enkele stevige scènes gemist? Beelden waarop het borstbeen wordt doorgezaagd of de gespleten ribbenkast uiteengewrikt werden niet vertoond. De borstkas lag bij het inzoomen al open, als een Amsterdamse bouwput. Het hart lag daarin ietwat obsceen te pompen totdat het werd stilgelegd en een machine zijn functie overnam. De operatie verliep routineus en zonder zichtbare complicatie. Je kon er rustig en zonder kokhalzen naar kijken, al was mijn lief naast me op de bank een andere mening toegedaan.

Onder chirurgen bevinden zich nogal wat schrijvers. Om me voor een roman te documenteren heb ik de afgelopen tijd een aantal memoires van chirurgen uit de (vroege) twintigste eeuw gelezen. Dat is onderhoudende literatuur, vooral als de chirurg zich vanwege oorlogsomstandigheden nabij het front bevindt en daar in een met tentzeilen overeind gehouden veldhospitaal bij een acculamp, omgeven door een wolk insecten, de aanzwellende stroom gewonden staat te opereren, terwijl de hemel telkens oplicht door granaten die gierend overvliegen. Ondanks alle heroïsche inspanningen crepeert een groot aantal oorlogsgewonden onder de handen van de heelmeesters. Vooral bij scherfverwondingen door artillerievuur hebben getroffenen weinig kans. Maar chirurgen laten de moed nooit zakken en weten soms tot hun eigen verwondering de meest ellendige gevallen toch nog bij het graf vandaan te slepen.
In die chirurgische memoires duikt dikwijls de naam op van een legerarts en heelmeester uit het verleden die alom werd bewonderd in kringen van militaire artsen. Het gaat om Dominique Jean Larrey (1766-1842), een van de leidende chirurgen in het leger van de jonge Franse Republiek en later dat van Napoleon Bonaparte. Vanaf 1792 maakte Larrey 26 grote campagnes mee, 60 veldslagen en ruim 400 gevechten. Hij was een onvermoeibaar arts die meermalen gewond raakte en iedere keer aan de dood ontsnapte. Zijn meest fameuze specialisatie was de praktische chirurgie. Hij stond er bekend om dat hij pijlsnel kon opereren. Dat was ook een vereiste omdat de narcose voor operatiepatiënten nog niet bestond. In de 18e eeuw gaf men ze soms mengsels van  opium, waterscheerling, alruin en bilzenkruid, wat meestal een problematische en soms zelfs een dodelijke roes opleverde. In de Franse legers werd zonder verdoving gesneden en Larrey was daarin sneller dan zijn eigen schaduw. Zo zou hij eens een extirpatie van een arm uit een schoudergewricht bij een zieltogende soldaat in minder dan twintig seconden hebben verricht, de onderbinding van de bloedvaten natuurlijk niet meegerekend. De man overleefde, al had hij drie maanden nodig om er weer bovenop te komen. Larrey verrichtte duizenden amputaties onder de meest primitieve omstandigheden, hetzij op het slagveld zelf met gevaar voor eigen leven, of in de buitenlucht onder verschrikkelijke weersomstandigheden. In 1812, tijdens de grote veldtocht van Napoleon naar Rusland, was hij er ook bij. Toen het leger na een desastreuze campagne tijdens de barre winter uiteenviel, stond hij de vertwijfelde soldaten bij. In die tijd, onder hevige kou, opereerde hij eens vierentwintig uur achter elkaar en amputeerde in totaal 234 bevroren ledematen. Larrey bleef overeind, terwijl zijn assistenten stuk voor stuk uitgeput raakten of zelf werden bevangen door vrieskou. Hij tekende al zijn oorlogservaringen en medische inzichten op in vier kloeke delen memoires.

In de geschiedenis is de oorlog altijd de voornaamste leermeester van de chirurgie geweest. En het is onder meer dankzij al die oorlogen dat chirurgen tegenwoordig de meest complexe operaties zonder direct levensgevaar voor de patiënt kunnen uitvoeren.

Op de bühne

multatuliOf ik het nu in zijn biografie uit 2002 heb gelezen of in een ander boek weet ik niet meer. In elk geval werd over Multatuli opgemerkt dat hij, behalve een groot schrijver, ook een begenadigd redenaar – om niet te zeggen: voordrachtskunstenaar – was. Je kon zijn voordrachten bezwaarlijk lezingen noemen, want hij had nooit enige tekst op papier staan. Neen, hij improviseerde, hij stak van wal, raakte begeesterd en was in die staat bij machte om voor de vuist weg samenhangende beschouwingen, fraai gecomponeerde vertogen, voor het publiek af te steken.
Aan zulke beweringen kan ik slechts voor een klein deel geloof hechten. Het is weer een van die mythen waarmee de mensen een begenadigd individu plegen te omweven. Het is vergelijkbaar met de vaak gedane, ondoordachte bewering dat Multatuli zijn grote werk Max Havelaar in een periode van vier of vijf weken zou hebben geschreven…
Multatuli, die op latere leeftijd vanwege geldzorgen verscheidene tournees door het land ondernam, was natuurlijk in staat tijdens zo’n voordracht à l’improviste op deze of gene actuele kwestie vlijmscherp en met esprit te reageren. Maar het feit dat hij een lange beschouwing feilloos uit zijn mouw wist te schudden, lijkt me een oude imponeertruc waar meer sprekers in het openbaar zich van bedienen: men zet het vertoog vooraf op papier; het is doordacht opgebouwd met enkele retorische spanningsbogen om de toehoorders bij de les te houden; en het eindigt met een slothoofdstuk dat in de taal van de hartstocht is geschreven zodat de boodschap een vurige gloed krijgt. Deze tekst leert de spreker uit zijn hoofd en draagt hem op natuurlijke, onnadrukkelijke wijze voor,  met korte pauzes waarin hij de indruk wekt diep na te denken. Zo raakt het publiek er allengs van overtuigd naar een vertoog te luisteren dat op het moment zelf zowel spontaan als gestileerd ter wereld komt dankzij het uitzonderlijke esprit van de redenaar.

Vandaag de dag schijnt het ook van groot belang te zijn dat een schrijver langs de zalen gaat om er een optreden te verzorgen. Zijn oeuvre is niet genoeg meer, de performance van het ventje of het vrouwtje zelf is eigenlijk belangrijker. Er zijn schrijvers, wier werk niet eens bijzonder is, die altijd onderweg zijn naar een optreden in de zaal of voor een of ander massamedium. Die hebben een goede uitstraling, zijn rad van tong, hebben de juiste connecties of ogen vooral mooi en uitdagend. Een kleine minderheid onder de auteurs voelt zich zelfs kiplekker op de bühne. Die gaan, vaak in een groepje, op tournee langs de theaters. Daar lezen ze beurtelings voor uit eigen werk; sommige hebben voor de gelegenheid zelfs sketches geschreven.
Ik ben bepaald geen liefhebber van zulke voorstellingen. Als uitzondering moet ik een voordracht noemen van Gerard Reve begin jaren ’80 in De Brakke Grond te Amsterdam. De voorlezingen van de schrijver met zijn sonore stem gaven diens fragmenten werkelijk iets extra’s. Het was trouwens een merkwaardige avond waarbij de optredende schrijver geen enkel contact met zijn publiek leek te kunnen maken. Zijn voorlezingen en opmerkingen tussendoor veroorzaakten meerdere keren salvo’s van gelach in de zaal, terwijl de schrijver onbewogen neerzag op het tumult. De keren echter dat Reve wel bewust een grapje maakte, en zijn gelaat zich zelfs plooide tot een glimlach, begreep het publiek hem niet en bleef het stil.

Gerard Reve kon het misschien, maar in zijn algemeenheid geldt dat de auteur en de bühne contamineren. De noodzaak om als schrijver op te treden leidt meestal tot branchevervaging met teleurstellend resultaat. Want waar heeft zo’n optredende schrijver het dan eigenlijk over? Meestal blijft een vertoog over een brandende maatschappelijke kwestie achterwege. Blijft over: het eigen werk en nog wat clichés over het schrijfproces. Oersaai.
Meelijwekkend wordt het wanneer een auteur zich per se als acteur meent te moeten manifesteren. Wat bewoog iemand als Adriaan van Dis – schrijver, journalist en tv-presentator van naam –  een act op te voeren in de voorstelling die aan het Boekenbal van 2010 voorafging? Blijkbaar had hij er vooraf zelf veel zin en vertrouwen in – hij kondigde zijn optreden zelfs aan in een of ander tv-programma – en wie weet heeft hij zelf ook van dit uitstapje genoten. Maar voor iedereen die het moest aanzien was zijn poging tot acteren een marteling. Uitsloverij die voor toneelspel moest doorgaan. Tijdens zijn act kleurde zijn hoofd steeds roder. De vrees leek gerechtvaardigd dat er een bloedvat tussen zijn oren op knappen stond. Waar zijn sketch over ging zou ik werkelijk niet meer weten. Ik was onderwijl vooral in de weer met plaatsvervangende schaamte, met jeuk en opvliegers. Daarna was er de opluchting dat het voorbij was en dat de gelegenheidsacteur niet in een beroerte was gebleven.

Het leeuwendeel van de schrijvers vindt het niet fijn om voor het voetlicht te moeten treden. Maar ze doen het wel, omdat het van ze verlangd wordt en het een bescheiden honorarium oplevert. Dat iemand zich ongemakkelijk of onbeholpen op de bühne gedraagt kan een enkele keer ontwapenend of charmerend werken, maar meestal pakt het ongelukkiger uit. Die twintig tot dertig vrouwen op leeftijd die het publiek vormen zijn gelukkig altijd vol begrip voor die stoethaspels die met verkeerde dictie voorlezen en over hun eigen zinsbouw blijven struikelen.
Het vooruitzicht te moeten optreden werkt ontwrichtend in een schrijversleven. Iemand vertelde me jaren geleden: ‘Ik werd eens gevraagd een lezing te geven in het Haags congresgebouw voor een publiek van vier- of vijfhonderd mensen. De week in aanloop tot het evenement ben ik voortdurend aan de schijterij geweest. De dag zelf, in de trein van Amsterdam naar Den Haag, hoopte ik oprecht dat we bij Hoofddorp of Lisse zouden ontsporen. Ik had er stevige verwondingen voor over om maar niet te hoeven optreden. Eenmaal in de zaal was mijn maag door de zenuwen zo van streek dat projectielbraken dreigde. Pas toen ik bemerkte dat de spreker vóór me er een zootje van maakte – hij was onvoorbereid, dacht het wel uit zijn mouw te kunnen schudden – kreeg ik mijn zelfvertrouwen terug en wist toen het mijn beurt was de zaal zelfs te veroveren. Op dat moment was het fijn, maar wat schiet je daar als schrijver verder mee op?’

De ultieme schrijversdroom ziet er zo uit: je schrijft een boek dat ineens allemachtig verkoopt in alle uithoeken van het Avondland. Iedereen heeft het over dat boek, niemand over de schrijver. Je bankrekening groeit als een tumor. Op een dag is het zover: je kunt van nu af aan verborgen leven en in stilte schrijven. Je hoeft je nooit meer aan het volk te vertonen.



Meer blogs

  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Sybren Sybesma
    Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Zijn moeder komt uit Hongkong. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Momenteel studeert hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. In juli werd een Friestalig essay van zijn hand gepubliceerd in het Fries literair tijdschrift Ensafh.

  • Foto van Greet Kuipers
    Greet Kuipers

    Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.