Twee maanden bloggen, het zit erop. De vraag die nog rest is: wat doet het met een mens om zo lang de waan van de dag te beschrijven? Wat krijg je ervan?

Één antwoord: een hang naar het kleine. Je betrapt jezelf er, bij het intens volgen van de actualiteit, immers al snel op dat het je niet te doen is om de hoofdpunten. Soms kun je er natuurlijk niet omheen, maar meestal laat je die Gaza-oorlogen en Amerikaanse presidentsverkiezingen toch maar links liggen. Je zoekt de kleine gebeurtenis, het fait divers dat het nieuws en de werkelijkheid hun kleur geeft. Wandelende horrorfiguren met tuingereedschap, vleesgeworden literaire personages, een salonfähige gangster op een fiets in de Jordaan, dat soort dingen.

Wat ons interesseert, is dan ook niet het grote kwaad van oorlogen, genocides en onderdrukte bevolkingen, maar juist het individuele kwaad. En dan vooral het kwaad dat nog enigszins te excuseren is, het kattenkwaad op hoog niveau. We vinden het in maffiafilms, televisiesereis, romans, maar ook gewoon in de realiteit, in het journaal, in mensen om de hoek. Dat is geruststellend, dat wil zeggen dat ook wij zulke figuren kunnen zijn, als we maar echt wilden. Als we maar genoeg verbeelding hadden om zelf intense realiteit te worden.

Of om met het beroemde citaat te besluiten: there are two kind of people. Evil people and boring people.

Top 200

Vandaag maakte de Volkskrant haar top 200 van de meest invloedrijkste Nederlanders bekend (http://top200.volkskrant.nl/). Bernard Wientjes, Jeroen van der Veer en Hans Wijers vormden de top drie. Het profiel van ‘de invloedrijke Nederlander’ is dus de bedrijfsleider op leeftijd, met liefst nog een paar tentakels in de politiek. Dat klinkt in de eerste plaats logisch, maar in de tweede plaats vooral heel saai.

Want laten we eerlijk zijn: wie ligt er, behalve zijn vrouw, ’s nachts wakker van de heer Wientjes? Wie vraagt zich overdag af wat de man vandaag in de Bankraad te vertellen had? Juist, zo goed als niemand, en dat is natuurlijk ook precies de bedoeling. Macht speelt zich af achter de schermen en het publiek verkiest dat er een film op die schermen wordt geprojecteerd om het allemaal wat begrijpelijker en vooral boeiender te maken. Weg dus met die tweehonderd grijze CEO’s, commissarissen, kabinetchefs, oud-politici en andere toplui, wat wij willen is wat Kurt Cobain twintig jaar geleden schreeuwde: here we are now, entertain us.

Veel leuker zou het dan ook zijn om een top 200 van de meest interessante Nederlanders te maken. Mensen van wie we wèl wakker liggen en bij wie een interessante gedachte en/of een gezonde scheut waanzin nooit ver weg zijn. We kunnen ons zo een top 10 voorstellen met mensen als Johan Cruijff, Connie Palmen, Freek de Jonge, Bram Moszkowicz, Carice van Houten, Badr Hari, Herman Finkers en andere geinige mafkezen. Bij dit soort mensen kunnen we tenminste fantaseren: was ik hem/haar maar (met onmiddellijk de achterliggende gedachte: wat een geluk dat ik hem/haar in de praktijk niet ben). We houden van hen, en we houden nog meer van hen als ze ten onder gaan.

Laten we dus zo’n top 200 maken, gestoffeerd met fijne plaatjes, iedereen zal er van smullen. Want als ‘invloedrijk’ synoniem staat met een grijs bureau achter geheimzinnige schermen, hoeven we niet per se zo invloedrijk te zijn. Geef ons dan maar de anonieme bank om in te ploffen en naar meer verbeeldingrijke figuren te kijken.

Mededogen

Enkele dagen geleden gezien in het Belgische journaal: de nieuwslezer die gortdroog een ‘extreem geval van verkeersagressie’ aankondigt. Mijn verbeelding begon meteen te werken en stelde zich twee elkaar in coma meppende kerels voor, of een brandende auto, of wie weet zelfs een verkrachting op de bijrijdersstoel, maar de realiteit bleek al die hypothesen te overtreffen.

Doodkalm vertelde de nieuwslezer dat twee autobestuurders bonje kregen en vervolgens stopten aan een rotonde, waarna volgend uit een horrorfilm geplukt feit plaatsvond: de ene bestuurder stapte uit, wandelde naar zijn kofferbak, haalde een ‘bosmaaier’ (een tuininstrument, voorzien van twee messcherpe snijbladen, waarmee je de bodem van wilde begroeiing ontdoet, m.a.w. een kettingzaag maar dan trager en dus pijnlijker) boven en zette die in het been van de andere bestuurder. Vervolgens ging deze nieuwbakken Edward Scissorhands rustig een sigaretje roken terwijl zijn slachtoffer lag dood te bloeden. De man werd gelukkig op tijd geholpen, doch zijn onderbeen was hij definitief kwijt.

Een mens zou voor minder het verkeer mijden. Of erger nog, een mens zou voor minder zijn medemens mijden. Het totale gebrek aan mededogen is stuitend, en typerend voor enkele gelijkaardige nieuwsberichten. Iemand remt te bruusk, hup, ik zaag zijn been af. Enkele spelende kinderen zorgen ervoor dat ik mij niet in alle stilte kan vervelen, hup, ik span een proces aan en laat de kinderen van het buurtpleintje verbannen. Mijn buurman timmert te veel aan zijn tuinhuisje, hup, ik stuur de bouwinspectie op hem af en laat het ding afbreken.

Mededogen, het is een woord dat je alleen nog maar in melige solidariteitsoproepen of van ironie druipende columns tegenkomt. Een normale context lijkt niet meer mogelijk. Want dat zou pas van écht mededogen getuigen.

Het slachtoffer van de extreme verkeersagressie bleek echter in hetzelfde gasthuis ziek te liggen. Met zijn eerste woorden na de operatie stak hij immers meteen alle invaliden een hart onder de riem: ‘Mijn leven is voorbij.’ Begrijpelijke reactie, en toch ben ik benieuwd of hij binnen tien jaar nog hetzelfde zal zeggen. Of dat hij dan toch, misschien, tot een ander, al even messcherp inzicht zal zijn gekomen.

Exit writer

Philip Roth, alom bejubeld auteur, hangt zijn pen aan de wilgen. De man die tientallen romans schreef (er waren periodes dat er met ijzeren regelmaat elk jaar een nieuwe verscheen) en al enige tijd als groot kanshebber voor de Nobelprijs wordt genoemd, houdt er dus definitief mee op. Behalve dat dit nieuws vele lezers droef zal stemmen, wekt het toch vooral verwondering, een beetje ongeloof misschien zelfs.

Hoewel een tegen de honderd procent aanschurkend percentage van de bevolking op 79-jarige leeftijd allang met pensioen is, verwachten we van schrijvers dat ze doorgaan tot het bittere eind. We hebben nog liever dat pausen er – wegens details zoals steeds overtolligere speekselproductie in het openbaar – vroegtijdig mee kappen dan dat een schrijver zomaar besluit dat zijn oeuvre nu af is. Eigenlijk geloven we het zelfs niet. Het zal wel weer een marketingtrucje zijn, om ervoor te zorgen dat de roman die er dan volgend jaar toch gewoon ligt als ‘onverwacht’ i.p.v. ‘langverwacht’ kan worden aangekondigd. Of een handig manoeuvre om het Nobelprijscomité te vermurwen omdat ze nu echt ‘een afgerond oeuvre’ kunnen bekronen.

Wat er ook van zij, het interessantste in Roths mededeling vond ik dat hij, voor hij zijn beslissing nam, zijn hele oeuvre had herlezen in omgekeerde volgorde. Hoe voelt zo’n afdaling in jezelf, in je eigen schrijverschap? Wat word je gewaar wanneer je alles wat je geleerd hebt, langzaam ziet afbrokkelen, je in plaats van stijlvaster juist onzekerder wordt, je trucjes afleert i.p.v. aanleert? Verbrokkelend meesterschap. Afnemend inlevingsvermogen. Doelbewuste dementie. Een tocht naar je twintigjarige zelf die vastberaden zegt: ik wil schrijven. En dat je daaruit concludeert: het is uit met schrijven.

Vanitas

Een literaire catwalk. Het klinkt vreemd, als het laatste nieuwe lokkertje van Karl Lagerfeld. Dat was het echter niet, want de ontwerpers van dienst waren Teigetje & Woelrat, twee vleesgeworden romanpersonages met een eigen kledinglijn, die besloten dat de decadentie op het Boekenbal Gods toorn nu wel genoeg gewekt had, m.a.w. dat er eindelijk eens paar schrijvers nuchter de rode loper mochten worden opgestuurd. Een literaire catwalk dus.

Ook ondergetekende mocht zich vanmiddag in Spui25 in de uiterst originele kleren van het ontwerpersduo hijsen. Eerst werd er vooral gedold, maar vanaf het moment dat het publiek aanwezig was, heerste er plots een ongeziene spanning in de backstage. Daar stonden we dan, een bont allegaartje aan schrijvers in nog bontere jongenskleren. In een oogwenk werden decennia aan podiumervaring getransformeerd tot een zenuwachtig schoolklasje. Gezichten stonden strak, giechellachjes werden onderdrukt, duimen krampachtig opgestoken, eenieder verzekerde de ander ‘dat hij/zij vast niet zou struikelen’. Stiekem hoopte je natuurlijk van wel, zodat jij niet de enige zou zijn.

Netjes schoven we aan in de rij, de temperatuur onder de jasjes stijgend met elke collega die de zaal inliep en niet op zijn bek ging. We riepen de god der okselvijvers aan om het komende halfuur aan zijn eigen bestaan te twijfelen, zochten een nieuw zwaartepunt wegens de stijf van de haarlak staande kapsels, dronken sloten water en hoopten alleen maar dat er royaal kalmeermiddelen tussen de borrelnootjes waren gemengd.

Maar Gode zij geprezen, want alles verliep voorspoedig. Niemand maakte de voorziene struikeling, niemand kreeg de geplande hartaanval, niemand kreeg een Dode Zee onder zijn of haar oksels. Vanitas, vanitas, alles vergeefs. Of zoals Gerard zou zeggen: de werkelijkheid herken je aan haar onwaarschijnlijkheid.

En hij zag dat het goed was…

Ontmoet nooit je idolen, zeggen ze altijd. Het kan alleen maar tegenvallen, ze zullen ook ‘maar mensen’ blijken. Toch besloot ik, nu ik eindelijk de kans had, het er op te wagen, zodat ik, gewapend met een TomTom en drastisch naar beneden bijgeschroefde verwachtingen, in de richting van een van mijn grote inspiratiebronnen reed. Tegenwoordig kun je immers ook per auto naar de hemel rijden. Mits goede navigatieapparatuur weliswaar.

Ter bestemming aangekomen, bleef ik nog even in de auto zitten, haalde een paar keer diep adem, zette mijn capuchon op (want als twee schrijvers elkaar ontmoeten regent het uiteraard altijd) en baande mijn weg tot aan de voordeur. Een joviale kreet kwam me tegemoet, daar stond ik dan plots oog in oog met de man in wiens geschriften dit jeugdige, doch niet geheel vrij van zwaarmoedigheid zijnde brein zijn literaire ankerpunten had gevonden. De begroeting was hartelijk, ik werd bijna ongemakkelijk van zoveel gebrek aan ongemakkelijkheid.

We sneden meteen het meegebrachte appelgebak aan, voorzagen onszelf van koffie en rookgerei, waarna the art of conversation gevierd kon worden. Blauwige rookwolken kringelden als profane wierook tegen het plafond, literaire namen slingerden door het vertrek, boektitels werden met het verbale scalpel ontleed, herinneringen uitgewisseld als kostbare brieven, snode plannen uit de doeken gedaan, want God was nog niet klaar met deze schepping, evenmin als zijn geflipte discipel.

Zo werd er lekker pompeus een literaire hoogmis gevierd, God was persoonlijk ter tafel nedergedaald. Want ‘maar mens’ werd hij niet, het bleef de unieke Olympusbewoner die enkele van de boeken schreef die ik tot de belangrijkste in mijn leven reken, terwijl hij tegelijk vrolijk een sigaretje kon opsteken te midden de opgetaste, uit de boekenkasten puilende wijsheid. Om in de sacrale sfeer te blijven: God werd Jezus, het monofysitische opperwezen kreeg die middag voor mij zijn dubbele natuur. En dat maakte hem nog rijker, mijn geloof werd alleen maar groter, de brandstapel in mijn hart warmer.

Zodoende stapte ik monter en gloedvol weer in de auto, gerustgesteld dat God bestond. Dat ik hem zelfs wist wonen. Dat ik met hem gerookt had. Dat ik binnen een halve eeuw een jongetje mijn erf zou zien oprijden en tegen hem zeggen: ‘Weet je wat jij moet doen?’ En het jongetje zou zijn lieve hoofd schudden, waarna de oude man besluit: ‘Je idolen ontmoeten. Het is verdomd geweldig.’

Durf jij met mij?

Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd, dus we laten het voorspelbare nieuws van Obama’s herverkiezing even achterwege. Mijn oog viel op een kleiner, op het eerste zicht schattig bericht over een datingsite voor psychiatrische patiënten. Vooral de naam van die site spreekt boekdelen: durfjijmetmij.nl.

Psychiatrische patiënten hebben natuurlijk zoals alle menselijke exemplaren nood aan affectie, maar ik heb toch mijn twijfels of we mensen met psychische problemen wel aan elkaar moeten koppelen, zeker wanneer hulpverleners daarbij geen enkele rol spelen, zoals de datingsite bevestigt.

Argument pro is natuurlijk dat ze een lotsverbondenheid delen en elkaar kunnen steunen in de problematiek waarmee ze kampen, maar, zeker bij de groep met ernstige moeilijkheden, moeten we toch de vraag stellen of die steun niet beter in een professioneel kader wordt aangeboden. Twee mensen met psychiatrische problemen kunnen immers – evengoed als twee ‘normale’ mensen – een erg vulkanische cocktail vormen die geen van beiden ten goede komt. Zeker wanneer we veronderstellen dat patiënten op die datingsite op zoek gaan naar een maatje met dezelfde mentale obstakels, is het niet onrealistisch dat ze elkaars miserie zullen versterken. Een opbod om zich om ter ellendigst te voelen, zeg maar.

De naam van de website suggereert daarbij dat het hier weleens om totale mafkezen zou kunnen gaan. ‘Durf jij met mij’ (ondanks mijn moordneigingen, schizofrenie, paranoia en pyromanie in de keuken)? Het lijkt wel een televisieprogramma ‘voor mensen die een échte uitdaging zoeken’.

Nee, mij lijkt het vruchtbaarder om gemengde datingsites op te zetten. Waarin psychologisch zogenaamd ‘gezonde’ mensen afspreken met psychiatrische patiënten. Deze twee groepen zullen veel steun van elkaar krijgen. De psychiatrische patiënt kan zich immers optrekken aan de normaliteit van de ander, zodat hij zelf ook een stabieler mentaal evenwicht vindt. De ‘normale’ kan dan weer zijn eigen deprimerende saaiheid injecteren met enkele psychische onevenwichtigheden. Dat is de weg naar ware liefde: volledige versmelting.

Nederland-België

 

Gisteren in De Brakke Grond een literaire interland Nederland-België. Vier Nederlandse en vier Vlaamse jonge schrijvers schreven al dan niet ernstig opgevatte brieven aan elkaar, waarna de presentator in gesprek ging met de vier gemengde duo’s. Onderwerp was de kloof/het verbond (schrappen wat niet past) tussen de ‘Vlaamse’ en de ‘Nederlandse’ literatuur.

Wat de schrijvers betrof, bleek het met die kloof reuze mee te vallen. Hoewel deze generatie aan zuidelijke zijde opgroeit onder Vlaams-nationalistische wimpel, blijkt dat niet echt effect te hebben. Integendeel. Het zorgt eerder voor een tegenreactie, met name het slopen van scheidingslijnen en het over het muurtje kijken i.p.v. het opsluiten binnen de eigen, steeds kleinere (ik zou bijna zeggen ‘steeds meer ironische’) grenzen. De term ‘wederzijdse verrijking’ viel dan ook meermaals.

Dat laatste is, evenals de ‘Nederlandstalige literatuur’, natuurlijk een mooie formulering voor wat de snuggere schrijvers en marketingstrategen allang weten: het is interessanter om een boek uit te geven dat 22 miljoen mensen kunnen kopen (en, als het echt moet, ook lezen) i.p.v. slechts (1)6 miljoen. Hooggestemd idealisme en cynische verkoopsmechanismen gaan wel degelijk soms hand in hand.

De zogenaamde ‘Grote Kloof’ werd dan ook algauw geherinterpreteerd, zodat de rest van de middag voornamelijk ging over kloven, wintertenen en probate middeltjes tegen het verkleumen achter de laptop tijdens de wintermaanden. Want iedereen weet dat dit het essentiële raakpunt van de Vlaamse en Nederlandse literatuur is: koude en regen.

De kunst der agressie

De Belgische kunstenaar Jan Fabre is tijdens zijn wekelijks uurtje joggen in elkaar geslagen. Het ging daarbij niet om het steeds populairder wordende happy slapping (het voor de lol in elkaar timmeren van willekeurige personen) waar nu toevallig een bekend persoon het slachtoffer van was. Nee, het zootje ongeregeld, dat bestond uit ‘zowel Belgen als allochtonen’ (zij aan zij als het om knokpartijen tegen kunstenaars gaat) had de actie goed voorbereid en stond de plaatselijke kunstpaus op te wachten met knuppels. Wie mooi wil zijn, moet lijden, meenden ze. En wie iets moois maakt, nog meer.

Concrete aanleiding was een filmpje waarin Fabre enkele katten de lucht in gooit en men kan zien hoe twee van de beestjes slecht neerkwamen (doch uiteindelijk ongedeerd bleven). Het kwaad was echter geschied, de kunstenaar werd meteen tot nationale dierenbeul uitgeroepen, kreeg een slordige 20 000 haatmails, bovenop de 10 000 oproepen om zijn subsidie af te nemen, en dus ook, als toetje, een fysieke schrobbering.

De knokploeg bestond duidelijk uit eminente kunstkenners, want volgens de niet vies van een biertje zijnde Fabre viseerden ze met hun knuppels zijn nieren. Doordacht werk dus. En eindelijk is duidelijk gemaakt dat al die subsidie slurpende kunstenaars het belastinggeld alleen maar gebruiken om weerloze dieren te mishandelen. Het werd tijd dat er op die als ‘cultuur’ verpakte decadentie geantwoord werd met de vuisten. Een pak slaag hebben die artiesten nodig, dat maakt de wereld veel eenvoudiger. Iedereen weet immers dat agressie de enige echte vorm van kunst is.

Desalniettemin sla ik mijn jaarlijks uurtje joggen alvast over, je weet nooit of je misschien een onschuldige mier vertrapt.