Bar side manner

Drie tellen nadat RTL Nieuws bekendmaakte dat het kabinet advies gevraagd zou hebben aan het Outbreak Management Team over een mogelijke beperkte opening van de horeca rond de kerstdagen, piepte mijn telefoon.

Hoe zitten jullie half december? appte Hans-Ivo. We moeten klaar zijn. Snel toeslaan.

Rob reageerde binnen de minuut: Laten we in de startblokken staan en ONMIDDELLIJK reserveren ZODRA het kan.

Ik heb een tijdje na moeten denken over het waarom van mijn lauwe reactie hierop in ons appgroepje. Tenslotte ben ik hier de culinair recensent, de ex-horecaman, de liefhebber van alles wat op borden of onder kurk te vinden is.

Waar ik op uit kom is dat ik sinds maart in een halfslaap lijk te zitten. Het doet allemaal net echt aan, maar het kán mijn leven niet zijn. Onder beperkingen uit eten en helemáál uit drinken gaan, voelt als op je trouwdag de verkeerde zuster toegeschoven krijgen.

Ze is mooi en absoluut de moeite waard. Die handen ken je, die glimlach die altijd aan één kant van haar mond begint, maar zij is niet degene waar je als een zoutblok voor gevallen bent.

Hoewel ik tijdens de beperkingen best kon genieten van een restaurantbezoek, werd ik er ook erg droevig van. Toen de horeca voor de tweede keer op slot ging, besloot iets in me kennelijk dat ik van nu af aan zou wachten op de ware.

Maar een heropening zal gefaseerd gaan. Misschien zelfs met horten en stoten. Dat is voor mij dus onacceptabel.

Zoals er in Amsterdamse cafés en restaurants geweldige talenten werken, zo consumeren er in die cafés en restaurants ook buitengewoon begaafde gasten. In de woorden van Jochem Pinxteren: ‘Het ontwikkelen van een goede bar side manner vergt discipline, jaren van training.’

Ik klop me hier niet op de borst, zie mezelf nog als een krap bovengemiddelde cafébezoeker, maar ik ben al die jaren blijven groeien en heb mijn potentieel bij lange na nog niet vervuld. Ik had ook een dream team bij elkaar, dat met onderlinge steun en gezonde competitie onvermoede hoogte in het vizier bracht.

Nu ik dit allemaal zo onder woorden breng, de pijn ook voor de lezer voelbaar maak, zie ik heel helder dat wij bij de eerste groep horen die in de rij mag staan voor Pfizer.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

recent

Joseph Roth – Leviathan 6

(Lees vanaf het begin)

Deze nazomer leek Nissen Piczenik echter verstrooid, bijna nalatig, zonder enige interesse in de klanten of in zijn zaak. Zijn goede vrouw, die in de jaren aan zijn stilzwijgen en zijn vreemde aard gewend was geraakt, merkte zijn achteloosheid op en verweet hem die. Hier had hij een partij koralen te goedkoop verkocht, daar had hij kleine diefstal over het hoofd gezien, vandaag had hij een oude klant zijn bonus onthouden, en gisteren had hij een nieuwe en onbelangrijke klant een waardevolle ketting cadeau gedaan. Er was nog nooit ruzie geweest in huize Piczenik. Maar dezer dagen ontviel de koraalhandelaar zijn gemoedsrust, en hij voelde zelf hoe onverschilligheid, de normale onverschilligheid jegens zijn vrouw, plotseling verwerd tot een afkeer jegens haar. Ja, hij, die nooit een van de vele muizen die elke nacht in zijn vallen liepen eigenhandig zou hebben kunnen verdrinken – zoals te doen gebruikelijk in Progrody – maar de gevangen diertjes naar Saul de waterdrager bracht ter uitroeiing in ruil voor een schijntje -: op een van deze dagen gooide deze vreedzame Nissen Piczenik, zijn vrouw een zware buil koralen naar het hoofd, omdat ze hem weer verwijten maakte, sloeg de deur dicht, verliet het huis en liep naar de rand van het grote moeras, de verre neef van de grote oceanen.

Nog geen twee dagen voor het vertrek van de matroos wilde de koraalhandelaar plotseling de jonge Komrover naar Odessa vergezellen. Zo’n wens komt maar ineens op, een bliksemschicht is er niets bij en hij raakt precies de plaats waar hij vandaan kwam, namelijk het menselijk hart. Je zou kunnen zeggen, hij raakt zijn eigen geboorteplek. En dus wilde Nissen Piczenik dit ook. En de afstand van wens tot besluit is heel gering.

En op de ochtend van de dag dat de jonge matroos Komrower zou vertrekken, zei Nissen Piczenik tegen zijn vrouw:

‘Ik moet een paar dagen weg.’

Zijn vrouw lag nog in bed. Het was acht uur ‘s ochtends, de koraalkoopman was net uit de synagoge gekomen, terug van het ochtendgebed.

Ze ging rechtop zitten. Met haar warrige, dunne haar, zonder pruik en met gelige slaapresten in haar ooghoek, maakte ze een vreemde en zelfs vijandige indruk. Hoe ze eruitzag, haar verbazing, haar afschuw leek zijn besluit, dat hij zelf als een gewaagd besluit had beschouwd, volstrekt te rechtvaardigen.

‘Ik ga naar Odessa!’ sprak hij met oprecht venijn. ‘Ik ben over een week terug, als God het wil!’

‘Nu? Nu?’ stamelde zijn vrouw van tussen de kussens, ‘juist nu de boeren komen?’

‘Ja nu!’, zei de koraalhandelaar. ;Ik heb belangrijke zaken. Pak mijn spullen voor me in! ‘

En met een kwaadaardige en hatelijke wellust, die hij nog niet kende, zag hij zijn vrouw uit bed komen, met haar lelijke tenen, haar dikke benen onder het lange hemd waarop een paar onregelmatige zwarte stippen toonden dat ze vlooien had en hij hoorde haar zuchten als vanouds, het bekende ochtendliedje van deze vrouw, de vrouw met wie hij niets anders deelde dan een verre herinnering aan een paar tedere momenten ‘s nachts en de oude angst voor een scheiding.

In Nissen Piczenik klonk echter op hetzelfde moment een vreemde en toch bekende stem: Piczenik gaat naar de koralen! Hij gaat naar de koralen! Nissen Piczenik gaat naar de geboortegrond van de koralen! …

5

Hij stapte dus in de trein met Komrover de matroos en ze reden naar Odessa. Het was een lange, lange reis, en ze moesten in Kiev overstappen. De koraalhandelaar ging voor het eerst van zijn leven met de trein, maar het verging hem niet zoals zoveel anderen die voor het eerst met de trein reisden. De locomotief, de seinen, bellen, telegraafpalen, rails, conducteurs en het vluchtige landschap achter de ramen deden hem maar weinig. Hij was bezig met het water en de haven waar hij naartoe reed, en als hij überhaupt aspecten en verschijnselen van het treinreizen opmerkte, was dat uitsluitend met betrekking tot de nog onbekende aspecten en verschijnselen van de scheepvaart.

‘Hebben jullie ook bellen?’, Vroeg hij aan de matroos. ‘Klinken ze drie keer voordat een schip vertrekt? Fluiten de schepen net zoals locomotieven? Moet het schip draaien om terug te gaan of kan het gewoon achteruit drijven?’

Natuurlijk ontmoetten ze zoals altijd gebeurt tijdens het reizen onderweg passagiers die wilden praten en met wie ze van alles moesten bespreken.

‘Ik ben koraalhandelaar’ zei Nissen Piczenik naar waarheid als hem werd gevraagd naar de aard van zijn bedrijf. Maar vroeg men verder: ‘Wat ga je in Odessa doen?’ – dan begon hij te liegen. ‘Ik heb daar belangrijke zaken te doen, zei hij. ‘Dat is interessant’ – zei plotseling een medereiziger die tot dan toe gezwegen had. ‘Ik heb eveneens belangrijke zaken te doen in Odessa, en de dingen die ik verhandel zijn, om zo te zeggen, gerelateerd aan koralen, zij het veel verfijnder en duurder!’ ‘Duurder zou kunnen’, zei Nissen Piczenik ‘maar fijner is onmogelijk.

‘Wedden van wel?’ riep de ander.

‘Ik zeg je dat het onmogelijk is. Wedden heeft geen zin!’

‘Nou’, triomfeerde de ander, ‘ik handel in parels!’

‘Parels zijn niet verfijnder,’ zei Piczenik. ‘Bovendien brengen ze ongeluk.’

‘Ja, als je ze verliest’, zei de parelhandelaar. Alle anderen begonnen aandachtig naar dit vreemde gesprek te luisteren. Ten slotte haalde de parelkoopman een zak vol glinsterende en volmaakte parels uit zijn zak. Hij gooide er wat in de palm van zijn hand en liet ze aan alle passagiers zien.

‘Honderden oesters moeten worden geopend’, zei hij, ‘voordat je een parel vindt. De duikers verdienen goed. Wij parelhandelaars behoren tot de meest gerespecteerde van alle kooplieden ter wereld. Ja, we vormen, om zo te zeggen, ons geheel eigen ras. Zie mij bijvoorbeeld. Ik ben koopman van het eerste gilde, woon in Petersburg, heb de meest vooraanstaande klanten, twee groothertogen bijvoorbeeld, hun namen zijn mijn bedrijfsgeheim, ik reis de halve wereld rond, elk jaar ben ik in Parijs, Brussel, Amsterdam. Vraag waar je maar wilt naar de parelhandelaar Gorodotsky, elk kind kan je meer over me vertellen.’

(verder lezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Honden in Londen (Over Miloš Crnjanski)

Engelsen en hun honden, dat is een verhaal apart. De grote Anthony Burgess schreef dat de Engelsen geen talent hebben voor sentimentaliteit, behalve als het dieren betreft. Vooral honden kunnen de stiff upper lip hevig laten trillen.

In 1856 vond in Newcastle Upon Tyne een eerste hondenshow plaats, en vele zouden volgen. Op die shows beoordeelden jury’s niet alleen kunstjes, maar ook ‘raszuiverheid’. Engelsen waren immers de pioniers in het categoriseren van hondenrassen – naar status, bloedlijn, en geboorte (het waren de hoogtijdagen van de eugenetica – niet toevallig ook een Engelse uitvinding).

Eeuwen eerder fokten Engelsen al de ‘bulldogs’ voor verstikkende ademnood en het gruwelijke volksvermaak van het ‘bullenbijten’. Dit frankensteinachtige product groeide uit tot een nationaal symbool. Gestileerde lelijkheid, maakbare wreedheid: het arme beest belichaamde de dubbelzinnige grandeur van het Britse Rijk.

De Servische schrijver Miloš Crnjanski had een neus voor de rot in die grandeur. Na de Tweede Wereldoorlog leefde hij in Londen en schreef er een merkwaardige roman over (Roman o Londonu). Ik lees het langzaam omdat het me anders te zwaar te moede wordt. Hoofdstuk na hoofdstuk sombert het hoofdpersonage – de aan lager wal geraakte Russische émigré Rjepnin (waarin we de schrijver zelf herkennen) – over de unheimische Britse hoofdstad.

Een van zijn observaties gaat over de hondenliefde. In Hyde Park ontdekken Rjepnin en zijn vrouw graven van honden, en de ‘herdenkingsmonumenten voor schoothondjes’. In het hoofdstuk ‘Ze zeggen tot ziens tegen hun hond’ schrijft Crnjanski: ‘Ja, de Engelsen geloven dat ze hen weerzien, in een andere wereld’.

Vooral Rjepnins vrouw kan er niet over uit: ‘In een zo reusachtige stad, waarin je zoveel ellende en armoede ziet, is dat voor haar pervers en amoreel.’

Later beziet Rjepnin een billboard in een metrostation. In zijn rare kommarijke stijl schrijft Crnjanski:

‘Je ziet drie honden, tegen de muur gezet, alsof ze worden afgeschoten. De honden zijn verschillend, maar bij alle drie staan de ogen wijd open, angstig. Verschrikking, angst, angst voor de mens, de moordenaars, je ziet het in elk van die honden. “Zolang mensen dieren blijven mishandelen, zal het idee van de wereldvrede nooit overwinnen” (dat staat er op die advertentie, die je ziet, op stations, regelmatig).’

Precies een jaar geleden, maanden voor Corona, was ik in Londen voor een vergadering. Het regende, Brexit was aanstaande. Voortgestuwd door de gehaaste massa in claustrofobische metrokrochten en verdwalend in kapitalistische consumptieparadijzen, bijgelicht door de meest afschuwelijke Dickensiaanse kerstkitsch, verlangde ik hevig naar Europa.

In Paddington verbleef ik in een hotelzolderkamertje van anderhalf bij twee meter. Een krappe gang en nauwe trap leidden me naar deze cel, waar de upper class ooit het personeel wegmoffelde. ’s Nachts spookten dode dienstmeisjes van weleer door koortsige dromen. Schreeuwen en moordgeluiden in de kamer ernaast brachten me terug naar het Londen van nu.

Toevlucht vond ik uiteraard in een boekhandel, waar ik belandde op de afdeling ‘hondenboeken’. Met mijn wijsvinger volgde ik de ruggen: honden van bekende Britten, honden en het koningshuis, honden in de gezondheid, honden op reis, honden in de oorlog.

Ik bekeek Bonzo’s War van ene Clare Campbell, over Britse huisdieren in de Tweede Wereldoorlog, en las de verkopersquote: ‘Filling with fascinating detail, this is a heavenly and most touching book. I was deeply moved.’

De dag erna bladerde ik het door in de tunnel. Terug op het vasteland zag ik beelden van premier Boris Johnson bij de stembus in de Methodist Central Hall. Na het stemmen poseerde hij voor de pers, samen, met zijn hondje, Dilyn.

De verkiezingen gaven hem een overweldigend mandaat om het Verenigd Koninkrijk definitief uit de Europese Unie te loodsen.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.