Speelfilms over de levens van wetenschappers zijn zeldzaam. Zulke mensen zijn alleen verhaalwaardig als hun werk omstreden is, als ze struikelen of zich catastrofaal vergissen. Successen, Nobelprijzen en eeuwige roem leveren geen spannende scenes op. Grote namen op wetenschappelijk gebied zijn alleen geschikt voor een biopic als er gedoe ontstaat over de waarde of de morele impact – wapens – van hun vindingen.
Watson en Crick kregen in 1962 de Nobelprijs voor hun ontrafeling van de DNA-structuur. Dat was een fenomenale prestatie. Een essentiële bijdrage leverde collega natuurkundige Rosalind Franklin. Haar aandeel werd door de heren verzwegen, kwam toch aan het licht en zal de triomf van Watson en Crick voor altijd overschaduwen.
Wiskundig genie Alan Turing decodeerde tijdens de Tweede Wereldoorlog transcripties van Duitse aanvalsplannen. Engeland was Turing dankbaar, maar hij werd chemisch gecastreerd, want homoseksueel. Zijn treurig leven verscheen zowel in film als op toneel.
Naar film ‘Oppenheimer’ van regisseur Christopher Nolan was ik buitengewoon nieuwsgierig. Ik zag ‘m op het grootst mogelijke bioscoopscherm en vond dat een gebeurtenis. Onlangs bekeek ik ‘m nog eens via Netflix.
‘Oppenheimer’ is nog steeds indrukwekkend qua tijd en onderwerp maar wordt als geheel slecht verteld. Het probleem is dat er aan de uitvinding zelf – de bom – niets te beleven valt. Van de eerste proefexplosie in de woestijn van Los Alamos zien we een lichtflits, een opstijgende paddenstoel en we horen een grote boem.
De makers van ‘Oppenheimer’ begrepen natuurlijk ook wel dat een film lang kijken naar denkende en calculerende mannen saai is. Ze bedachten vier oplossingen voor dit probleem
1.Een raamvertelling. We zien hoe Robert Oppenheimer – Oppie voor intimi – ondervraagd wordt door de Atomic Energy Commisison over spionage tijdens het maken van de bom. Maar belangrijker: Oppenheimers vermeende politieke voorkeur. Zijn broer was communist en zijn vrouw Kitty Vissering-Puening vertoefde in ‘bepaalde kringen’. Zo’n raamvertelling werkt meestal goed, maar deze AEC-hoorzittingen blijven ondanks indringende close-ups oninteressant en verwarrend. Who is who?
2.In de film zien we beroemde wetenschappers voorbijkomen: Albert Einstein natuurlijk, Enrico Fermi, Edward Teller, Werner Heisenberg en Niels Bohr. Ook is er een scene tussen Oppenheimer en Henry Truman. De president van Amerika noemt na dat gesprek zijn gast – vrij vertaald – een oetlul. Oppenheimer had namelijk geëist dat de atoombommen op Japan de enige en allerlaatste zouden zijn.
3.Liefde en erotiek. Daar was Robert Oppenheimer, althans in de film, niet goed in. Naast echtgenote Kitty is er vriendin Jean Tattlock die zelfmoord zal plegen. De intieme scenes tussen hen lijken slechts gedraaid omwille van een vette trailer in de publiciteitscampagne. Oppie en Jean zitten naakt bij een open haard.
4.Onbenullige meningsverschillen uitvergroten tot nietsontziende ruzies is een bekende verteltruc, want met een opgeklopt conflict schep je ruimte voor verzoening in komende scenes. De film zit dus vol slaande deuren en dreigementen die later worden bijgelegd, zoals de kwestie over Oppenheimers uraniumbom of Edward Tellers waterstofbom.
Op 12 april 1990 werd bekend dat er eindelijk een medicijn tegen Aids was gevonden en wel door de Nederlandse professor organische chemie Henk Buck en diens medewerkers van de Technische Universiteit Eindhoven. Het betrof gemethyleerd DNA, een product dat in staat zou zijn om de ‘moderne pest’ uit te bannen. De Nobelprijs lonkte.
Zou je over dit succes een film kunnen maken, een film vol reageerbuizen, microscopen en zuurkasten? Nee.
Gelukkig verstomde het applaus al gauw. Collega’s en medewerkers van Buck begonnen te twijfelen of tikten op hun voorhoofd. Droevig nieuws voor aids-patiënten, maar een dramatisering lag voor ‘t oprapen. Ik schreef over de val van Henk Buck.
Op 10 december 1991 werd ‘De Dagen van Josephine’ uitgezonden. Ik bedacht die titel omdat de dagen van het aidsmedicijn geteld waren en ‘Josephine’ omdat wetenschappers vaak hun onderzoeksobject een troetelnaam geven. Spreek Josephine dus uit als Aspirine of Insuline.
Henk Buck noemde ik Wienand en ook plaatsen van handeling werden veranderd, alles in een hotel. De rel rond het aidsmedicijn bleef natuurlijk overeind.
Ik gaf in mijn scenario professor Wienand een eigen Rosalind Franklin. Dat werd Irma, een hoogleraar virologie die zich, net als Rosalind, opzij geschoven voelt. Live voor draaiende camera’s zegt zij over de werking van Josephine:
‘Mijn collega heeft een troebele soep geleverd in plaats een messcherpe virus-doder. Hij schoot met een kanon op een mug. Jazeker hij vond een nieuwe virus-killer, maar dat is een druppel wc-reiniger ook.’
Met die woorden van viroloog Irma valt de bijl, loopt de ballon leeg, vervliegt de hoop. En dat allemaal in de lobby van het hotel waar tegelijkertijd het glas wordt geheven op het levensreddend wetenschappelijk succes van de TU Eindhoven. De catastrofe is compleet. Mooi dramatisch materiaal.
De affaire Buck werd behandeld in het programma Andere Tijden van 29 november 2005.