Rawagedeh (2)

rawagedehHet dorp Rawagedeh op West-Java waar Nederlandse troepen in 1947 in totaal 413 slachtoffers hebben gemaakt door hevige beschietingen en standrechterlijke executie van mannelijke dorpelingen (jongeren inbegrepen) was er een uit een reeks. Er waren indertijd talloze verklaringen van militairen die uit gewetensnood het thuisfront berichtten over wreedheden en wandaden door eigen troepen tegen de bevolking bedreven. Weliswaar vonden die aanklachten in de jaren 1946-1950 soms hun weg naar de kolommen van doorgaans linkse bladen, maar veel commotie zouden zulke publicaties niet veroorzaken. Dat veranderde eind jaren ’60 toen het VARA-programma  ‘Achter het Nieuws’ de oud-militair Joop Hueting voor de camera interviewde. Hij vertelde uitgebreid hoe Hollandse soldaten  gevangen Indonesische vrijheidsstrijders stelselmatig de kogel gaven. De reacties op deze beschuldigingen waren zo heftig dat ook leden van de Tweede Kamer zich met deze zaak gingen bemoeien. Het leidde er tenslotte toe dat de regering begin 1969 een commissie installeerde die moest onderzoeken in hoeverre er inderdaad sprake was geweest van buitensporigheden van Nederlandse militairen tijdens de ‘politionele acties’. Een half jaar later kwam deze commissie reeds met zijn rapport dat sindsdien gewoonlijk als De  Excessennota wordt aangeduid. Het betrof een eerste inventarisatie en uitwerking van wat hierover in de archieven van de regering en van toenmalige bestuursambtenaren en officieren  was aangetroffen. Hoezeer deze nota ook incompleet mag heten, het aangedragen materiaal bevestigde dat de Nederlandse troepen dikwijls op uiterst gewelddadige wijze hadden geprobeerd het voormalige koloniale bestuur te herstellen, waarbij vele duizenden  slachtoffers onder de bevolking waren gevallen.

De nota geeft onder meer een beeld van de pacificatie van Zuid-Celebes door speciale troepen onder leiding van commandant Raymond Westerling, aan wie speciale volmachten waren toegekend. Het was erg onrustig in het gebied. Een gezagsvacuüm na de Japanse capitulatie had ruimte gegeven aan allerlei criminele groeperingen. Maar ook had de jonge Republik Indonesia vanaf Java militaire eenheden gestuurd om het gewest tegen de Nederlanders op te zetten. Dat leidde tot een situatie van roof en terreur, waarop Westerling en zijn troepen reageerden met contraterreur. Eerder had de commandant spionnen naar het gebied gestuurd om in kaart te brengen welke personen tot de revolutionaire elementen behoorden. Als dat gebeurd was volgde een zuivering ter plekke. De speciale troepen omsingelden een dorp. Mannen werden gescheiden van vrouwen en kinderen. Vervolgens werd de groep mannen nader onderzocht. De spionnen wezen de mannen aan van wie ze vermoedden dat het rampokkers (plunderaars), strijders of sympathisanten van de Republiek waren. Ze werden zonder vorm van proces direct neergeschoten. De resterende mannen werden hardhandig verhoord en moesten andere ‘schuldigen’ in hun gelederen aanwijzen. Iedereen die men aanwees kreeg de kogel. Het grootste aantal doden bij één actie van de Speciale Troepen is waarschijnlijk gevallen op 1 februari 1947 in de kampong Galoeng-Galoeng (afdeling Mandar).  Niet Westerling voerde daar het commando, maar onderluitenant Vermeulen. De nota zegt: ‘Tijdens de actie, op een tijdstip dat reeds een groot aantal executies was verricht, kwam het bericht dat in een naburige kampong drie militairen van het Detachement Speciale Troepen waren gesneuveld. De mannen uit die laatste kampong zijn toen bij elkaar gebracht, waarna in het wilde weg op hen is geschoten. In totaal zouden bij deze actie tussen de 350 en 400 slachtoffers zijn gevallen.’  In een later rapport is wel gesproken over ‘vuurpaniek’ onder de Nederlandse militairen, ter verklaring van de vele doden. Maar ieder weldenkend mens die deze summiere rapportage doorneemt begrijpt dat het hier gaat om represaille, een wrede wraakoefening vanwege de drie Nederlandse doden.

Rawagedeh op West Java  en Galoeng-Galoeng op Zuid Celebes zijn wel vergeleken met het Vietnamese dorpje My Lai dat in 1968 door Amerikaanse soldaten werd uitgemoord. Naar verluidt vielen hierbij 504 slachtoffers. In tegenstelling tot de bloedbaden in de Indonesische dorpen werd het lot van My Lai reeds in 1969 bij het grote publiek bekend. De ophef was enorm en leidde wereldwijd tot grote protestbewegingen tegen de oorlog in Vietnam. Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië  – de regering sprak liever van excessen – zijn pas later bekend geworden en hebben nooit tot veel ophef geleid. Of het moest zijn dat veteranen hun stem verhieven om zulke infame beschuldigingen met klem te weerspreken.



In de Oorshop

Avondmaal

VoslimaGeert,  ook wel bekend als de uitgebleekte plurk uit Limbabwe, vaardigde die dag het bevel uit dat al zijn 23 fractiegenoten ’s avonds aan een gezamenlijke maaltijd moesten deelnemen. Afwezigheid zou als een daad van afvalligheid worden opgevat. Rond zeven uur  was de hele fractie gearriveerd en had iedereen een plaatsje gevonden aan de lange tafel, die vreemd genoeg nog niet gedekt was. Als laatste verscheen de leider, geflankeerd door twee lijfwachten, zelf aan tafel. Geert oogde bleek en somber. Terwijl de lijfwachten zich stram achter hem opstelden,  nam hij zuchtend plaats en nadat hij met een simpel handgebaar het laatste tafelrumoer had doen verstommen, sprak hij aldus tot zijn schare: ‘Wat zouden jullie zijn zonder mij? Het voorbije decennium heb ik alles, werkelijk alles opgeofferd om de mars naar Den Haag te kunnen volbrengen. Natuurlijk kon ik dat niet alleen, en daarom had en heb ik jullie nodig. Maar iedere keer word ik door een van jullie teleurgesteld.’ De blik van Geert scheerde langs zijn tafelgenoten totdat hij een bebrilde ouwe jongen in het vizier kreeg. Toen sprak hij: ‘Vier jaar geleden is het me jou begonnen, Dion. Je toenmalige vrouw was toen acht maanden zwanger en jij moest haar zo nodig het ziekenhuis inslaan. Niet veel later heb je bovendien je maîtresse in elkaar getrapt. Het eind van het liedje was dat beide vrouwen, onafhankelijk van elkaar, aangifte deden vanwege mishandeling en stalking. Dat gebeurde in Limbabwe, en daarom heb ik kunnen regelen dat de officier afzag van vervolging. Maar als dit buiten de grenzen van ons geliefde gouvernement was gebeurd had je gehangen en was je niet te handhaven geweest in onze beweging. Dan was jij, Graus, nu al jaren een klant van de sociale dienst geweest, net als al die allochtonen.’

De aangesprokene kleurde diep onder deze woorden, maar verder zei hij niets.

De blik van de leider was alweer verder gegaan en bleef nu rusten op een nerveuze vijftiger met een grijnslach. ‘Mijn beste Hero,’ hernam de leider na enig stilzwijgen, ‘ik heb met je te doen. Je trilt als een rietje, je ziet er verweekt uit en je kijkt de wereld in met de vissige blik van iemand die zijn hersenkwabben te vaak op sterk water heeft gezet. Waarom laat je je niet behandelen voordat het te laat is?’

De aangesproken Hero reageerde met een ongecontroleerde giechellach die zo lang aanhield dat de leider zijn blik van hem afwendde en op zoek ging naar een ander probleemgeval uit zijn gelederen. Daar zag hij hem zitten, een mannetje dat even klein als soldatesk oogde. De leider kon even niet op de buitenlandse voornaam van het mannetje komen, maar gelukkig wist hij diens achternaam nog wel. ‘Hernandez,’ begon hij, ‘ook jij  hebt ons in diskrediet gebracht door iemand tijdens een caféruzie een kopstoot toe te dienen.’

De aangesprokene keek de leider strak en fier aan zonder iets te zeggen. Maar nu bemoeide een ander fractielid zich ermee. Ook deze man was opvallend klein van postuur. Tijdens de bijeenkomst had hij steeds oogcontact gezocht met de leider. Zo nu en dan was er inderdaad een blik van verstandhouding tussen hen gewisseld, gevolgd door een wederzijds glimlachje. ‘Mijn Geert,’ wierp deze zich er nu tussen, ‘ik wil toch iets ten gunste van Marcial naar voren brengen. Hij is in dat café voor fascist uitgescholden en dat pikte hij niet. Kun je hem dat kwalijk nemen?  Ik heb er alle begrip voor. Toen mijn boek over de schijnelite – toch niet minder dan een profetie die ons kan redden van een nieuwe invasie door Moren en Saracenen –  op de markt kwam, heeft dat linkse tuig er op de meest denigrerende wijze de vloer mee aangeveegd. Een of ander romanschrijvertje vergeleek mij, Martin Bosma, als denker zelfs met een rachitische dwerg. Dan is het toch niet raar dat je wel eens terug wilt meppen?’

‘Mijn beste Martin,’ reageerde nu de leider, ‘ik had jou toch slimmer verwacht. Zoals je weet hebben ze mij, Geert Wilders, uitgemaakt voor uitgebleekte plurk uit Limbabwe. So what? Voor mij is dat gewoon een geuzennaam geworden. En je moet niet altijd meteen in de tegenaanval gaan. Soms moet je wachten en bedenken wat je van je vijanden kunt leren. Zo heb ik heel veel van de grote linkse hufter Marcel van Dam geleerd en overgenomen. Nou, dat heeft mij geen windeieren gelegd.’

‘Maar mijn beste Geert,’ fleemde nu een spichtig vrouwelijk fractielid naast hem, ‘je moet jezelf ook niet onderschatten. Een term als kopvoddentax heb jij toch maar mooi zelf gemunt.’

‘Dat is waar,’ reageerde de leider bijna verlegen, ‘maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik dit een heel klein beetje afgekeken heb van een groot politiek talent uit het Derde Rijk. Jullie zullen vast wel eens van hem hebben gehoord. Zijn naam was Josef Goebbels en hij mocht zich graag denigrerend uitlaten over Joodse keppeltjes of andere attributen en kleding van orthodoxe judaïsten. Wij hebben de Joden daarentegen lief, maar dat wil niet zeggen dat we niets zouden kunnen leren van een antisemitische agitator.’

Iedereen luisterde geboeid naar deze diepzinnigheden omtrent het politiek bedrijf. De leider echter was alweer bij een nieuwe kwestie aangeland. Zijn blik bleef rusten op een man met een kale, spekkige tronie en een ijzige blik. ‘Tja Eric,’ begon de leider voorzichtig, ‘we hoeven hier niet in detail te treden, dat hebben de media de voorbije dagen wel gedaan. Herhaalde intimidatie en mishandeling van buurtgenoten, onder wie een bejaarde man. Meerdere geweldsincidenten en als klapstuk een veroordeling voor het plegen van ontucht. Het moet toch niet gekker worden.’

De aangesprokene keek de leider onversaagd aan en sprak: ‘Ik heb op dit moment niets te zeggen over al deze aantijgingen. Maar wel wil ik dit kwijt: ik laat me door niemand intimideren, ook niet door jou, Geert. Het is ook niet aan de orde dat ik de fractie zou moeten verlaten. Want wat er ook gebeurt, ik blijf lid van de Tweede Kamer. Gevolg is dan wel dat het kabinet zijn meerderheid kwijt is. Jij denkt misschien: dan moet de SGP maar even bijspringen. Bedenk echter wel, dat heel veel fractieleden hier zich in geval van trammelant misschien wel uit de partij laten wegsturen, maar niet uit de Kamer. Misschien moet je dus maar even dimmen.’ Eric L. had gesproken zonder met zijn ogen te knipperen.

Er klonk onverhoeds een instemmend geroezemoes langs de hele tafel.

De leider, bleker en somberder dan ooit, dacht even na  en prees zich gelukkig met de aanwezigheid van zijn lijfwachten. Toen herstelde hij zich en sprak: ‘Ik heb jullie bijeengeroepen om de eenheid in onze fractie te vieren, om elkaar nog eens te herinneren aan onze vastberadenheid. Daarom vanavond een feestmaal.’ Hij pakte zijn mobiele telefoon en toetste een nummer in, waarna hij insprak: ‘Jullie kunnen de vlaaien nu binnen brengen.’

Gejuich en oergeluiden klonken op.

De leider richtte zich minzaam tot zijn volgelingen en vroeg: ‘Wat willen jullie erbij drinken? Brand of Gulpener?’



Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Rawagedeh (1)

ondervragingDe Duitsers hebben er een machtig woord voor dat geen equivalent kent in het Nederlands: Vergangenheitsbewältigung. Daarmee wordt het proces aangeduid waarmee een staat of volk in het reine tracht te komen met zijn foute verleden. De eerste stappen hierin vormen het onderzoek naar en de erkenning van de grootschalige misdaden die vanwege een politiek ideaal of uit een overheersingpositie zijn bedreven jegens een ander volk. Zo’n bekentenis te moeten doen is pijnlijk en beschamend. De volgende stap bestaat uit nederige excuses aan de slachtoffers of hun nabestaanden. Daarmee zijn de voorwaarden vervuld voor een verzoening tussen de voormalige agressor en het volk dat onder deze misdaden heeft geleden. Het is gebruikelijk de vrede met een schadeloosstelling – een zoengeld – te bezegelen. Dit geeft niet alleen genoegdoening aan het gekwetste volk, maar houdt ook een loutering voor de agressor in. Men heeft de fouten van het verleden ingezien en neemt er afstand van; men is doordrongen geraakt van het besef dat zoiets nooit meer mag gebeuren. Het verleden is aldus overmeesterd.
Het is natuurlijk geen toeval dat juist de Duitsers zo’n klinkende term hebben gemunt. De misdaden van het nationaalsocialisme zijn ongeëvenaard. De toenmalige Duitse en Oostenrijkse generatie die ze bedreef of die er op een of andere manier medeplichtig aan was, wilde er eigenlijk niets van weten. Totdat de naoorlogse generatie vragen over dit belaste verleden begon te stellen en, na eigen onderzoek, met grove beschuldigingen kwam. De speelfilm Die bleierne Zeit (1981) van Margarethe von Trotta geeft een beklemmend beeld van dit conflict tussen zwijgende ouderen en verbijsterde jongeren. Het moet gezegd dat de naoorlogse generaties in Duitsland (van Oostenrijk weet ik het eerlijk gezegd niet) de misdaden van hun ouders en grootouders in het Derde rijk voor het voetlicht hebben gehaald, en dat ze met de nodige pedagogische inspanning dit gruwelijke verleden min of meer hebben kunnen temmen. Gelijktijdig ijverden de Duitse leiders sinds de jaren ’50 voor een Pax Europeana en betaalden voor de verwezenlijking hiervan dikwijls meer dan andere deelnemende staten.

Nog ieder jaar wordt het Nederlandse slachtofferschap van de Duitse agressie met veel overgave en sereniteit herdacht. Behalve deze collectieve nagedachtenis in de vroege meimaand is er de Indische dodenherdenking die medio augustus wordt gehouden en waarin men alle Nederlandse slachtoffers (militairen, burgers) van de Japanse bezetting en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd eer bewijst. Vreemd genoeg lijkt het sinds enkele decennia alsof dit herdenken in mei en augustus nog intenser en rouwmoediger geschiedt dan eerder al het geval was. Alsof dat verleden meer nabij komt in plaats van dat het langzaam wegdrijft.
In schril contrast hiermee staat de verwerking van het Nederlandse daderschap op het wereldtoneel der historie. In de jaren 1946-1950 trachtte Nederland haar vooroorlogse rol van koloniaal overheerser in Indonesië te hernemen. Door de oproerige Indische archipel met een grote troepenmacht andermaal te pacificeren. Op regeringsniveau sprak men liever van ‘politionele acties’ om te benadrukken dat het een campagne betrof om ‘rust en orde’ in de kolonie te herstellen, tot heil van de bevolking en herstel van de cultuurondernemingen. In praktijk echter ontbrandde een in hevigheid wisselende veroveringsoorlog die door Indonesische strijders met een afmattende guerrilla werd beantwoord. Tijdens die militaire campagne zijn er van Nederlandse zijde links en rechts oorlogsmisdaden bedreven. In de zestig jaar na de officiële onafhankelijkheid van Indonesië zijn deze wanpraktijken herhaaldelijk aan de orde gesteld, hetzij door berouwvolle Nederlandse oud-militairen of door journalisten. Dat leidde dan tot kortstondige opschudding in de bladen of op tv, en daarna werd het weer akelig stil, zonder dat de hele toedracht en reikwijdte van deze sinistere episode werd uitgezocht en voor het voetlicht gebracht.
De laatste pijnlijke eruptie van dit oorlogsleed deed zich dit jaar weer gelden. Op West-Java ligt een desa die in de oorlogsjaren Rawagedeh heette. De naam van het dorp betekent ‘groot moeras’. Een Nederlands legeronderdeel van dienstplichtigen overviel het dorp tijdens een campagne in 1947 met veel vuurkracht. Dat leverde een hoop dodelijke slachtoffers op onder de desalieden. En toen men het had veroverd, volgde direct een serie standrechterlijke executies van groepen tegelijk, jongeren inbegrepen. De nabestaanden claimen dat er in totaal 413 slachtoffers zijn gevallen door deze Nederlandse oorlogsmisdaad, en ze willen na al die jaren weleens een schadevergoeding zien voor dit gruwelijk leed hun aangedaan.
Over dit bloedbad en een reeks andere militaire misdrijven binnenkort meer.

*) Illustratie linksboven: een Nederlandse militair ondervraagt Indonesische gevangenen.

Eenzaam avontuur

Zonder enthousiasme is het natuurlijk onmogelijk een eigen zaak te beginnen, maar sommige ondernemers roepen dankzij hun onwaarschijnlijke optimisme vooral ellende over zich af. In de Amsterdamse volksbuurt waar ik woon heb ik al heel wat kekke winkeltjes of vlotte cafés zien komen, kwijnen en sluiten. De malheur van de lokale middenstand dringt zich als vanzelf altijd sterk aan me op. Als het met zo’n bedrijfje niet goed gaat, bespeur ik dat meteen.
Erger nog: ik voel het en ik lijd eronder.
Sinds enige tijd verkeert in onze straat een nog niet lang geopend restaurant in doodsstrijd. Eerder was in het pand een café gevestigd dat aan de laatste echte autochtonen uit de buurt onderdak verleende. Het lokaal opende om kwart voor tien ’s morgens zijn deuren en een kwartier later liep het al aardig vol. Ome Cor, Pietje, tante Lies, Carry, Debby en nog een twintigtal lotgenoten hokten er gewoonlijk bijeen. Men begon de dag voorzichtig met een bakje koffie, maar lang duurde het niet of de tap ging stromen. Onze overbuurvrouw was ook iedere dag van de partij. Wanneer ze na een zitting van een uur of vier weer huiswaarts keerde, had ze de hele straat nodig. Omdat zij door het innemen nogal geïnvalideerd raakte,  schafte zij speciaal voor de terugtocht een rollator aan. Dat hielp om het aantal valpartijen te verminderen. Slechts een enkel keertje nog – met winderig weer of na sneeuwval – kieperde zij met toestel en al om en schoten voorbijgangers toe om haar weer overeind te helpen. Een keer had zij een blauwe wang en een oogkas die purper kleurde, maar dat weerhield haar toch niet van een bezoek aan haar stamcafé.
Toen de woningcorporatie een deel van het huizenblok ging renoveren, moest ook dit volkscafé zijn deuren sluiten. Een half jaar lang zaten we in het lawaai en gedoe en toen werd de boel opgeleverd. Mijn verwachting dat het café weer open ging en dat het buurtleven zijn vertrouwde loop zou hernemen, bleek niet juist. Het betreffende pand behield weliswaar zijn horecabestemming, maar nu werd het een restaurant. Toen de nieuwe uitbaters nog met de inrichting bezig waren,  bekroop me reeds een onheilsgevoel. Te glad, te strak, te chic. Niks voor dit achteraf gelegen straatje in een opgelapte volksbuurt.
Bij de opening van de zaak was het staande vol; de genodigden lieten zich flink fêteren. In de weken die volgden was er ook nog enige aanloop van familie, vrienden en bekenden. En daarna werd het stil. Personeel werd al gauw weggestuurd. Alleen de uitbater en zijn echtgenote zijn nu nog over. Omdat een lege tent potentiële klanten afschrikt, neemt het echtpaar om een uur of zeven plaats achter het raam en gaat daar in burgerkleding uitgebreid en genoeglijk zitten souperen, alsof zij als gasten de avond van hun leven hebben.
Ik heb het moeilijk met deze situatie. Dikwijls prevel ik dat het zielig is, maar tegelijk zegt een stem in me dat het gewoon hun eigen schuld is. Hoe hebben ze zo stom kunnen zijn zoveel te investeren op zo’n miserabele plek? Maar als ik dan langs het restaurant loop en ineens die smeltende blik van de vrouw op me gericht voel of ik zie in het voorbijgaan de man, piekerend en hologig, dan doet het me toch zeer en moet ik denken aan alle bederfelijke waar die ze in hun keuken hebben liggen.
Tot hoelang moet dit zieltogen nog duren? Misschien tot het nieuwe jaar? En dan maar hopen dat de volgende exploitant geen gedreven idioot is die er per se een koffiehuis voor christelijke militairen van wil maken, want dan begint mijn lijdensweg opnieuw. Eigenlijk moet de horecabestemming van het pand af, zodat er een fietsenmaker terecht kan. Aan zo’n zaakje is hier behoefte. Als dat floreert gaat het misschien ook weer beter met mij.        

Herman Franke (2)

Op 13 oktober j.l. werd in het kantoor van uitgeverij Podium de roman Traag licht van Herman Franke gepresenteerd. Het was de dag waarop de schrijver 62 jaar zou zijn geworden als hij niet op 14 augustus 2010 was overleden aan de gevolgen van kanker. In de nazomer van 2009 hadden artsen hem verteld dat hij terminaal was. Ze wisten niet precies hoe lang hij nog te leven had, mogelijk nog een paar jaar of anders misschien een veel kortere termijn die zich beter in maanden liet uitdrukken. In dat beklemmende besef is Herman Franke als een razende gaan werken aan wat vrijwel zeker zijn laatste boek moest worden: deel 3 in de romancyclus Voorbij ik en waargebeurd. Misschien lijkt de term `romancyclus’ enigszins bedrieglijk. Het betreft immers geen romans met een afgewogen opbouw van kunstig vervlochten verhaallijnen waarin een conflict de personages tot allerlei dramatische keuzen dwingt en waarin na een climax de ontknoping volgt. De romans uit deze cyclus zijn veel losser gecomponeerd aan de hand van een wirwar van verhalen. De samenhang daarvan komt niet per se voort uit oorzakelijkheid en logica, maar ontstaat net zo goed door intuïtie, associatie, herinnering, affectie, oppositie of spiegeling. In het slotdeel van de cyclus zijn deze eigenschappen zelfs nog verhevigd.

De verteller in een verhaal of roman is een afsplitsing van de schrijver. Laatstgenoemde geeft stem aan eerstgenoemde en zo komt het dat een verhaal een eigen, specifieke toon heeft. Een beetje schrijver kan meerdere vertellers tot leven wekken in opeenvolgende verhalen die dus elk in toon van elkaar verschillen. De schrijver doet denken aan een buikspreker die zijn poppen – de vertellers – met verschillende stemmen laat spreken.
In Traag licht wordt het gegeven van schrijver-verteller als een motief in de roman uitgewerkt. De voornaamste verteller uit de roman – er zijn er meer – heeft tot zijn schrik vernomen dat de schrijver – `de baas’ – ernstig ziek is. Maar er zijn nog zoveel verhalen die absoluut opgetekend moeten worden en dat noopt tot grote haast. Want hoe autonoom deze verteller zich ook manifesteert, wanneer het doek valt voor de baas zal ook hij in de ondergang worden meegesleept. Er is daarom sprake van een jachtige, een ijlende verhaalstroom in deze roman die drachtig is van sterven en dood.
Een centraal verhaal is het conflict tussen de ik en zijn geliefde Francien. Zij, nog kinderloos in de nadagen van haar vruchtbaarheid, wil alsnog zwanger van hem worden. De ik weigert pertinent. Hij heeft nooit vaderlijke ambities gehad en die zullen ook niet ontluiken nu hij weet dat zijn dagen zijn geteld, een besef dat hij trouwens niet met Francien kan delen. Een merkwaardige amoureuze obsessie speelt hem bovendien parten: hij is sinds enige tijd hevig verliefd op een oude naaktfoto van een prostituee. Die welhaast onaardse bezetenheid resulteert in een fascinerende zoektocht naar de herkomst van de foto en de identiteit van de vrouw. De politiearchieven van Amsterdam en Parijs omstreeks 1900 zullen het geheim onthullen.
Maar er is zoveel meer in dit boek: het dagboek van een zenuwzieke burgervrouw eind 19e eeuw; een evocatie van het tribale, prehistorische leven in de omgeving van Lascaux in de tijd dat de grotschilderingen tot stand kwamen, herinneringen aan het sterven van een vroegere geliefde en van de ik zijn moeder, aangrijpende familietaferelen uit de volksbuurt van de stad Groningen omstreeks 1960, onstuimige bewegingen in de binnenwerelden van de personages. Sommige verhalen worden slechts aangestipt of beknopt weergegeven, omdat er geen tijd meer is ze uitgebreid te vertellen. Het lezen van dit boek roept bij vlagen het effect op van een koortsdroom. Jachtige fragmenten worden afgewisseld met kalmere en heldere episoden, terwijl de lezer op het geheel moeilijk greep krijgt. Nu en dan bekruipt hem zelfs het gevoel dat de verhalen uiteen dreigen te vallen. En toch, op het einde weet de ik veel draden alsnog aaneen te knopen. Het einde waarin de ik zich toegang verschaft tot de grot van Lascaux, bergplaats van de oudste kunst in het Avondland, is werkelijk prachtig.

Traag licht mag dan Herman Frankes laatste roman zijn, het zal niet zijn laatste boek zijn. Bij uitgeverij Podium maakt men aanstalten om een lijvige bundel van zijn nog niet eerder uitgegeven journalistieke, opiniërende en essayistische artikelen uit de voorbije decennia samen te stellen. En daarna zal wellicht nog een bloemlezing uit zijn correspondentie volgen.

Sluimeren in het graf en toch blijven publiceren. Dat is Herman Franke ten voeten uit.

Aldo en Siegfried

Een roman kan extra bekoring krijgen wanneer ergens in de tekst een beeld opdoemt dat  de lezer overrompelt – soms onmiddellijk of anders vele hoofdstukken later alsnog – omdat in dat ene tafereel de essentie van het hele verhaal wordt geopenbaard. Aan den weg der vreugde van Louis Couperus  (1907)  is een verhaal dat  zo’n wezenlijk, metaforisch tafereel bevat. De kleine roman gaat over een tragische liefde van een vrouw uit het Noorden en een man uit het Zuiden. Couperus  beschrijft de nog jonge vrouw – Emilia –  als een tere, bijna doorschijnende gestalte in het wit. Zij is nerveus, troosteloos, melancholiek en zo labiel dat zij ieder moment in huilen kan uitbarsten. Wanneer zij ergens in Toscane in een landelijk hotel verblijft om er te kuren leert zij een Italiaan kennen. Deze Aldo, een gewezen legerarts met een primitieve en ongecompliceerde natuur, houdt ervan door het heuvelland en de wouden te zwerven. Hij doet dan ook denken aan een faun met zijn robuuste gestalte, wild krullende haren en `wreedrode’ mond.  Zij, die nog nooit geleefd heeft, ziet hem voor het eerst terwijl hij speelt op een simpel houten fluitje. Met dit kleine instrument, een ocarina, lokt hij petiterige, kwetsbare en nerveuze hagedisjes naar zich toe om ze tam te maken en hun een blijk te geven van zijn kinderlijke liefde…

kindsoldaatDe laatste roman van Harry Mulisch, Siegfried (2001),  is net als zijn meeste andere romans  rijk aan beelden. Maar er is één tafereel in het verhaal dat door zijn aangrijpende en (terloops) onthullende karakter werkelijk onvergetelijk mag heten. De roman gaat over de gevierde Nederlandse schrijver Rudolf Herter die vanwege literaire promotieactiviteiten enkele dagen in Wenen doorbrengt. Als hij tijdens een interview laat weten bezig te zijn met een boek waarin het echte gelaat van Hitler zal worden onthuld, neemt  een stokoud Weens echtpaar contact met hem. Deze twee echtelieden hebben de Führer indertijd jarenlang gediend en weten veel bijzonderheden over hem te vertellen. Een van de best bewaarde geheimen rond de dictator is de zoon die hij ooit bij zijn minnares Eva Braun heeft verwekt.  De jongen – Siegfried – groeit op in het verborgene, als een pleegkind van het Oosterijkse echtpaar.

Terwijl Herter in de bedompte Weense bejaardenwoning deze geschiedenis met verbijstering aanhoort, verstrijken de uren en is het onderhand tijd voor het middageten. De oude vrouw vraagt Herter of hij een boterham mee-eet. Hij stemt toe, temeer daar de man laat weten dat hij de helft nog niet gehoord heeft. Dan schrijft Mulisch:

`In het keukentje drukte Julia met haar linkerarm een groot, rond, roodbruin brood tegen haar borst en met een lang mes sneed zij er plakken af op een manier, die hem deed rillen. Nergens ter wereld werd brood zo gekeeld.’

Dit beeld geeft een voorschouw van de verdere geschiedenis, want wanneer na jaren van vernietigende oorlog het Derde Rijk op instorten staat, en de nazileiders tot zelfmoord besluiten, zal ook de jonge Siegfried dit lot moeten delen.

Allen met literaire ambitie, beginnend of gevestigd, doen er goed aan het oeuvre van Mulisch te (her)lezen. Vanwege de curieuze verhalen en het ideeëngoed. Maar vooral vanwege de metaforiek, de beelden uit taal gehouwen. Want, zoals Mulisch zijn alter ego Rudolf Herter laat zeggen: het gaat er niet om wat er verteld wordt, maar hoe het verteld wordt.


Meer blogs

  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Een café

    Een café

    Omdat ze op maandagmiddag streetdance heeft en we na school een uurtje moeten overbruggen gaan Ada (7) en ik elke week naar een café. We hebben er een aantal geprobeerd – dat was een tijdje ons ding: steeds op nieuwe plekken cola en bitterballen halen. Sinds we bij Café Chris kwamen zijn we daar gebleven....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Kort nadat ik bij Van Oorschot was komen werken, vond ik in de krochten van de uitgeverij een exemplaar van Kontakt met de vijand. Het was een nieuw-oud boek, het had er sinds verschijnen in 1975 in een doos gelegen. Ik begon erin en stopte niet meer. De toon, het avontuur. Kees Verheul was de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Berthe Spoelstra
    Berthe Spoelstra

    Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.

  • Foto van Lodewijk Verduin
    Lodewijk Verduin

    Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.