Omeros

De afgelopen twee weken woonde ik in Amsterdam-Noord omdat mijn huis in Amsterdam-Centrum verbouwd wordt. Een leerzame ervaring. Niet alleen is elke ingesleten routine opeens anders, ook kon ik dagelijks vanaf NDSM-werf de pont nemen naar de overkant van het IJ. Dagelijks stond ik dus meerdere malen een kwartiertje op de pont naar het schuimend kielzog te staren, dit afwisselende met het lezen van een paar pagina’s van het boek hiernaast.

Ik zuchtte dan om drie redenen: 1. om uiting te geven aan mijn intense bewondering van dit mooiste aller twintigste-eeuwse epische gedichten. 2. omdat ik had afgesproken voor poëzietijdschrift Awater er een stuk over te schrijven en hoe schrijf je 1600 zinnige woorden over 600 pagina’s poëzie? en 3. omdat het glinsterend kielzog, het machtige beeld van een haven achter een licht weerkaatsend wateroppervlak en de duikende sterntjes zo wonderwel bij de passages pasten waarin ik verzeild was.

Daar kwamen de gierzwaluwen bij, die een cruciale rol spelen in Omeros en met hun aanwezigheid boven het IJ, boven het schip waarop ik stond, precies het zelfde deden wat ze in het dichtwerk doen: met hun vlucht als stiksel tussen luchtvlakken eeuwen en continenten aaneennaaien. Ze waren immers dezelfde gierzwaluwen die boven Odysseus hoofd vlogen, boven Achilles en zijn Walcottiaanse evenknie Achille.

Een klein vogeltje dat een immens zinnebeeld wordt in de capabele dichtershanden van Derek Walcott. Elke zwaluw is nu zoveel meer gaan betekenen dat het een duizelingwekkende vogel is geworden.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Live on stage

Wapen van Assendelft

‘Dan maar rockster,’ dacht ik na de eerste schoolonderzoeken in 6VWO. Ik kon zo gauw geen andere carrièreoptie bedenken waarbij een eventueel gebrek aan diploma’s in mijn voordeel zou kunnen uitpakken. Ik bespeelde geen enkel instrument en ook aan mijn stem moest nog gewerkt worden, maar het is altijd verstandig om een plan B te hebben, zelfs als plan A niet bestaat.

Al sinds de basisschool maakte ik muziek met E., een introverte gitarist en producer, vergelijkbaar met die stille van de Pet Shop Boys. E. was behept met een pijnlijk gevoelig absoluut gehoor; hij leed onder dissonanten. Voor zowel zichzelf als voor andere artiesten legde hij de lat zó hoog, dat hij niet meer onbevangen van muziek kon genieten. Zelfs tijdens een legendarisch Prince-concert in Rotterdam zag ik hem met een scheef koppie in de hossende menigte staan luisteren naar de eindmixage, roerloos maar verwoed trekkend aan een veel te strak gedraaid sjekkie. Terwijl heel Ahoy uit z’n dak ging, draaide E. zich langzaam richting het hok van de geluidstechnicus, sloot zijn ogen en blies de rook hoofdschuddend door zijn neusgaten weer naar buiten.

Onze studio was de slaapkamer van E., die – misschien vanwege het versleten linoleum op de vloer – een vrij holle akoestiek had. Alle apparatuur was van hem, dus hij alleen bediende de drumcomputer, het mengpaneel, de gitaar en de synthesizer. Ik had de rol van zanger/androgyn sekssymbool, al was ik in de praktijk vooral bezig snoeren uit de knoop te halen.

Van nature ben ik een crooner, maar daar lag onze smaak niet. We hielden allebei van rauwe funk en mannelijke zangers met een zuivere kopstem. Ik was zeventien, de baard nog half in de keel, maar zelfs toen al lag mijn bereik dichter bij Paolo Conte dan bij de zwarte soulzangers die ik bewonderde. En toch, stembanden zijn spieren, wist ik van biologie, dus mikte ik in onze sessies steeds weer op de allerhoogste noten, zonder ze ooit te raken. Het is altijd achteraf dat je beseft welk leed je je naasten – en hun buren – hebt aangedaan.

We kregen onze eerste kans om live op te treden tijdens een schoolfeest in Het Wapen van Assendelft, een partycentrum in de slechtste zin van het woord halverwege de Dorpsstraat in Assendelft. We zouden openen met We Will Rock You van Queen, gevolgd door Alphabet St. van Prince. Alles was tot in de puntjes voorbereid: we droegen zwarte jassen, ons haar zat stormvast gespoten, ik kende mijn teksten. E. zou eerst een zelf gecomponeerd intro spelen op de beat van de drumcomputer, waardoor ik extra tijd had om vlak voordat ik opkwam nog even mijn tanden te poetsen. Daardoor kom je hoger. Dat werkt echt.

Op het moment dat ik het podium opliep, sprongen de lichten aan en begon het publiek te juichen. Daar had ik even helemaal niet op gerekend. Een golf sloeg door mijn maag toen ik naar de microfoonstandaard liep waar ik thuis James Brown-kunstjes op had geoefend. Ik was dermate uit het lood geslagen door de reactie uit de zaal dat ik tot mijn eigen verbazing véél hoger inzette dan ik tot dan toe fysiek voor mogelijk had gehouden. Uit mijn ooghoek zag ik E. kort ineen krimpen, maar hij herstelde zich professioneel. Hij wel.

Zuiver was mijn falset niet te noemen, maar androgyn was het zeker: ik klonk als een gewond meisje. Daar bestaan opnames van. Alphabet St. heb ik niet eens meer bewust meegemaakt. Net als slachtoffers van bijvoorbeeld ernstige mishandeling of seksueel misbruik heb ik het weggestopt. Dit wordt in de psychologie ook wel compartimentalisatie genoemd.

Sommige literatuurcritici zeggen dat schrijvers interessanter worden naarmate ze meer hebben geleden. Die avond in Het Wapen van Assendelft was het geen oorlog, maar na ons optreden zijn we toch gaan schuilen in de kelder. Op de bühne ga je iedere avond een beetje dood, live on stage. Doe mij dan liever een boek, een beschreven blad dat ik als een schild tussen mijn eigen lafheid en de meute kan ophouden.

 

______________________

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Dromen van schrijven

tumblr_ogtn30337m1u937jco1_500 2De zomer van 1993 en een nacht zo warm als deze. Op mijn zolder op het Duivelseiland klapte ik mijn vaders oude Toshiba open en wachtte tot de serie rammelende geluiden was afgelopen, tot het oranje scherm aan sprong.

Johnny Hartman zong: If I should paint a picture to you, that showed the loveliness of you, my art would be, like my heart and me, dedicated to you.

Ik opende het enige bestand en wachtte tot de bladzijden die ik al geschreven had geladen waren. Het duurde zo lang als het opsteken van een Bastos, het aftikken van de eerste as.

Het verhaal waaraan ik werkte was hoogdravend en zou niet veel later bezwijken onder zijn eigen gewicht, maar die woorden, man. Het belang ervan. Hier was ik, alleen in een donkere kamer met de ramen open en de Amsterdamse nacht.

Er waren zoveel levens om in op te gaan, in rond te dwalen. Ik schreef voor het gevoel dat de handeling me gaf. Aan een toekomst als schrijver durfde ik niet te denken. Er was alleen het warmoranje licht en het klikken van de zware toetsen. Ik had moeten begrijpen dat dit was wat ik in mijn leven wilde. Het enige wat echt bij me paste.

Lieve jonge Gil, je zult nooit spijt krijgen van je tijd in de horeca, het werk, de vrienden, de nachten. Zoals B (met wie je vandaag zeven jaar getrouwd bent) vaak zegt: Alles komt goed.

Je bent nu bezig met een vierde boek. Het schrijverschap lijkt meer op een echte baan dan je zou denken. Je werkt in de ochtend, hebt een vast ritme, deadlines en afspraken. Het is niet wat je stiekem hoopt dat het zal zijn.

Iemand vertelde me laatst dat de kleuren van Word instelbaar zijn. Meteen probeerde ik het scherm van je T3200 na te bootsen. Toen ik de kleuren eindelijk goed had was het allemaal te fris, te helder. Ik miste Hartman en vond de plaat op Spotify, maar het geluid bleek te perfect.

Of eerder: wie jij was en hoe je schreef bestaan niet meer.

Je verhaal speelde zich af in Amsterdam, waar alles nog kon gebeuren. Je had de overmoed te voelen dat je trefzeker was. In Het jasje van Luis Martín zal je jaren later schrijven: “De zinnen komen alsof ze aangeboren zijn; in aanleg altijd al aanwezig waren. Een amfibie is hij, dat ontdekt dat het kan ademhalen onder water.”

Zo was het, man. Zo was het precies. Jonge Gil, je had het moeten weten.

_________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Dans

De film Amadeus bevat een scène waarin keizer Jozef II de repetitie van Mozarts nieuwste opera, Le nozze di Figaro, bekijkt. Als ze op het toneel aan de bruiloftsdans beginnen zonder dat er muziek klinkt vraagt hij een hoveling wat dat te betekenen heeft. Maar sire, luidt het antwoord, u heeft balletten in opera’s zelf verboden. De Habsburgse keizer gaf net als ik de voorkeur aan muziek boven dans.

Hoe een dans zonder muziek eruitziet zag ik in de filminstallatie Manifesto van Julian Rosefeldt. Cate Blanchett speelt daarin dertien verschillende rollen, die op dertien verschillende schermen gelijktijdig te zien zijn. In de scènes spreekt ze teksten uit van beroemde kunstmanifesten uit de twintigste eeuw. Een van haar rollen is die van choreograaf bij een soort showballet. Ze geeft met een oostblokaccent aanwijzingen aan een groep vrouwen gehuld in glimmend zilveren pakjes. Zelf ziet ze eruit als de helse reïncarnatie van Pina Bausch, inclusief sigaret.

Een van de bijbehorende teksten is het Fluxusmanifest. Kunst kan volgens die tekst ook amusement zijn: eenvoudig, onderhoudend en vol onbenulligheden. Het is makkelijk dat te betrekken op de scène in de film, een repeterende dansgroep, maar interessanter is het de twee los te koppelen en te zien in their own right. Het ballet bestaat ondanks het Fluxusmanifest en andere kunstmanifesten (en omgekeerd). Het levert een visueel ijzersterke film op.

Gisteren nam een goede vriend mij mee naar een optreden in het Bostheater: Self-Accusation door Club Guy & Roni’s Poetic Disasters Club. Het was een dansvoorstelling die zich met recht theatraal mag noemen. De tekst van de Oostenrijkse schrijver Peter Handke heeft als hoofdpersoon iemand die zichzelf beschuldigt en zo ondervraagt over het bestaan van vrije wil. De dansers verbeeldden terwijl deze tekst klonk het tegenovergestelde van vrijheid. Ontluisterende bewegingen, geschreeuw, keiharde muziek.

Mijn beeld van moderne dans (en bij uitbreiding ballet) stond plotseling op losse schroeven. Er hoeft niet (altijd) een verhaal verteld te worden. Sterker nog, daar gaat het in Self-Accusation strikt genomen juist niet om. Net als bij de scènes van Manifesto hebben vorm en inhoud, woord en beeld, dans en tekst elkaar niet nodig. Kijken naar het lichaam in beweging – dat is waar het uiteindelijk om draait.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Open handen

Het was zijn dag van sluiting, maar Milan (Lux, Rotterdam) was om tien uur ‘s ochtends naar zijn restaurant gegaan om brood voor ons te bakken. Toen we in het begin van de middag op de deur klopten smeulden er nog kooltjes in de houtoven.

Iedereen had ingrediënten meegenomen en samen kookten we een aantal gangen. Zelden at ik beter. Echte koks ervaren een vorm van liefde wanneer ze eten maken. Zonder de druk van een service ontstaan gerechten doordat je kunt volgen wat je producten je vertellen. Je legt ze niet zozeer je wil op, maar luistert en doet alleen wat nodig is.

Iets moois maak je door je kwetsbaar op te stellen, door een mogelijk falen te aanvaarden. Je maakt ruimte voor wat er komt, stuurt bij op gevoel en ervaring.

Zo is het met schrijven ook. Tekst ontstaat onder je handen en het werk is een ontdekkingsreis, als een boek dat tijdens het lezen ervan ontstaat.

In de avond – terug uit Rotterdam – fietste ik over de Haarlemmerdijk: bijna thuis. Bijna thuis zijn is vaak nog mooier dan er aankomen. Idealiter wordt een geliefd eindpunt genaderd zonder het ooit te bereiken, als bij een asymptoot.

De zon ging onder aan het einde van de straat en de lucht zelf leek te gloeien. Ik dacht aan wat James Salter in Light Years schreef:

“There is no complete life. There are only fragments. We are born to have nothing, to have it pour through our hands. And yet, this pouring, this flood of encounters, struggles, dreams…”

Een voortdurend naderen maar nooit omvatten. De open hand voelt zoveel meer nog, dan de vuist.

_________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Nummer 467 verschenen

Achter ieder nummer van Tirade dat verschijnt, gaat de mogelijkheid van een veel omvangrijker nummer schuil, dat niet verschenen is:  het is het topje van de ijsberg. Onze keuze. Tiemen Hiemstra – zijn werk is nog niet uitgegeven of bekroond – schreef een origineel essay over terrorisme. De succesvolle debutant Marijn Sikken leverde een bijdrage waarin zij reageert op een tekst van K. Schippers, uit de jaargangen 1967–1976. We kozen voor nieuw werk van Dorien Dijkhuis, Ineke Holzhaus en Estelle Boelsma. Harm Hendrik ten Napel reageert onder de naam ‘Klecks leest Tirade’ associatief op gedichten van laatstgenoemde. Ilona Barsony, die ook niet eerder publiceerde, schreef een bijzonder sfeervol verhaal over een Hongaarse familie. Rob van Essen leverde een nieuw kort en humorvol verhaal. Verder zijn verhalen van Virgilio Piñera en Niels Landstra, een beschouwing van Carel Peeters en een tirade van Roos van Rijswijk. Ineke Holzhaus schreef twee gedichten voor Robert Anker en Argibald verzorgde de illustraties.

Tirade 467 is te koop in de webshop van Van Oorschot.

Hoe ik een bos begon in mijn badkamer of het eco-engagement

© Uitgeverij De Harmonie

Zou ze echt een bos zijn begonnen, vroeg ik mij af, door de planten die ergens anders niet gedijen in de badkamer te zetten? Ze eindigt het titelgedicht, als ze haar planten onder de douche heeft gezet, nogal kordaat: ‘daarna droeg ik het overige / kamergroen naar boven’. Als ik dat zelf zou doen ben ik snel klaar en is het afgelopen met douchen. Desalniettemin, het is een manier om íets te doen nu natuur en klimaat om ons heen (buiten!) steeds verder onder druk komt te staan. We moeten hoe dan ook compenseren voor zulk verlies.

Maartje Smits schrijft in Hoe ik een bos begon in mijn badkamer gedichten met een agenda die we niet vaak – maar steeds meer – tegenkomen. Het eco-engagement dat zij toont verwacht ik vaker terug te zullen zien nu ecologie, duurzaamheid en klimaat eindelijk de thema’s van deze tijd worden (en die van onze kinderen). De verkiezingsoverwinning van Groenlinks zou indicatief kunnen zijn voor de mate van bewustwording waar het gaat om veranderingen in ecosysteem en klimaat, die door eigen toedoen zijn onstaan. Recente gebeurtenissen dragen aan dat besef bij. Onlangs is op een van de polen een ijsberg ter grootte van Gelderland losgescheurd door dooi. Trump zegde de steun aan het klimaatverdrag van Parijs op, een actie waarvan de gevolgen (negatief of positief) voor de klimaatverandering nog niet te overzien zijn.

Er waren al een paar romans met zo’n thema, op voor- of achtergrond. Onlangs verscheen Waterjager van Chris Polanen, dat zich afspeelt in een dystopisch Paramaribo, nadat de stad vanwege een dijkdoorbrak onder water is komen te staan en goeddeels verlaten. Een dijkdoorbraak is in de nabije toekomst niet ondenkbaar, ook niet in Nederland, zoals dat gebeurt in Noodweer van Marijke Schermer. In bredere zin denk ik ook aan het, wederom dystopische, werk van Hanna Bervoets: steevast staat daarin een groep mensen centraal die door nijpende omstandigheden op zichzelf is teruggeworpen.

Zoals bij sciencefiction het vooroordeel bestaat dat uit een focus op techniek geen literatuur wordt geboren, zou je bij ecobewuste fictie kunnen denken aan persiflage en joligheid. Maartje Smits ontkracht zulke reserves met de uitstekende gedichten in Hoe ik een bos begon in mijn badkamer. Ze wijst ons de weg en geeft een richting aan, op een positieve manier en zonder een dystopisch beeld te schetsen. Dat klimaatverandering een langverwachte verandering in de literatuur kan betekenen, lees ik bijvoorbeeld in het programmatische gedicht ‘Alles stroomopwaarts’:

wanneer moet je een dijkje opspuiten?
(…)
jonge dichters: vochtige vulling
we duikelen in onbestemd migratieverlangen
omdat de taart te dik is afgesmeerd
omdat we uit de fondant smelten
jachtige twintigers en route
wie voerde deeg aan het navigatiesysteem
waarom smaakt onze taal opeens zo vals
(…)

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Churchill – Haffner – Hitler

‘We can always count on the Americans to do the right thing, after they have exhausted all the other possibilities.’

–Winston Churchill

Het is een van de vele citaten van Churchill waaruit zijn geestigheid goed blijkt*. Gisteren in de trein was het lot me goedgezind en ging er een brandalarm af in de Schipholtunnel, zodat ik Sebastian Haffners Churchill 1874-1965 in zijn geheel kon lezen. Dat is niet zoveel hoor, 200 pagina’s. Haffner zou zelf niet gewild hebben dat het een biografie genoemd zou worden, het is een schets. Maar wel een hele fraaie. Haffner, pseudoniem van Raimund Pretzel is een van de grote namen van de Duitse geschiedschrijving. In 1977 werd hij op slag wereldberoemd met zijn Anmerkungen zu Hitler, volgens velen een van de beste boeken die ooit over Hitler geschreven zijn. Het is in elk geval het beste dat ik ooit over Hitler las.

Churchill is echt een boeiend geval: Haffner benadrukt zijn lotsbestemming als de man die het tegen Hitler moest opnemen. Churchill deugde niet op school, begon op zijn 20ste als een gek te lezen, had kort daarna al een bewonderenswaardig palmares als soldaat, avonturen in de Boerenoorlog en op de Soedan die hem veel roem brachten. Hij was een briljant militair strateeg die later inzag dat je ook politicus moet zijn om je plannen ook echt te kunnen uitvoeren.

Hier is hij bezig met een charme-offensief dat het kunststukje van zijn leven zou worden:

De Amerikanen ervan overtuigen dat ze zich in de strijd tegen Hitler moesten storten. (Voor wie Downton Abbey kent: Churchills moeder was een hele mooie Amerikaanse dame die met haar geld het verarmd adellijk geslacht van Churchills vader overeind hield.) Het mooie van Haffners schets is dat het zo goed geschreven is,  nadrukkelijk de hoofdlijnen in het leven zoekt, en Churchills eigen bijna bijgelovige lotsdenken toont.

De Nobelprijswinnaar voor de Literatuur ging in 1953 naar Winston Churchill for his mastery of historical and biographical description as well as for brilliant oratory in defending exalted human values.

Haffners schets leert je veel over Churchill, en beweegt je tot nadenken over de geopolitieke inzichten die deze man had, en of er tijdgenoten van ons zijn die daar op dezelfde wijze over nadenken, en waar ze dan op uit komen.

*Hier veel meer aardige citaten.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.
Schreef hier eerder een stukje over Haffner.

 

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Het belang van een eiland

IMG_4014Ik geloof bij het schrijven sterk in het vinden van de juiste plek voordat personages zich aandienen. Voordat er een iemand is, moet er een ergens zijn.

Idealiter dicteert een plek isolement, als een stolp waaronder de gebeurtenissen plaatsvinden. Zo krijgt die plek gewicht, een zwaartekracht die licht verhindert te ontsnappen.*

Afgelopen weekend bevond ik me op een eiland. Met vrienden logeerden we in het ouderlijk huis van een van ons. Op tien minuten rijden in alle richtingen lag water. Het licht was anders. Overdag stond de maan helder zichtbaar aan de hemel.

Omdat we oesters wilden rapen verdiepten we ons in de getijdenkalender. Getijden ontstaan doordat de maan de zee naar zich toe trekt. Een gigantische watermassa wordt opgetild en het is eb. Vloed is wanneer de maan op grotere afstand staat.

In de tuin van het huisje stond een boom. We zaten in de schaduw. Otis de Hond had voor het eerst in tijden een erf en werd een stoere versie van zichzelf. Zijn poten zakten diep weg in het wad terwijl we oesters raapten, hij rook naar zout en rotte vis en straalde van oor tot oor. Niemand stak zich met het oestermes.

Nadim leek twee meter lang toen we samen een hut bouwden in het bos, waarnaar hij daarna elke dag terug wilde. Iedereen moest komen kijken, even naast hem zitten in zijn hut.

Met mijn dochter op mijn arm kroop ik naar binnen. Zonlicht viel door de takken en bladeren op haar gezicht.

Ik vertelde Ada dat ik van haar hield en vroeg me af waarom ik fluisterde. De wind nam toe en verzwaarde de fietstocht naar huis, alsof ik teruggetrokken werd naar die specifieke plek binnen het decor, naar het brandpunt van een mogelijk verhaal.

Aan vliegvelden, dacht ik. Aan de laatste dag van elke hartverscheurende vakantie. Aan wie we zijn als een plek ons tijdelijk heeft afgesloten van alles wat niet telt. Heimwee naar vakanties is een terugverlangen naar de beste versie van jezelf.

Ik geloof niet in een waar ik, in een kernversie van onszelf waarnaar we allemaal op zoek moeten. De strijd, de stress, het ongemak: dat zijn we ook. Probeer maar eens drie maanden op je droomplek te wonen. De strijd, de stress, het ongemak: je neemt ze mee.

Na een aantal valse starten in andere romans begon ik in Alleen met de godenIk heb Alex Boogers’ boek alleen nog neergelegd om te douchen en slapen. Er is een niveau waarop het niet meer uitmaakt dat iemand beter in iets is dan jij, dan telt alleen nog het werk.

Boogers’ hoofdpersoon sluit vriendschap met een hond die Otis heet. Toeval is alles.

In Alleen met de goden is plek heel bepalend. Het brandpunt is het ouderlijk huis van de hoofdpersoon. Ik maakte uit het boek op dat Boogers van Hemingway houdt. Over gevoel voor plek gesproken.

 

* Lees ook ‘aandacht’ waar ‘licht’ staat. 

_________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Terugkomen

Voordat ik mijn M. leerde kennen, had ik nog weinig van de wereld gezien. We gingen vroeger zelden op vakantie, behalve soms naar mijn tante in Duitsland. Als ik terugdenk aan de zomers van mijn jeugd, zie ik de lege parkeerplaatsen achter ons huis en het verlaten schoolpleintje aan de overkant – alles bladstil als een foto, afgezien van de zinderende zomerlucht boven het platte teerdak van de schuur. Voor de achterblijver stopt de tijd.

Ik kende het gevoel van terugkomen nog niet. Daarvoor moet je eerst zijn vertrokken. Pas nu ik afwisselend in Amsterdam en Austin woon, begin ik een beetje te snappen hoe het zit: alles doet vertrouwd aan, maar tegelijkertijd ook anders, alsof Nederland tijdens mijn afwezigheid gewoon is doorgegaan.* Niet dat ik daar bezwaar tegen heb, ik heb niks tegen verandering, maar voor M. ligt dat gevoeliger.

Als M. in Nederland is, wil hij het Nederland dat hij heeft achtergelaten, ver weg van Texas. Dat betekent concreet dat ik op de dag van zijn aankomst traditioneel spekpannenkoeken voor hem bak. Oer-Hollandse spekpannenkoeken met Van Gilse schenkstroop. Daar is hij heel precies in.

‘Wat is dit?’ vroeg hij gisteren, en hield demonstratief de fles Van Gilse schenkstroop omhoog. ‘Van Gilse schenkstroop,’ zei ik, want ik had het dubbel gecheckt. ‘De originele.’ Tegenwoordig zit de schenkstroop in een nieuwe fles. Met zijn tanden probeerde M. de sluiting van de dop los te trekken.

‘Wat heeft ie een dikke nek!’

M. heeft net een stressvolle tijd in Austin achter de rug, maar inderdaad, de oude fles Van Gilse schenkstroop had een dunnere – en elegantere – hals dan de nieuwe, eerlijk is eerlijk. Zelf vind ik het vooral jammer dat dit juist nú heeft moeten gebeuren, precies op het moment dat M. even geen gedoe aan zijn hoofd wil.

‘Je proeft het ook een beetje, die dikke nek,’ zegt M. met volle mond.

Voor terugkomers vliegt de tijd. Zonder geleidelijkheid springt before over naar after. Er zijn ondertussen baby’s geboren, peuters gaan praten, verjaardagen gevierd. En ongemerkt zijn we zelf net zo goed veranderd. Een beetje grijzer, een beetje kaler. Mogelijk hebben we de minimumleeftijd voor nostalgie bereikt.

________________

* Zelfs de etalage van damesmodeboetiek Yentl op de hoek van de Da Costakade, toch decennialang een vast, verstoft gegeven in het straatbeeld van Amsterdam West, is eerder dit voorjaar vernieuwd.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Het verzadigd beeld van Los Alamos

© Eggleston Artist Trust.

Tot en met aanstaande woensdag zijn onder de titel Los Alamos de foto’s van William Eggleston te zien in het Foam. Collega Menno Hartman schreef er hier al over.  Bij de tweede keer dat ik de tentoonstelling bezocht begreep ik wat Eggleston doet en wat ik miste.

Om met dat eerste te beginnen: overdonderd raakte ik door zijn palet. Eggleston zorgt in elk van zijn foto’s voor een kleurbom. Vaak zijn het felle primaire kleuren, veel rood en blauw, maar ook aardetinten. De onderwerpen steken af tegen de sobere achtergrond. Of het nu een reclamebord in wit-met-rode letters is tegen een vaalblauwe hemel of het glas campari on the rocks  tegen het grauwe interieur van een vliegtuig, Eggleston weet een warmte te creeëren in zijn foto’s die voordien ondenkbaar (halverwege de jaren ’70) was. Zijn kleurrijke objecten hebben daarbij een strategische plaats (zoals Menno beschrijft) in de compostitie en daardoor vuurt elke foto als het ware zonder aankondiging kleur op je af.

In kunstfotografie was zwart-wit tot Los Alamos de norm. Eggleston zorgde voor een omwenteling, door gebruik te maken van een ontwikkeltechniek die zeldzaam is in de fotografie. Het was me opgevallen dat zijn palet soms tegen het onnatuurlijke aan zit, alsof hij in Photoshop met de balansen heeft lopen schuiven. De techniek waarmee Eggleston pionierde is het zogenaamde dye-transferprocedé, een dure en arbeidsintensieve voorloper van wat je nu binnen enkele seconden op een smartphone met een foto kunt doen. Tijdens de ontwikkeling van de opname worden de primaire kleuren gesplitst in drie afzonderlijke films. Cyaan, magenta en geel zijn dan los van elkaar te beïnvloeden met filters, waarna het geheel wordt samengevoegd voor de uiteindelijke afdruk. Eggleston werkte veel met het verzadigen van een kleur om die te laten uitkomen en zijn foto’s de herkenbare warmte te geven.

© Eggleston Artist Trust.
© Eggleston Artist Trust.

Maar naar mijn idee ontbrak er iets op de foto’s. Eggleston reisde door het zuiden van de VS tussen 1966-1974 om zijn beelden te verzamelen. Hij vertelt een verhaal over plaatsen als zijn hometown Memphis en de Mississippi Delta, New Orleans, Las Vegas en het zuiden van Californië. Los Alamos, New Mexico is de plaats waar in het geheim kernwapens werden ontwikkeld. Maar hij schildert door al die plaatsen te fotograferen ook een verhaal over het harde leven aldaar. Zet je vooroordelen over het zuiden maar opzij, lijkt hij te willen zeggen. Het mag op straat dan een rotzooi zijn, in het cosmetisch wegstervende zonlicht lijkt het een aangenaam toeven. Eggleston zoekt naar het randje van de American Dream, waar die net tussen de vingers door glipt, maar doet dat opvallende genoeg door nauwelijks mensen vast te leggen.

Het ontbreken van personen weet Eggleston in zijn voordeel te draaien. Hij vervangt ze door het bijzondere kleurgebruik en licht die aanwezigheid suggereren en een compleet portret schetsen van het gebied. Zonder ze af te beelden laat Eggleston de bewoners van zijn werk zeggen: wij hebben het hier goed, ondanks alles.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Schamperen

Het was jaren her dat ik een boek van W.F. Hermans las. Een late bekeerling kocht ik alles wat los en vast zat en las het achter elkaar. Ik heb anderhalve meter in de kast staan, maar daaronder niet Klaas kwam niet. Toen er laatst in een manuscript dat ik las naar verwezen werd, vroeg ik me af of ik het had en kende. Quod non. Aangeschaft. Gelezen.

Van enige afstand is het me nu langzaamaan iets duidelijker aan het worden wat er goed is aan Hermans en wat niet. Geïllustreerd aan deze bundel: daar waar Hermans bewondert is hij geweldig, daar waar hij schampert vermoeit hij.

Schamperen. Het woord proevend op de tong blijkt het schitterend te zijn, de scherpe ‘sch’, de botte ‘mp’ het lacherige ‘a’ de repeterende ‘eren’. Het is een woord dat zeer Hermansiaans is zonder dat ik het nu in dit boek tegenkwam. Hermans spreekt het niet uit, maar is het, schamper.

znw. m. Van Schampen (II) met -er, blijkbaar onder den invloed van Schamper (II).
↪ — Smadelijke spot, schimpend verwijt; in de eerste aanhaling meer: schimpscheut, steek.
Het dienstbaer volck, dat van den nijt gedreven Kan schamper naer de kunst, en dwersse nepen geven,
Doen gy … my (hebt) als de Sim met billen bloot gestelt. Met Schamper uytgediout.
CATS 1, 362 a [1625].
(WNT)

Bij terugzien kun je Hermans kritisch of essayistisch oeuvre opdelen in een bewonderend en een schamper deel. Opvallend genoeg staat het schampere deel me nu tegen, wellicht omdat de man zijn tijd ver vooruit was en hij reeds schamperde vooraleer het schamperen tot volkssport verheven werd. Nu lezend is in de eerste stukken van Klaas kwam niet een ‘boze witte man’ avant la lettre te lezen. De internettrol van voor internet. Wellicht omdat deze schamper zo algemeen geworden is trekt die mij nu niet meer aan.

Grappig genoeg zijn de stukken die ik minder vind Parool- en Nieuwsnet-columns en de betere stukken NRC-stukken? Hoe kan dat, komt het door de verschillende opdrachten die er achter deze stukken staken? Moesten de Parool-stukken over politiek gaan?

Maar de bewonderende stukken, of daar waar hij zijn enorme kennis en belezenheid toont zonder de noodzaak te voelen iemand te ‘schampen’ die die kennis nog niet deelde (of vaker: iemand die ergens aantoonbaar gemeend heeft over kennis te beschikken die hij/zij niet had) die stukken zijn geweldig. Hermans is uiteengevallen in twee delen.

De verbrokkeling van Hermans is voor mij begonnen.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

 

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.