Roze

Ondanks vele uren Pippi Langkous en een zekere volharding van B en mij in het niet vrouwelijk stereotyperen van onze dochter is Ada gek op roze.

Op goede dagen trekt ze alles wat ze aan roze kleding heeft tegelijk aan en tolt dan pirouetten in de woonkamer. Ik wil graag melden dat ze daar vaak lakzwarte dr. Martens bij draagt.

Mensen die geen dochter hebben vragen me wel eens of een dochter ánders is; ik loop bij die vraag altijd vast. Een heel ander soort wezen, wil ik dan zeggen. Die twee zijn onvergelijkbaar. Maar ik zal nooit weten of dat een sekseverschil is, of gewoon het verschil tussen Ada en mijn zoon Nadim.

Elke vezel lijkt anders, van de tonus in hun handen tot hun geur. Ik houd ook op totaal verschillende manieren van mijn kinderen. Dat is wat ze me hebben geleerd: dat er verschillende manieren zijn om van mensen te houden, en dat die specifiek zijn voor die ene geliefde persoon.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Nr. 45: nog een week

‘Trump?’ vraagt mijn vriendin. Het is zes uur ’s ochtends en de stem van de 45e president van de Verenigde Staten verstoort de stilte, ook al staat het volume op mijn smartphone op zijn laagst. Ze weet het antwoord al. Het nieuws rond nr. 45 is als een wekker, die niet alleen het begin van mijn dag aankondigt, maar ook het ritme ervan bepaalt. Het is geen aangenaam begin, gezicht en stem zijn niet bepaald aantrekkelijk, de berichten omtrent de sociopaat en zijn hielenlikkers weinig verheffend en vaker nog verontrustend. Waarom dan toch deze obsessie, deze nieuwshonger, dit nachtelijk doomscrollen? Niet eerder in mijn leven heb ik een aaneengesloten periode zo’n obsessie gehad met politiek. Het is alsof ik via een digitale navelstreng ben verbonden met Washington. Liveblogs en nieuwswebsites, Facebook, The New York Times (ik heb een abonnement waar ik maar niet van los kan maken, al ben ik afgestapt van het lezen van alle lezerscommentaren en lees alleen nog maar de NYT Picks), CNN voor de msm en nu en dan Fox voor de spin, The Atlantic en The New Yorker voor de dieper gaande beschouwing en culturele duiding, Politico voor de machinaties achter de schermen, Axios voor de synopsis, Rawstory voor het laatste nieuws met link, etc. etc., en altijd is er weer het rondje langs de stemmen op Twitter, waarna Rawstory weer klaar staat met een verse update. En dit alles neemt tijd weg van lezen en schrijven, breekt de focus en stemt somber. (Als dit blogje ademloos lijkt, is het dat omdat de auteur het is.)

We hebben het ook hier gehad, de machtsgreep van de veelal uit het bedrijfsleven komende machers, die beweren eens even flink de bezem door de kast te zullen halen (de politiek is waarschijnlijk de enige sector waar leken en ondeskundigen het bastion kunnen bestormen en op legitieme wijze innemen). Maar zoals altijd is alles in de VS scherper, groter en grootser. En dat maakt het fascinerend. Het is als het klimaat in de Midwest met zijn verzengende hete zomers en strenge winters. Het is moeilijk weg te kijken van het drama dat zich als een vliegramp in slow motion voor ons volstrekt. Het heeft iets als staren in de zon: je weet dat het niet goed voor je is, maar toch kijk je om te zien hoever je je ogen kunt openen.

Polarisatie, het woord lijkt de situatie in de VS samen te vatten. Het is House of Cards op steroïden. Maar meer nog dan de polarisatie is het een ander aspect dat me de afgelopen vier jaar heeft verbijsterd: de personificatie van de politiek. Het feit dat het politieke bedrijf wordt gerund door een aantal bejaarden; senatoren, die, gedekt door de constituents van hun thuisstaat, decennialang de koers van het land bepalen. Oude witte mannen en iets minder vrouwen. Casus Mitch McConnell, de meerderheidsleider in de senaat en je reinste machiavellist in deze modeldemocratie. Wat doet hij behalve het dwarsbomen van Obama’s wetsvoorstellen en benoemingen en het erdoorheen jassen van de extreem conservatieve? Hij grinnikt. Hij grinnikt in interviews als hem wordt gevraagd hoe hij het allemaal voor elkaar krijgt, hij grinnikt als hem wordt gevraagd waarom hij een covid-steunpakket ten behoeve van de Amerikaanse burgers tegenhoudt (link). Cynisme ten top, pure evil. Maar McConnell zit en kan blijven zitten als teken van een gebroken systeem, kan blijven zitten omdat de ene stem meer weegt dan de ander.

Oude witte mannen, ze weten het: door demografische ontwikkelingen gaan ze het afleggen: verstedelijking, emancipatie, onderwijs, immigratiestromen, overwegend democratische minderheden die samen de meerderheid zullen gaan vormen. Amerikanen van wie de vaders lid waren van de KKK of de opa’s nostalgisch herinneringen ophaalden over lynchpartijen zullen uitsterven. Dit is geen conservatieve revolutie maar een langdurige, zich mogelijk over decennia uitstrekkende conservatieve stuiptrekking. De Proud Boys voeren een achterhoedegevecht.

Maar het nieuws is deprimerend, maagkerend, iedere dag. De benoeming van de ultraconservatieve, klimaatontkennende Amy Coney Barrett voor het leven in the Supreme Court, kan het land zo’n ruk naar rechts geven, dat het op het gebied van arbeids-, vrouwen- en genderrechten op de standenmaatschappij zal lijken die wij in de jaren vijftig hadden.

Is er dan niets dat hoop geeft? Iets verheffends, een vorm van esprit? Jawel, er zijn de peilingen, die duiden op een grote overwinning voor Biden (maar dat een overwinning geen enkele zekerheid geeft is al iets beangstigends). Jawel, er is Sarah Cooper, wier lipsynchronisaties zo verfijnd en tegelijk hilarisch zijn dat ik haar bij het horen van nr. 45 voor me zie, en er is The Lincoln Project, een groep republikeinen die van nr. 45 af willen, scherp zijn als een floret, en het trollen tot kunst hebben verheven. Het billboard op Times Square met daarop het paar Trump-Kushner (Jared met zijn uitspraak ‘New Yorkers are going to suffer and it’s their problem’, Ivanka het dodental als een product presenterend) was al een huzarenstukje, werd nog overtroffen door hun weerwoord na de juridische dreiging door de advocaat van het Witte Huis. Panache, esprit. Ik voelde me voor het eerst sinds tijden elated door iets dat met politiek van doen had (Sla vooral de vooral de voetnoten niet over).

 ‘Nog een week,’ zeg ik tegen mijn vriendin. ‘Hij gaat verliezen. Hij staat dik in de min.’ (‘Hij’ is al haast een familielid geworden).

En dan??

Ich bin ein Amerikaner.

Foto van Gregor Verwijmeren
Gregor Verwijmeren

Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Hond worden (over Goethe en Canetti)

Het is zondagmiddag in coronatijd en ik maak een herfstwandeling door park Meyendel bij Wassenaar. In brede kolonnes marcheren we als één organische mensenmassa over paden langs berken, kinderkliminstallaties en duindoornstruiken. Waxjassen kraken en piepen, wollige laarzen vertrappen het mos, lauwwarme aardappelen dansen in kelen.

Twee nogal gedrongen, dikkige boxers aan een lijn komen hijgend op me af. De bijbehorende baas heeft een bijbehorend hoofd met een stompe, verwrongen snuit. Vrolijk lachend vertelt hij iets over zijn oogappels.

Goethe, de grote Duitse dichter, hield absoluut niet van honden. Zijn aversie had er mee te maken dat hij bang was in een dier te veranderen. Goethe-groupie Johann Peter Eckermann vertelde later hoe de schrijver reageerde bij de aanblik van dierenschilderijen van Heinrich Roos: ‘Ik word er altijd bang van als ik de dieren bekijk. Hun beperkte, lompe, dromende en geeuwende toestand haalt dezelfde gevoelens bij mij naar boven. Je zou er bang van worden zelf in een dier te veranderen, en je zou zelfs vermoeden dat de kunstenaar er zelf een geweest is.’

Toen Goethe zich aan het begin van de negentiende eeuw verdiepte in de Servische lyriek raakte hij helemaal in de war van de talloze metamorfosen van dier naar mens en weer terug en weer heen. Hij concludeerde: ‘Terugkerende doden spelen een belangrijke rol. Zelfs de nuchterste mensen zullen ongemakkelijk worden van alle wonderlijke gevoelens, voorspellingen en verborgen boodschappen van vogels.’ Het is dan ook niet voor niets dat hij in zijn eerste Faust de antagonist Mefistoles laat verschijnen in de gedaante van een zwarte poedel. ‘Der Pudels Kern’ is de kwaadaardigheid.

De even eclectische en ongrijpbare schrijver Elias Canetti keek er een eeuw later heel anders tegenaan. Hij vond de mens een ‘metamorfosebeest’ en hij zag in de dieren de oervormen van de mens weerspiegeld. ‘De dieren in ons denken’, schreef hij, ‘moeten weer machtig worden, zoals in de tijd voor hun onderwerping.’ Over Goethe was Canetti ambivalent. Zo vond hij dat niemand in Goethe een voorbeeld kon zien, want de flierefluitende, schelmachtige Duitse dichter had nooit echt levensgevaar geroken: ‘niet van buitenaf en niet van binnenuit’. Een heldere constatering: Goethe werd – anders dan de joodse Canetti – niet vervolgd, en werd niet of nauwelijks geplaagd door de waanzin.

De twintigste-eeuwse Canetti had de gruwelijkheid van de machinale oorlog leren kennen: de rassenhaat, de beestachtige wreedheid van de moderniteit. Hij zette de negentiende-eeuwse Goethe, voor wie dieren contrasteerden met de verheven mens, schaamteloos op zijn plek.

In de zelfverklaarde ‘hond-schrijver’ Canetti verscholen zich vele dieren. Hij was een man van zijn tijd die Freud en Nietzsche had kunnen lezen en die de onpeilbare driften van zijn onderbewuste onderkende.

In Goethe verscholen zich waarschijnlijk ook dieren, maar die zijn er nooit uitgekropen. Hij hield ze op afstand, opdat hij niet van gedaante kon verwisselen. Hond worden was hem een nachtmerrie.

De boksers scharrelen verder, ook voor deze rashonden is het zondag. Ik zie in de verte hoe een van de twee zich met een dromerige en geeuwende blik laat zakken in een polletje gras en zich ontlast. De baas met de hondenkop ritst een plastic zakje (met hondenpootjesprint) af van een rolletje, gaat door de knieën en ruimt de drol op. Dit is Wassenaar.

Als een lakei loopt hij achter zijn honden aan, en draagt hun poep.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.

Joseph Roth – Leviathan 3

(eerst deel 1 lezen)

2

Hij had arme en rijke clientèle, vaste en toevallige. Onder zijn rijke klanten waren twee boeren uit de omgeving van wie er een, Timon Semjonowitsj, hop verbouwde en ieder jaar goede zaken deed als de graanmakelaars uit Neurenberg, Saaz en Judenburg langskwamen. De andere boer heette Nikita Ivanovitsj. Hij had niet minder dan acht dochters, die achter elkaar trouwden, en die allemaal koralen wilden. De gehuwde dochters – het waren er tot dan toe vier – kregen amper twee maanden na het huwelijk kinderen – en dat waren wederom dochters – en ook deze hadden hadden koralen nodig; zelfs de baby’s, om het boze oog af te wenden. De leden van deze twee families waren de meest vooraanstaande gasten in Nissen Piczeniks huis. De dochters van deze beide boeren, hun kleinkinderen en schoonzonen, schonk de handelaar de goede schnaps die hij in zijn kist bewaarde, een zelfgemaakte schnaps gestookt met mieren, gedroogde paddenstoelen, peterselie en Duizendguldenkruid. De andere regelmatige klanten moesten genoegen nemen met een gewone, gekochte wodka. Want op deze plek werd geen koop gesloten zonder een drankje. Klant en handelaar dronken, opdat de transactie zowel voordeel als zegeningen op zou leveren. Er lag ook in hoopjes tabak in het huis van de koraalkoopman, voor het raam, bedekt met vochtig vloeipapier zodat het vers zou blijven. Men kwam namelijk niet naar Nissen Piczenik als naar een winkel, om gewoon iets te kopen, ervoor te betalen en dan te vertrekken. De meeste klanten hadden een lange reis gemaakt, en dus waren ze niet slechts klanten, maar vooral te gast bij Nissen Piczenik. Hij bood ze iets te drinken aan, te roken en soms te eten. De vrouw van de koopman kookte boekweit met uien, borsjt met room, ze grillde appels, aardappelen en in de herfst pofte ze kastanjes. De klanten waren dus niet slechts klanten, maar ook te gast in het huis van Piczenik. Soms zongen de boerinnen mee met de rijgsters terwijl ze snuffelden naar een geschikt koraal; ze zongen samen, en zelfs Nissen Piczenik begon in zichzelf mee te neuriën; en zijn vrouw tikte in de maat met de lepel op het fornuis. Als de boeren van de markt of uit de herberg kwamen om hun vrouwen af te halen en hun aanwinsten te betalen, moest de koraalkoopman ook met hen schnaps of thee drinken en een sigaretje roken. En elke goede klant kuste de handelaar als was hij zijn broer.

Want als we eenmaal met iemand iets gedronken hebben, is ieder goede en redelijke kerel onze broeder en elke vrouw onze zuster – en er is geen onderscheid meer tussen boer en handelaar, jood en christen; en wee degene die het tegenovergestelde zou beweren!

3

Elk nieuw jaar werd Nissen Piczenik echter ontevredener met zijn rustige leventje, zonder dat iemand in het stadje Progrody dat doorhad. Zoals alle joden ging de koraalkoopman twee keer daags, ‘s ochtends en’ s avonds naar de synagoge, vierde de feestdagen, vastte op vastendagen, gordde gebedsriem- en mantel om, wiegde met zijn bovenlijf, sprak met de mensen, praatte over politiek en de Russisch-Japanse oorlog, over alles wat in de kranten stond en alles wat de wereld bezighield. Maar het verlangen naar de oceaan – vaderland der koralen – woonde in zijn hart, en uit de kranten die twee keer per week Progrody bereikten, liet hij zich, daar hij niet lezen kon, het eerst voorlezen wat maar enigszins maritiem nieuws was. Net als over koralen had hij heel bijzondere opvattingen over de zee. Hij wist dat er veel zeeën in de wereld waren, maar de enige echte zee was die je moest oversteken om naar Amerika te komen.

Op een dag gebeurde het dat de zoon van de lakenhandelaar Alexander Komrower, die drie jaar geleden bij de marine was gegaan, voor een kort verlof thuiskwam. De koraalkoopman had nog niet gehoord over de terugkeer van de jonge Komrower of hij stond al op zijn stoep en begon te vragen naar de geheimen van schepen, water en wind. Waar iedereen in Progrody ervan overtuigd was dat de jonge Komrower zich uit domheid naar de gevaarlijke oceanen had laten slepen, beschouwde de koraalhandelaar de matroos als een begaafde jongen die de eer was toegevallen en die zo gelukkig was tot op zekere hoogte vertrouweling, ja in zekere zin familie van het koraal te zijn geworden. En de vijfenveertigjarige Nissen Piczenik liep urenlang arm in met de tweeëntwintigjarige Komrower over het stadsplein. – Wat wil hij toch van Komrower? – vroegen mensen zich af. – Wat wil hij van mij? – dacht ook de jongen.

Tijdens het gehele verlof dat de jongeman in Progrody doorbracht, week de koraalhandelaar nauwelijks van zijn zijde. De vragen van de oudere man kwamen op de jongen nogal wonderlijk over:

‘Kun je de bodem van de zee zien met een telescoop?’

‘Nee’, zei de matroos, ‘met de telescoop kijk je alleen in de verte, niet in de diepte.’

‘Kun je’, vroeg Nissen Piczenik verder, ‘als je een matroos bent, je op de bodem van de zee laten vallen?”

‘Nee,’ zei de jonge Komrower, ‘maar als je verdrinkt, zink je waarschijnlijk naar de bodem van de zee.’

‘Kan de kapitein het ook niet?’

‘Zelfs de kapitein kan het niet.’

‘Heb je al eens een duiker gezien?’

‘Een paar keer’, zei de matroos.

‘Komen de dieren en planten van de zee soms naar de oppervlakte?’

‘Alleen de vissen en de walvissen, die eigenlijk geen vissen zijn.’

‘Vertel eens’, zei Nissen Piczenik, ‘hoe ziet de zee eruit?’

‘Ze zit vol water’, antwoordde de matroos Komrower.

‘En is het zo weids als een groot land, een uitgestrekte vlakte dus, waarop geen huis staat?’

‘Het is zo groot – en nog veel groter!’, zei de jonge matroos. ‘En het is wat je zegt: een enorme vlakte, en hier en daar zie je een huis, maar dat is heel zeldzaam, en het is helemaal geen huis, het is een schip.’

‘Waar heb je die duikers gezien?’

‘Er zijn duikers’ – zei de jongen – ‘bij de marine. Maar ze duiken niet om te vissen op parels of oesters of koraal. Het is een militaire oefening, bijvoorbeeld in het geval dat een oorlogsschip zinkt en je waardevolle instrumenten of wapens naar boven moet halen.’

‘Hoeveel zeeën zijn er eigenlijk?

‘Ik zou het niet weten,’ antwoordde de matroos, ‘we hebben het op de opleiding gehad, maar ik lette niet op. Ik ken alleen de Baltische Zee, de Oostzee, de Zwarte Zee en de grote oceaan.’

‘Welke zee is het diepst?’

‘Dat weet het ook niet.’

‘Waar worden de meeste koralen gevonden?’

‘Ook dat weet ik niet.’

‘Hm, hm, zei de koraalkoopman Piczenik, ‘jammer dat je dat allemaal niet weet.’

(hier verderlezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Izmir (II)

Aan het begin van ons verblijf in Izmir was de vastenmaand Ramadan volop gaande, maar we merkten er in de wijk waar mijn moeder woonde weinig van. Alle cafés en restaurants waren overdag redelijk bezet en niemand leek zich te storen aan korte broeken of blousjes met korte mouwen.

Twee dagen voor het Suikerfeest, de afsluiting van de Ramadan, wilden we de archeologische site van Oud-Smyrna in Bayraklı, gelegen in de kromming van de baai, bezoeken. Oud-Smyrna was een belangrijke Ionische stad in de zevende eeuw voor Christus, werd vernietigd door de Lydiërs en daarna de Perzen. Alexander de Grote liet vier kilometer verderop, waar het centrum van het huidige Izmir zich bevindt, de stad herbouwen (Smyrna). De ruïnes, die we in 2018 bezochten, liggen aan de voet van de berg Kadifekale (Pagos) met uitzicht op de baai, achter het district Kemeraltı. Sinds enkele jaren worden er restauratiewerkzaamheden uitgevoerd. Smyrna bleef in de Hellenistische en later de Romeinse periode een belangrijke handels- en havenstad.

De archeologische site van Oud-Smyrna was echter gesloten. Wij waren teleurgesteld.

Het Suikerfeest duurt officieel drie dagen maar de regering had de duur verlengd. Onverwachts zagen de mensen met twee aansluitende weekenden een vakantie van negen dagen in het verschiet liggen, een cadeau van de regering aan de toerismesector, een tegenvaller voor ons.

Wij maakten een korte wandeling in de buurt. Kramen en winkels vol lekkernijen en banketbakkers waar een koortsachtige bedrijvigheid heerste kondigden de komst van het Suikerfeest aan. Even verderop was men begonnen met de voorbereidingen voor een kermis, die nu al de belangstelling van de kinderen trok: armen over elkaars schouders geslagen of de handen gekruist op hun rug, stonden ze de werkzaamheden gade te slaan.

Het straatbeeld was hier beduidend anders dan bij mijn moeder. Wij zagen meer vrouwen met hoofddoeken, gekleed in broeken en mantels die tot aan de enkel reikten, en mannen met baard. Dit is een van de buurten waar in de afgelopen decennia inwoners uit de conservatieve provincies in midden- en zuidoost-Turkije zijn neergestreken. De levensstandaard is aanmerkelijk lager dan de wijken langs de kuststrook.

Maar ook hier stuitten wij verrassend genoeg op een theetuin waar we thee konden drinken met een paar andere gasten.

We hadden het voornemen om op weg van Izmir naar Mersin (950 km zuidoostelijk gelegen aan de Middellandse Zee) de stad Konya aan te doen. De schoondochter van de buurvrouw van mijn moeder die vorig jaar tijdens de Ramadan Konya had bezocht raadde het ons af daar nu heen te gaan: zij trof toen alle restaurants tot zonsondergang, de iftar, gesloten. Een bevriende restauranthouder liet hen stilletjes binnen zodat ze konden lunchen. Op straat ontlokte de waterfles in haar hand afkeurende blikken van omstanders,  waardoor ze niet openlijk durfde te drinken. Op stille plekken nam ze ongezien snel een slok. Wij besloten op de terugweg Konya toch aan te doen.

Wie Turkije op zijn kop wil meemaken moet tijdens het Suikerfeest (of het Offerfeest dat er zes weken later op volgt) dit land bezoeken. Alle kaartjes en tickets voor reizen per vliegtuig, bus, trein en boot zijn dagen tevoren uitverkocht en de hotels zijn volgeboekt. Wij wilden het Suikerfeest bij mijn zus vieren, maar buskaartjes waren pas voor de tweede dag beschikbaar. Ook mijn moeder moest haar vertrek naar haar appartement in Datça uitstellen. Mijn broer kon geen huurauto vinden om haar erheen te brengen.

Voordat zij naar Datça vertrok, reisden wij per bus naar Mersin. Ik zag aan mijn vrouw dat haar reislust was gewekt. Het was jaren geleden dat we zo’n lange reis per bus hadden gemaakt.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

Do not go gentle, Roode Bioscoop…

Het is nogal een gedicht, dat van Dylan Thomas: ‘Do not go gentle into that good night’ een villanelle, niet beter ten gehore gebracht dan door de meester zelf:

Do not go gentle into that good night,
Old age should burn and rave at close of day;
Rage, rage against the dying of the light.

Though wise men at their end know dark is right,
Because their words had forked no lightning they
Do not go gentle into that good night.

Good men, the last wave by, crying how bright
Their frail deeds might have danced in a green bay,
Rage, rage against the dying of the light.

Wild men who caught and sang the sun in flight,
And learn, too late, they grieved it on its way,
Do not go gentle into that good night.

Grave men, near death, who see with blinding sight
Blind eyes could blaze like meteors and be gay,
Rage, rage against the dying of the light.

And you, my father, there on the sad height,
Curse, bless, me now with your fierce tears, I pray.
Do not go gentle into that good night.
Rage, rage against the dying of the light

Theater de Rode Bioscoop verkeert in zwaar weer. Het bestuur meldt op de site dat er pijnlijke beslissingen genomen zijn: het personeel is ontslagen, inclusief de artistiek leider. Met als belangrijkste doel het openhouden en voortbestaan van de Roode Bioscoop. Mis ik hier iets, of kun je niet in rede aannemen dat een culturele instelling kan voortbestaan zonder de mensen die het maken wat het is: het personeel.

Felix Strategier, voorman en oprichter van zowel de Rode Bioscoop als ‘De gebroeders Flint’ – het hoofdgezelschap van de Roode Bioscoop – wilde altijd tijdens zijn leven nog iets doen met Dylan Thomas’ gedicht. Nu worden er afscheidsbijeenkomsten gehouden in de Roode Bioscoop, Felix overleed 17 maart. Dit gedicht speelt een rol, de musici Saskia Meijs, Fuensanta Méndez en Marko Bonarius maken een interpretatie. Teken de petitie!

Moeilijk te vertalen dit gedicht, maar ik deed een poging als kleine bijdrage en als een eerbetoon aan Felix Strategier:

Betreed niet te gedwee die goede nacht,
Ouderdom moet branden, furieus als het bijna is gedaan;
Raas, raas voor de dood het licht ten einde bracht

Hoewel de wijze weet dat aan het eind het donker wacht,
daar zijn woorden nimmer vonken deden slaan:
Betreed niet te gedwee die goede nacht.

De rechtvaardige, die voorbij de laatste golf, huilend tracht
zijn zwakke daden dansend in een groene baai te laten gaan,
Raas, raas voor de dood het licht ten einde bracht.

De avonturier, die zong tijdens zijn zonnejacht
en te laat en zeer bedroefd ziet dat het is vergaan;
Betreed niet te gedwee die goede nacht,

De ernstige, stervend, die met afnemend zicht nog tracht
Als een meteoor te stralen, blik op vreugdevol bestaan
Raas, raas voor de dood het licht ten einde bracht

En jij, mijn vader, liggend daar op droeve hoogte zacht,
ik smeek je, vervloek me, zegen me met je woeste traan.
Betreed niet te gedwee die goede nacht,
Raas, raas voor de dood het licht ten einde bracht

Do not go gentle, Roode Bioscoop!

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.