Voor K.Schippers

Marcel Duchamp

Waarom ik gestopt ben?
Ik zou u niet kunnen zeggen waarom.
Want ik heb nooit een waarom.
Schilderen kwam in mijn leven.
Ik had geen ideeën
die ik wilde uitdrukken.
Ik heb mezelf ook nooit
als professioneel kunstschilder gezien.
Dat is iemand die elke ochtend
gaat schilderen.
Hij schildert snel of langzaam,
maar hij schildert altijd.
En ik vond schilderen altijd saai.
Het kostte me altijd moeite
om ‘n schilderij af te maken.
Of er ‘n punt achter te zetten.
Soms deed ik er maanden over.
Zelfs over ‘n naakt deed ik twee maanden.
En in die tijd maakte men al
in vijf of tien minuten ‘n schilderij.
Dat vond ik niks. Ook nu ben ik
tegen het idee om snel te schilderen.
Ik geloof niet in de magie van de hand.
‘Hoe minder je nadenkt hoe beter.’
Dat vind ik niet.
Waarom ben ik gestopt? Geen idee.
Ik weet niet eens of ik wel gestopt ben.

In de Oorshop

Fidel Castro

Je ziet Fidel Castro lopen, je weet, het kan niet lang meer kan duren voor hij definitief zijn macht kwijt is. Kijk, daar loopt hij, onder een bord waarop duidelijk staat: exit.
Om je nek hangt een fototoestel, wat doe je?
Je maakt een foto.
Fidel Castro, exit.
Ander moment. Een ochtend in New York. Het is een druilerige zondagmorgen. Bijna niemand op straat. Behalve jij, en een vrouw die je herkent van het witte doek. Greta Garbo. Totaal verregend.
Wat doe je, om je nek hangt een fototoestel.
Je maakt een foto.
Bovenstaande momenten komen uit het leven van Magnum fotograaf Rene Burri, van wie op dit moment een expositie is te zien in de Kunsthal in Rotterdam.
Op de momenten dat wij dat wel zouden hebben gedaan maakte hij geen foto’s.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Panenka

August Willemsen keek met zijn vriend Hans Faverey naar de wedstrijd waarin Panenka zijn legendarische penalty nam: hij misleidde de keeper, die natuurlijk de hoek in dook door de bal traag door het midden te stiften.
Volgens Faverey was het poëzie.
Toen ik het verhaal waarin Willemsen deze herinnering ophaalt deze week herlas, moest ik denken aan de penalty van Cruijff in de wedstrijd van Ajax tegen Helmond Sport.
Cruijff loopt naar de stip en schiet de bal na het fluitsignaal naar Jesper Olsen, die links van hem staat. Olsen tikt terug en Cruijff maakt zijn legendarische penalty.
Het commentaar dat we ‘s avonds in Studio Sport konden horen is een gedicht, ik denk dat Faverey het met me eens zou zijn geweest.

Penalty
Cruijff
Olsen
Cruijff
Doelpunt.

Gary en Mikal

Een paar dagen geleden, het was vlak voor de verjaardag van de koningin, scheen de zon meedogenloos.
Ik zag hem weer zitten, in een smal straatje in de binnenstad, in zijn witte pak. Ik spreek hem wel eens en weet dat hij op zo’n moment gretig probeert de zon te verleiden, aangezien hij in een kleine donkere woning leeft.
Jaren geleden was hij in het nieuws. Hij werd ervan verdacht zijn vrouw te hebben vermoord. Ze konden uiteindelijk ook bewijzen dat hij de dader was.
Ik ken zijn achtergrond. Als kind van een Duitse moeder werd hij na de oorlog meedogenloos de hoek in getrapt.
Ik heb dat verhaal ooit verteld toen iemand zei dat hij een meedogenloze moordenaar was.
Iemand in het gezelschap zei dat hij ook een man kende die na de oorlog om precies dezelfde redenen altijd de sigaar was. Maar, zei hij, die heeft nooit iemand vermoord, sterker nog: hij heeft alleen maar levens gered.
Ik dacht aan dat verhaal toen ik hem op de verjaardag van de koningin in zijn witte pak door de binnenstad zag lopen. Ik had net op de vrijmarkt een boek gekocht dat ik al lang zoek; van Mikal Gilmore, over zijn broer Gary die op brute wijze een aantal mensen vermoordde en toen naar de doodstraf verlangde. Mikal, een van de betere schrijvers van het Amerikaanse muziektijdschrift Rolling Stone.

De verbeeldingskracht is sterker dan de zwaartekracht

vliegtuigJe neemt een geschikte stoel en daar begin je omheen te bouwen.
Dat antwoordde kunstenaar Joost Conijn toen Tommy Wieringa hem
vroeg hoe je een vliegtuig moet bouwen.
Conijn bouwde een vliegtuig en maakte daar een mooie film over.
Je ziet hoe hij materiaal bij elkaar scharrelt, bouwt, in de lucht
probeert te komen en uiteindelijk in een Marokkaanse woestijn
het luchtruim kiest.
Mijn zoon Jim heeft toen hij acht was ook een vliegtuig gebouwd.
Ik hielp hem met het vinden van materiaal in het havengebied dat
aan de andere kant van de weg begon.
In een filmverslag vertelt hij hoe lang hij nodig denkt te hebben
om het vliegtuig in onze achtertuin te bouwen, daarna wil hij
het naar een heuveltop brengen, hoewel hij denkt dat een
heuveltje ook zal voldoen. Want misschien, zegt hij, heb ik
een zuchtje wind nodig.
Toen ik aan het begin van de meimaand  ’s avonds aan de keukentafel
zat moest ik opeens aan Conijn en Jims vliegtuig denken.
’s Middags had ik mijn zoon geholpen met het inrichten van
zijn eerste kamer, elders in de stad.  Ik schilderde een muur
hemelsblauw.  Toen het me even duizelde omdat ik te lang
gehurkt had gezeten zag ik Jim in zijn vliegtuig opstijgen.

De misplaatste kamer

We hebben de hele nacht gereden. We hebben lang gereden. We willen stoppen. We kunnen het niet. Is er een acceptabel resultaat? Bedoelen we iets wanneer we praten?

Het is misschien een lange zit, het één na laatste gedicht dat ik op dit blog zal plaatsen, maar dat is het laatste stuk weg voordat je weer thuis bent altijd; meer nog dan de rest van de rit, die veel langer duurde. Om de laatste kilometers naar huis sneller voorbij te laten gaan, deden mijn zus en ik vroeger op de terugweg van vakantie altijd een spelletje. Wie het eerst vanuit het autoraampje de kerktoren, de brug en de watertoren van onze woonplaats had gezien kreeg, nou ja, tijdelijk het gevoel van eeuwige roem. Op den duur wisten we precies vanaf welk punt op de A2 het mogelijk was bovengenoemde herkenningspunten te zien, en vanaf die vakantie was het spel nog slechts een kwestie van seconden. Maar zo gaat dat altijd met lange zitten: uiteindelijk zijn ze niet meer dan een kwestie van seconden. Bij thuiskomst ligt er een zak snoep van de buurvrouw op tafel, en is er niet genoeg post voor mij gekomen.


Naar: Richard Siken | The dislocated room

De misplaatste kamer

Het is mijlenlang nacht geweest en dan beginnen de echte sterren in de paarse
         lucht, als kleine boten te ver van de kade,
te verdwijnen.
              En daar, in de verte, niet het beloofde land,
                                                      maar een Holiday Inn,
met bougainvillea die door het gaashek van het zwembad groeit.
       De deur wijd open: twee identieke bedden, identieke lampen, identieke
plastic bekers ingepakt in cellofaan
                     en hij zegt Nee Henry, laten we het niet doen.
Kun je het verhaal als stippellijnen door de kamer zien gaan?
       Hier is de wasbak om het bloed weg te wassen,
hier is de whisky, het gescheurde shirt, de tegel van de badkamervloer,
                het schijfje van de badstop
                       doorzeefd met gaatjes.
Hier is de jongen als een zak van vlees, hier zijn de motoren, de kleine kamer
       die geen kamer is,
de Henry die geen Henry is, de Henry met een naald en draad,
           die zich buigt over de flauwgevallen jongen
                            op de universele beddensprei. 
                    Hier is hij nog een keer, wordt dichtgenaaid.
Dus nu zijn we tot een reusachtig strijdveld gekomen, de warmte van het vuur,
      het vuur dat nog brandt,
                                               de hitte die ontsnapt als een gebroken belofte.
      Dit is het gedeelte waarin je weer in je kleren wakker wordt,
dit is het gedeelte waarin je probeert in het gebouw te blijven.
              Blijf nog even in de kamer, zegt hij. Blijf nog even
                                                                       in de kamer.

Dit is de plaats, zeg je tegen jezelf, dit is de plaats waar alles
          begint te beginnen,
de wonden onthullen een dikkere huid en dan opeens is er geen vloer.
                                         Ondertussen
is er iets onder het gebouw dat heel erg hard probeert
                 om je aandacht te winnen—
         een man met amandelogen en een rits die de lengte
                                                  van zijn ruggengraat nabootst.
Je kunt de schaduw zien die de man werpt
       op het linoleum,
hoe deze lijkt op een boot, de tegels heel precies doorsnijdt,
             de masten van zijn armen die tegen de ramen schrapen.
Hij wijst naar je met een glas melk
          alsof hij probeert te zeggen dat er
nu een soort blinkende ster diep in je verborgen ligt en hij
                                       moet het eruit graven met een mes.
                              De bel gaat, de hond gromt,
en dan laait de wind op, en het licht valt, en zijn mond
         klappert, en de hond
huilt, en het raam sluit nauw tegen de vieze regen.
Hier is de hal en hier zijn de deuren en hier is de angst
      voor het andere ding, het genadeloze 
                                        ding, je lichaam verdrinkt in zwaartekracht.
Dit is het ondertussen, het wachten dat plaatsvindt
      in de ruimte tussen
één bericht en het volgende, de plaats waar je zijn handen
                                     verwart met de kamer, de hond
            met de man, het bloed
                                              met de opengereten lucht.
Hij legt zijn handen op je hele lichaam om je in de kamer te houden.
                  Het is nacht. Het is middag. Hij rijdt. Het gebeurt
        allemaal opnieuw.
                   Het is liefde of het is het niet. Het is niet voorbij.
Je bent in een auto. Je bent weer in de berm. Je bent op een
                   hobbelige weg en er zijn overal criminelen,
                                            die verlangen naar gevaar.
                       Henry, zegt hij. Wie praat er?
Ik dacht dat ik de klank van ijs
                  op tand hoorde. Ik dacht dat ik de klank van tand op glas hoorde.
Open de deur en het licht valt naar binnen. Open je mond en het valt
        weer naar buiten.
Hij ligt bovenop je. Hij ligt naast je, vlak naast je om precies te zijn.
                Hij heeft de zachtste huid, helemaal om zich heen geslagen.
                                        Hij is het niet.
Jij bent het niet. Nu val je. Je zwemt. Dit is niet
         zonder gevaar. Je hebt geen
             adem. Je klimt opnieuw uit het verchloorde zwembad.
Niet alle noodzakelijke woorden werden ons gegeven.
                           Niets werd ons gegeven.
            We hebben de hele nacht gereden.
                           We hebben lang gereden.
We willen stoppen. We kunnen het niet.
Is er een acceptabel resultaat? Bedoelen we iets wanneer we praten?
              Is het genoeg dat we rillen
                                             om het geluid?
Linker hand tilt de vork naar de mond, voel het vlees
         door je keel glijden terwijl je denkt
                    Mijn keel. De mijne. Alles binnen deze lichtbundel is van mij.
De asbak en de kapotte lamp, de vieze oranje gordijnen en zijn
        geruïneerde shirt.
                         Ik was in je lichaam, baby, en het was een paradijs.
        Ik was in je lichaam en het was een kermisattractie.
Ze willen stoppen maar ze kunnen niet stoppen.  Ze weten niet
                                                                                   wat ze doen.
Dit is niet zonder gevaar, het hoe aan te raken, we willen het scherm
             niet helemaal
van onze ogen getild, slechts lang genoeg omhoog om de gaten te zien.
             Moe en verweerd en op de verkeerde manier aangeraakt,
                       ruw aangeraakt en bonzend in het licht.
Ze willen stoppen maar ze stoppen niet. Ze krijgen de kogel er niet uit.
                Snij me open en het licht stroomt naar buiten.
       Hecht me weer dicht en het licht blijft naar buiten stromen 
                                                                      door de hechtingen.
Hij krijgt de kogel er niet uit, denkt hij, en dan lukt het hem.
           Een klein stukje grind om een parel omheen te bouwen.
Middernacht juni. Middernacht juli. Ze zijn er nu al dagen mee bezig.
     De kogel er uit krijgen.
De kogel er uit graven en omhoog houden naar het licht, het licht.
                            De kogel er uit graven en omhoog houden naar het licht.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

  • Foto van Berthe Spoelstra
    Berthe Spoelstra

    Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.

  • Foto van Nicole Montagne
    Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.