Herman Franke (1)

frankeBegin 2009 kon er, na een lange reeks kwakkelwinters, eindelijk weer eens geschaatst worden in West-Nederland. Zo kwam het dat Herman en ik de derde zondag van januari met de auto naar de Ankeveense plassen reden. Herman had al langer dan een decennium niet op de ijzers gestaan. Toen het eenmaal zover was, gleed hij eerst met brieke benen voorwaarts, maar al spoedig vond hij de schaatser in zichzelf terug. Het duurde niet lang of hij joeg met een driftige slag over de ijsvlakte, aanhakend bij een andere groep die voorbij scheerde, opboksend tegen de noordooster of ontspannen zwierend met de wind in de rug.
Uren later zaten we, de schaatsen nog ondergebonden, op een met oude kleden belegd caféterras, ergens aan een oever. Warme chocolademelk, rookworst van de slager uit het dorp, Herman liet het zich smaken… Hij oogde onbekommerd, geheel zonder zorgen. In het jaar daarvoor was het wel anders met hem geweest. In de zomer van 2008 was vastgesteld dat hij prostaatkanker had. Daarop was een periode van medicatie en bestraling gevolgd. De keren dat ik hem in die tijd opzocht, vertelde hij me erover, niet overvloedig maar wel openhartig. ‘Het is merkwaardig,’ merkte hij toen eens op, ‘dat testosteron, de stof die er altijd voor heeft gezorgd dat ik als man èn als schrijver een bepaald temperament bezit, nu de aanjager van mijn kanker is…’
Die zondagmiddag in Ankeveen leek dit naargeestige hoofdstuk achter hem te liggen. Zijn gezondheidstoestand was verbeterd, zijn klachten waren verminderd, de kanker leek na radiotherapie en pillenkuren verdwenen. Hij was wel even langs de afgrond gegaan, maar nu zag hij de toekomst weer met vertrouwen tegemoet. Hij schreef sinds enkele jaren aan een romancyclus waarin hij zocht naar nieuwe, speelse verhaalvormen die zich gaandeweg zouden vervlechten tot een groter geheel. Vrije maar geen vrijblijvende composities. De eerste manifestatie van zijn ziekte had hem niet belet verder te werken. Maar nu had hij voor zijn gevoel een tweede kans gekregen en kreeg hij het leven nog meer lief dan vroeger. Mede daarom kon hij op die koude, maar zonovergoten winterdag zo genieten. Terwijl hij over zijn door een smak op het ijs veroorzaakte pijnlijke knie wreef en intussen aandachtig keek naar enkele bloeiende vrouwen die langs ons tafeltje kluunden, sprak hij: ‘Mooi is dat: een paar weken een echte winter in Nederland en het lijkt alsof onze volksaard helemaal verandert. Als er ijs op het water ligt, ontdooien de mensen. Ze worden blij, gemoedelijk, behulpzaam en ze staan open voor elkaar. Ons land doet ineens denken aan mediterrane oorden, waar mensen ook zo opgeruimd kunnen zijn. Bij ons vanwege de winter en daar door de zomerse temperaturen.’
Zo zat hij daar, ondergedompeld in onzegbaar jongensgeluk van ijspret, koek en zopie, zonnig vriesweer en opgetogen mensen rondom hem. Maar wel, zoals zijn gewoonte was, observerend en reflecterend. Herman was onder alle omstandigheden iemand die nadacht over wat hij meemaakte.

Ruim een jaar later, februari 2010. Herman kwam thuis na een opname in het ziekenhuis. De kanker was terug. En hoe. Hij moest die hoge trap op naar zijn bovenhuis. Een zware beproeving. Ik liep een trede lager achter hem, zodat ik hem kon opvangen, mocht hij de greep verliezen. Voordat hij de tweede trap naar zijn kamer boven kon nemen, moest hij uitrusten in de achterkamer, de fotostudio van zijn vrouw Carla. Hij wilde graag even in het winterzonnetje zitten, met de balkondeuren open. Daar zat hij, gestoken in zijn lange leren jas, te rillen en uit te hijgen. Het werd me in die ogenblikken voor het eerst echt duidelijk hoezeer hij de dood reeds nabij was. Herman keek me aan, met ineens een jongensachtige twinkeling in zijn ogen,  en hij zei: ‘Weet je nog, vorig jaar: Ankeveen.’

In de Oorshop

31 oktober

Bij de presentatie van de nieuwe Grunberg, afgelopen donderdag in De Hollandse Manege aan de Amsterdams Vondelstraat, hield Joop Goudsblom, mede-oprichter van Tirade, de feestrede. Het was een vriendendienst, en om dat te bekrachtigen zei Goudsblom dat hij hier nu eenmaal stond en niet anders kon.

Ik vroeg me af hoevelen onder het gehoor de verwijzing naar Maarten Luther meekregen. Volgens de apocriefe overlevering sprak de kerkhervormer woorden van gelijke strekking toen hij in 1521 voor de Duitse Rijksdag werd gedaagd om zijn ketterse ideeën te herroepen. Die ideeën had hij op 31 oktober 1517 openbaar gemaakt door zijn fameuze 95 stellingen aan de Wittenbergse kerkdeuren te nagelen.

31 oktober, Hervormingsdag. Het staat in mijn geheugen gegrift. Je hoefde er als protestant niet echt iets aan te doen, zolang je maar besefte dat Luther op die dag een historische daad had gesteld. Wel kreeg je te horen dat hij de datum met zorg gekozen had: daags voor Allerheiligen, een roomse hoogtijdag waarop Jan en Alleman ter kerke ging. Over promotietechnieken hoefde je Luther kennelijk niets te leren, zoals ook zijn optreden op de Rijksdag laat zien.

31 oktober, dat viel ook vroeger al kort na of in de herfstvakantie. De versgeploegde Zeeuwse akkers lagen vet te glanzen onder het vale najaarslicht, en hier en daar knalden de dubbelloopsgeweren waarmee de overtollige hazen en patrijzen werden afgeschoten. Tussen mijn maag en keel voelde ik de melancholie op en neer gaan, want weldra zou blijken dat mijn slechte schoolresultaten zouden uitmonden in een Kerstrapport met minstens drie onvoldoendes. En omdat we van huis uit niet van Luther maar van Calvijn waren, stonden die onvoldoendes symbool voor de erfzonde en het Laatste Oordeel.

Het zal wel voorbeschikt zijn dat deze twee maanden van schrijverij in dit vrijwillig binnengetreden diensthuis moesten eindigen op 31 oktober. Ik heb ze ervaren als een plicht, maar er zijn plichten waarvan je je met zoveel toewijding kwijt dat ze vanzelf aangenaam en licht worden.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Zo doe je dat

De geschreven mini-necrologie die de NOS aan Harry Mulisch wijdt, ziet de periode die in 1982 met De aanslag begon als de vruchtbaarste. Volgens mij wordt hier met ‘vruchtbaar’ allereerst gedacht aan succes bij het grote publiek. Zelf vind ik dat Mulisch op zijn best was in de jaren vijftig, de periode van zijn ‘mythische, moeilijk te doorgronden romans en verhalen’, zoals de NOS dat noemt. Zijn beste werk is De versierde mens, zijn meest aanstekelijke boek Archibald Strohalm.

Het mythische paste Mulisch als een handschoen; niet zelden coquetteerde hij ermee. Voor hem sprak het vanzelf dat hij, net als Shakespeare’s Prospero (die hij een rol laat spelen in Hoogste tijd, de afscheidsroman die hij schreef toen hij halverwege de jaren tachtig de eerste aanval van kanker te verduren had), de werkelijkheid naar zijn hand kon zetten. Toen Willem Kuipers en ik hem in januari 1981 voor de Volkskrant interviewden over De compositie van de wereld, kampten we met een onwillige taperecorder. Mulsich zag het even aan, nam toen zijn pijp uit de mond, en verhief zijn stem. ‘O apparaat, spreek.’ Dat werkte. ‘Zo doe je dat’, zei hij tevreden.

Critic en letterkundige

In Nederland weet men nooit goed raad met de overlap tussen literatuurkritiek en literatuurwetenschap. Je bent of een freewheelende en impressiegevoelige boekhouder, of een ernstig bebrilde, nauwgezette en kreukvrije academicus.

In de Angelsakische provincies van de Republiek der Letteren kun je heel gemakkelijk criticus èn academicus zijn. Ze hebben daar één enkel woord dat beide hoedanigheden dekt: critic. Eliot was een critic, en Leavis en Paul de Man. George Steiner is het, en Harold Bloom. Bij ons had je H.A. Gomperts en Karel van het Reve, en in een verder verleden Albert Verwey. Ze werden soms als ‘letterkundigen’ aangeduid. Dat komt altijd zo priegelig over, alsof er eindeloos over punten en komma’s wordt gezeverd.

De fictie voorbij

Huiveringwekkend bericht in Trouw van 28 oktober. De in 2008 overleden Mexicaanse kardinaal Marcial Maciel Degollado, in geloofszaken roomser dan de paus, verwekte twee zoons, die hij met regelmaat seksueel misbruikte, was verslaafd aan morfine, en verhuurde de kinderen van zijn minnaressen per uur aan pedoseksuelen in zijn netwerk.

Wat me in dit bericht intrigeert is dat het de literaire fictie op dit terrein (Sade en zijn volgelingen Barbey d’Aurevilly en Huysmans) qua perversiteit ver achter zich laat. Genoemde schrijvers waren zeer gevoelig voor de broeierige atmosfeer van het katholicisme. Hier broeit het niet meer, maar brandt het, als in de hel. Huysmans had er een fijne neus voor toen hij in zijn satanisme-roman Là-bas schreef dat de uitersten van heiligheid en zonde elkaar ergens moeten raken.

Elsbeth Etty rides again

Elsbeth Etty’s bespreking van Arnon Grunbergs Huid en haar (NRC Handelsblad van 29 oktober) biedt weer een fraai staaltje van haar bekende vaardigheden: met spek schieten en naast de plank timmeren. Eerste voorbeeld: Etty beweert over de hoofdpersoon van De joodse messias, Xavier Radek, dat hij een neonazi uit het Oostenrijk van Jörg Haider is. In bedoelde roman echter is niet Xavier, maar diens grootvader nazi, en leeft hij zelf in de Zwitserse stad Basel.

Slag in de lucht nummer twee: over het personage Jason, impotent en burgemeester van Brooklyn, zegt Etty dat hij er dezelfde ideeën als Sarah Palin op nahoudt, om meteen daarna te vervolgen: ‘Niet alleen verkracht hij zijn eigen vrouw als hij bij uitzondering een keer op dreef is, hij gebruikt zijn functie om zich een illegaal in New York verblijvende postbode als seksslaaf toe te eigenen.’ Hieruit begrijp ik dat Palin in de visie van Etty een politiek voorstaat van verkrachting, uitbuiting en chantage. Ik geloof eerlijk gezegd niet dat ze de leidster van de Tea Party hiermee recht doet, zoals ze ook Jason, Xavier Radek en Arnon Grunberg niet al te fair behandelt.

Verder berijdt de zelfbenoemde leading lady van de Nederlandse literatuurkritiek nog een geliefd stokpaard: op zoek gaan naar de autobiografische fundering van de door haar besproken fictie. Ze ziet in Huid en haar ‘ten dele een sleutelroman’. Omdat ze die bewering uitwerkt noch gebruikt in het vervolg van haar recensie kan ik er moeilijk iets anders dan sensatiezucht in ontwaren.  

Meer blogs

  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Een café

    Een café

    Omdat ze op maandagmiddag streetdance heeft en we na school een uurtje moeten overbruggen gaan Ada (7) en ik elke week naar een café. We hebben er een aantal geprobeerd – dat was een tijdje ons ding: steeds op nieuwe plekken cola en bitterballen halen. Sinds we bij Café Chris kwamen zijn we daar gebleven....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Anderhalve kamer. In memoriam Kees Verheul (1940 – 2024)

    Kort nadat ik bij Van Oorschot was komen werken, vond ik in de krochten van de uitgeverij een exemplaar van Kontakt met de vijand. Het was een nieuw-oud boek, het had er sinds verschijnen in 1975 in een doos gelegen. Ik begon erin en stopte niet meer. De toon, het avontuur. Kees Verheul was de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.