Dag Roos,
Omdat je zo vriendelijk was je enthousiasme over het Mitchellomslag te delen, en omdat je behoort tot de Club Van Mensen Met een Vogel op Haar Boek zal ik je iets vertellen over dit exemplaar. Hij kwam tot mij in een stapel vogelafbeeldingen, aangeleverd door de vormgevers van Pink Pony Express. Na lang zoeken heb ik de fotograaf te spreken gekregen. Nu blijken er een paar dingen heel erg toevallig te zijn: Andrew Garn, de fotograaf woont op de hoek van McSorley’s Saloon in New York, dat dus nog steeds bestaat. Desgevraagd stuurt hij een paar foto’s. (zie eentje onder) Maar opvallender is het volgende: deze duif leeft nog, heet Fido, en woont bij een gezin dat zorgt voor 35 verweesde duiven. Het opvallende aan Fido is dat hij liever loopt dan vliegt. Hij kan vliegen, maar heeft besloten dat het gewoon niet helemaal zijn manier van transport is.
Dit is dus een zeer wonderbaarlijke vogel.
De reden dat Garn duiven fotografeert in de stad is dat hij meent dat ‘It’s easy to photograph something that is already considered beautiful, like a flower in a meadow, but harder to focus on something that is seen everyday.’

Daarmee heeft hij wonderlijk genoeg misschien wel de kortste samenvatting van de overtuiging van Mitchell gegeven – de eeuwige wandelaar door de stad. Ook Mitchell kijkt goed naar dingen die niet op het eerste gezicht prachtig zijn, maar weet er de kleur in te ontdekken. Een ander opvallend aspect aan Fido, onze Mitchellduif schijnt zijn gevoel voor komedie te zijn, iets wat je wel ziet als je naar zijn portret kijkt, vind ik.
Een zeer considerabel toeval is dus dat Fido, de duif die toch wat random op het omslag belandde, zelf een New Yorker is, uit de buurt van McSorleys komt, en waarschijnlijk de enige wandelende duif op aarde is…
‘De kruimels zijn voor duiven bestemd; net zoals veel andere excentriekelingen is Gould een duivenvoerder. Hij is verknocht aan een zwerm die zijn hoofdkwartier heeft ingericht op en rondom het standbeeld van Garibaldi op Washington Square. Die duiven kennen hem. Als hij aan komt lopen en op de sokkel van het standbeeld gaat zitten, fladderen ze naar beneden en gaan op zijn hoofd en schouders zitten, en wachten ze tot hij zijn zak met kruimels tevoorschijn haalt. Sommige heeft hij namen gegeven. ‘Kom maar, Boss Tweed,’ zegt hij. ‘Een dame in Stewart’s Cafetaria heeft haar volkorentoast vanochtend niet helemaal opgegeten, en toen ze naar buiten liep, heb ik die, bingo, speciaal voor jou van haar bord gegrist. Hallo, Grote Boesem. Hallo, Dikbuik. Hallo, Lady Astor*. Hallo, Johannes de Doper. Hallo, Polly Adler. Hallo, Fiorello, ouwe bok, hoe gaat ’t met jou, vandaag?’
(uit: McSorley’s wonderbaarlijke saloon, vertaling Dirk-Jan Arensman, te verschijnen eind oktober)
Nou ja, dat moest ik je dus even schrijven.
hartelijke groet,
Menno
(de stukjes 1 en 2 over Mitchell lees je hier en hier)








Elke maandagavond eten mijn zoon en ik saoto bij Warung Marlon in de Pijp. Nadim is een man van gewoonte gebleken, en pogingen om hem een keertje mee te krijgen naar Kam Kee voor cheung fan of zelfs maar wan tan soep, stuiten altijd op afwijzing. Hij lijkt op die momenten niet alleen mijn voorstel, maar ook de persoon erachter af te wijzen.





Gisterenavond at ik met mijn oude vriend Jasper. We zien elkaar zo’n drie keer per jaar en maken daarvoor afspraken die we steevast verzetten voordat ze uiteindelijk doorgaan. De traditie is dat ik zijn verjaardag vergeet en hem de dag erna bel en doe alsof het zijn verjaardag is. Jasper kan het nooit laten me te verbeteren.





