I am afraid to see my heroes

I am afraid to see my heroes age
I am afraid of disintegration

Zingt Torres in ‘The Exchange’ (Sprinter, 2015). Het is een mysterieus lied, bijna a capella, door een diepe stem met een melancholische klank. Het gaat over haar moeder die haar moeder twee keer heeft verloren, de tweede keer door een ‘freak basement flood’; Under water/we’re under water.

Ik zoek haast nooit na waar liedteksten op slaan, vooral niet als ik ze mooi vind. Zal je net zien dat het hele nummer draait om het feit dat de zanger(es) God heeft gevonden, terwijl ik er net zo’n toepasselijk liefdeslied in hoorde; dan kan ik het nummer dus niet meer luisteren omdat ik de hele tijd het gevoel heb dat de artiest me iets veel te intiems vertelt. Iets waar ik bovendien niet in geloof. Het liefst weet ik zo min mogelijk.

I am afraid to see my heroes age

Torres is, zo blijkt als ik met lood in mijn vingers haar naam opzoek, de Amerikaanse Mackenzie Scott. Ze is een beetje into Christus, hoe kan het ook anders, heeft leren zingen in de kerk. Het lied, daar ging het me om, gaat inderdaad over de moeder van Mackenzie, die haar eigen adoptiepapieren kwijtraakte in een kelderoverstroming, waardoor ze nooit meer te weten kon komen wie haar biologische moeder was. Mackenzie zelf is ook geadopteerd. Welke van haar twee moeders (de biologische of de adoptiemoeder) nu precies die papieren kwijtraakte weet ik niet, ik stopte al met zoeken. I am afraid to get to know my heroes.

Schermafbeelding 2017-07-24 om 18.41.58De zin die bij mij steeds door mijn hoofd (en dus het huis) blijft zingen is die van die ouder wordende helden, daar bang voor te zijn. Bij Scott heeft het te maken met een algehele angst voor verkruimling, vergaan, bij mij is het platter. Misschien heeft het meer te maken met de menselijkheid van wat ik veronderstel iconen te zijn. Ik begrijp best dat Madonna er alles aan doet om er jong uit te zien, dat is namelijk precies wat idioten als ik van haar verwachten. Anders is het Madonna niet meer. Als ik een foto zie van Mick Jagger nu, naast een foto van Jagger in zijn gloriejaren breekt mijn hart. Mijn vroegere idool, Bette Midler, durf ik niet meer te Googelen.

(Idool is trouwens een groot woord, dat veronderstelt fan van iets zijn, je kamer volhangen met posters en elke snipper van iemands levensverhaal te weten willen komen. Ik wil gewoon duizend keer Beast of Burden op repeat hebben omdat ik het een lekker nummer vind en eenkennig ben. Hoe fout Mick Jagger is en hoe oud Bette Midler wil ik helemaal niet weten. Het moet wel een beetje mijn soundtrack blijven.)

I am afraid to see my heroes age

Ben ik bang om mezelf ouder te zien worden? Nee, ik geloof het niet. Die grijze haren vind ik wel grappig en dat je met de jaren kreukeliger wordt is onvermijdelijk. Ik heb helemaal geen zin om me daar druk om te maken, ook al zegt iedereen van boven de veertig dat dat nog wel komt. Ah ja; steeds banger zal ik worden voor ziektes, dat kan ik je vast vertellen, maar dat gaat niet om het zien ouder worden, niet direct tenminste. Wel vind ik het gek dat de mensen om me heen, dertigers, ik dus ook, vormvaster worden. We ‘zijn zo iemand die’ (een kind heeft, zo’n baan heeft, geweldige soepen maakt, altijd vroeg naar huis gaat of altijd de kroeg uitgeveegd moet worden, te hard lacht of nergens zin in heeft) aan het worden.

Of nou ja, ‘gek’ is niet het goede woord; ik vind het wel lekker, eigenlijk. Ik ben zo iemand van in de dertig met een hond en een windjack, die chick die schrijft, die ene die meestal wel trek in een biertje heeft en die te hard lacht. Ik sluit absoluut niet uit mezelf ooit nog te verrassen, maar dat het niet de hele tijd meer gebeurt is uitermate aangenaam. Dat ik nu intens jong belegen klink is overigens minder aangenaam, daar heb je ze al, die zorgen.

I am afraid to see my heroes age

Joan_Baez_2012Een paar jaar geleden zag ik Joan Baez optreden. Het was de eerste keer dat ik haar zag en vrijwel de eerste keer dat ik haar hoorde. Later zocht ik haar muziek terug – ik vond haar vroegere werk veel minder mooi dan wat ik haar met die oudere, diepere stem hoorde zingen. Was al aan die grijze haren gewend. Koesterde het feit dat een vrouw van in de zeventig nog kan staan shinen op een podium, ook zonder Madonna-ingrepen. Baez mocht niet meer terug veranderen. Hetzelfde heb ik met Abbey Lincoln; geef mij maar de opnames waarin haar stem wat stroever is.

Misschien is dat het: I am afraid to see my heroes change – blijf wie je was toen ik je leerde kennen, zodat ik nooit meer aan je hoef te denken, zodat je zo plat als een dubbeltje blijft en je liedjes (of boeken, for that matter) van mij blijven. Blijf met je verouderende tengels van je oeuvre, mijn soundtrack, af. Waag het niet ooit jong geweest te zijn.

Mackenzie Scott, Torres, is geboren in 1991. Dat betekent dat ze zes jaar jonger is dan ik. Dat betekent ook dat ze zich misschien later wel helemaal kapot schaamt voor wat ze nu zingt en schrijft, en dat ik dan (als ik ’t nummer zelf niet zat ben) niet meer naar The Exchange kan luisteren omdat ik dat weet. Dat ze in een interview zegt: die tijd heb ik achter me gelaten, die galm, dat sentimentele.

Stel je voor! Nee! Dat schamen doe ik zelf al genoeg (ik voorspel nu vast dat ik overmorgen mijn muren bijna doorklauw van spijt over het feit dat ik een mini-essay heb geschreven in de eerste persoon, dat zouden we toch niet meer doen, wie ben ik nou helemaal, ja dat ene zeikwijf van Tirade) en de wereld verandert al de hele tijd, zodat al die vormvaste dertigers van nu over twintig jaar het equivalent zijn van hun ouders die alleen maar in hoofdletters kunnen sms’en en zwarte piet wel best vinden. Laat mijn helden mijn helden blijven en mijn liedjes mijn liedjes, laat mij in die fictie geloven. Dan beloof ik dat ik soms dat windjack nog even uittrek om met de tijd mee te rennen.

 

[Foto Torres: Pinelopi Gerasimou, via Flickr]

[Foto Baez: Steve Jozefczyk , via Flickr]

roos-van-rijswijk-foto-irwan-droog-kleinRoos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

 

 

 

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Vrije man in Parijs

Hoewel ik er al lang kom, heb ik met Parijs een haat-liefdeverhouding. Prachtige, bruisende stad en meer clichés, dat lijdt allemaal geen twijfel. Maar de eerste keer dat ik op de Eiffeltoren stond was een ramp en de twee keer had ik ineens hoogtevrees. Ik was er ten tijde van de aanslag op Charlie Hebdo, in de droeve januarimaand van 2015, en liep mee met vrienden in de marche de la république. Om tot rust te komen zou ik nooit kiezen voor Parijs.

De laatste keer dat ik er was had ik weer dingen te doen. Joni Mitchell* maakte ooit een lekker ironisch nummer over het Parijseffect, Free Man in Paris. Ze neemt daarin het karakter aan van een platenbaas – denk ik – die zijn werk zat is. Mitchell schreef al eerder kritische liedjes over de muziekindustrie, zoals de hit You Turn Me On, I’m a Radio, en kondigde meermaals aan er de brui aan te geven. ‘I was a free man in Paris / I felt unfettered and alive / There was nobody calling me up for favors / And no one’s future to decide,’ zingt ze, maar nu word ik met werk overladen dus zit Parijs er even niet in. Ik vraag me zelfs af of deze ‘vrije man’ ooit in Parijs is geweest of dat het slechts een wensdroom is. En dan nog, zou hij erheen gaan dan vond het werk hém binnen de kortste keren wel weer.

Ik ging met mijn zus op en neer naar Parijs voor de Fashion Week. Die ene dag stond in het teken van het tienjarig jubileum van modeontwerper Iris van Herpen. We besloten samen dat dit de enige dag was waarop we drie keer een andere outfit aan konden trekken en dat we ons die kans niet zouden laten ontnemen. We bezochten de show in het Cirque d’hiver, dat overigens niet ver van de Bataclan is, waar we eerst ellenlang moesten wachten tot de mensen die ertoe doen er ook waren, wat bij ons de spanning alleen maar deed oplopen. Aan de overkant van de straat stond een klein leger opgesteld, inclusief volautomatische geweren en kogelwerende vesten – maar volgens mijn buurman vehoogde dat het veiligheidsgevoel geenszins.

De show was fascinerend, vooral de muziek en het centrepiece van de nieuwe collectie, maar wat me nog meer fascineerde was het publiek. Het was een vreemd-plezierig bijeengegraaid clubje daar rondom dat modegebeuren. Aanstormende kunstenaars, heel rijke mensen, fashonista’s (m/v), echte persmuskieten, een paar vagelijk bekende lui uit Amsterdam, wijzelf. Later die dag op de receptie kwamen ze allemaal nog eens voorbij, net als wij in de volgende outfit. Kiekje voor het reclamebord bij binnenkomst en dóór. Het ging toch vooral om de buitenkant, wat natuurlijk logisch is in een wereld waarin het uiterlijk de bron van inkomsten is. Veel slagroom en weinig taart, luiddemijn voorlopige conclusie. Beschouwd worden als lege huls heeft ook een voordeel, merkte ik, want als je er een béétje uitziet kan je zomaar de aanspraak van drie mensen tegelijk verwachten.

Of ik nog iets van de stad had gezien? vroeg iemand mij na terugkomst. Dat mocht ik willen, want van vrije tijd was in het programma geen sprake. De dag eindigde op de afterparty (ensemble nummer 3) in een sjofele kelder, met veel drank en dj’s. Björk kwam een setje draaien. Het publiek verdrong zich toen ze opkwam in een Van Herpenjurk, aangevuld met masker, en veranderde in een dampende, dansende menigte. Het zijn dus toch net mensen, laat ik het daar maar op houden. De dag erop was ik vooral aan het bijkomen, hoewel ik het helemaal niet bont had gemaakt. We waren thuis binnen een oogwenk – en weer in het gareel – en we moesten maar snel eens terug, zonder agenda.**

* Holy shit, Joni Mitchell – ze is onverwoestbaar. Ik schreef al eerder een blogje over haar niet te overziene impact: hier te lezen, van harte aanbevolen.
** De komende weken leef ik ook even zonder agenda. Fijne vakantie!

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Het einde van de concentratie

Het beeld van de cirkels die zich verwijderen van de steen die je in de vijver gooide, bracht je ooit het woord concentrisch bij. ‘Een gemeenschappelijk middelpunt hebbend.’ Of ‘van alle zijden op een punt gericht.’ Concentratie is dan logischerwijs dat alles zich richt op een middelpunt. Meestal is dat een mobiele telefoon.

Dit hiernaast is Ajita, een  lohan. Hij zat vorige week opeens in het Aziatisch paviljoen van het Rijksmuseum, mij was ‘ie althans nog niet eerder opgevallen hoewel ik daar altijd heel gefocust rondloop. Ik neem dan ook aan dat hij er juist voor die gelegenheid was gaan zitten, stil lachend om mijn verbazing over zijn bestaan.   ‘Een lohan, volgeling van de Boeddha, heeft geestelijke volmaaktheid bereikt en bewaart de boeddhistische wet tot de komst van de boeddha van de toekomst. Een lohan leeft niet onder de mensen, maar als kluizenaar in de bergen. Bovendien heeft hij bovennatuurlijke krachten. Zo kan hij van grootte veranderen en alles horen en zien. Er zijn achttien verschillende lohan. Dit is Ajita. In volledige concentratie luistert hij naar het lezen van een soetra, een geschrift dat de leer van Boeddha overbrengt.’

Het beeld is concentratie3tussen 1200 en 1400 in China gemaakt. Dit houdt niet op voor mij een duizelingwekkende zin te zijn.

Ik raakte in de ban van dit beeld omdat het zeldzaam aan het worden is een geconcentreerd persoon te zien, en geconcentreerde of denkende mensen zijn altijd boeiend en mooi om naar te kijken of te luisteren. Dat simpele gegeven is misschien wel de bestaansgrond van het gesprek. Taal ontstond om dat iemand iets moest benoemen, of doorhad dat een klank met een ding kon corresponderen, een gesprek ontstond omdat iemand geconcentreerd aan het luisteren en kijken was naar iemand die iets probeerde te bedenken om te zeggen, of op een goede manier te zeggen. Luisteren is verlangen naar de juiste bewoording.

Ook een intensief lezend mens heeft die charme, ik kan er minutenlang naar kijken.

Langzaam denken is dan ook mooier om naar te kijken dan snel denken. Ajita heeft duidelijk geen enkele haast.

Omdat ik merk dat ik zelf harder mijn best moet doen om me te concentreren vind ik dit een intens mooi en leerrijk beeld dat ik de komende tijd naar vermogen zal trachten na te volgen. Als ik dan al geen boeddhist kan zijn, kan ik toch minstens proberen alles te horen en te zien en zo nu en dan wat van grootte te veranderen. En mijn soetra zal dan voorlopig wel uit Pessoa komen… iets als als het hart kon denken stond het stil.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Schreef hier over de buurman van deze lohan, Guanyin.

 

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Universele Pas

badge

‘Duitsers,’ zei mijn opa altijd, ‘Duitsers reageren sterk op autoriteit.’ Hij trok er dan een samenzweerderig glimlachje bij, alsof ik dat nog nooit eerder had gehoord.

Nu is iedereen dood, maar in mijn familie circuleerden destijds tegenstrijdige verhalen over het oorlogsverleden van mijn grootouders, die tijdens de hongerwinter in Amsterdam kunst verzamelden, aan gezinsuitbreiding deden en zich een inpandig dienstmeisje konden veroorloven. Er gingen geruchten over zwarte handel, maar als ik mijn opa moest geloven, had hij zich brandschoon, met louter panache en in vlekkeloos Duits door de oorlog heen geblaft.

Het zou kunnen. Mijn opa had – net als mijn vader trouwens – aangeboren overwicht. Voor wie hem niet kende: hij deed sterk denken aan de martelende nazitandarts Christian Szell, der weiβe Engel in The Marathon Man, vooral als hij over je heen boog om welterusten te zeggen.* Daarbovenop had hij een invasief, snerpend stemgeluid dat je zelfs op gedempt volume achterliet met een hinderlijke tuut in je oren, zoals na een zware explosie. Dat had mijn vader minder, maar nog altijd genoeg om een reclamespotje waarin hij wasverzachter aanprees vroegtijdig van de buis te halen.

Ik heb dat allemaal niet meegekregen. Ik ben een zachtgekookt ei met een omfloerste klankkleur die zich verontschuldigt als hij genegeerd wordt. Wanneer ik iets gedaan wil krijgen, moet ik mijn autoriteit aan iets anders ontlenen dan mezelf. Als kind – stiekem nu nog steeds – dagdroomde ik regelmatig van een passe-partout, letterlijk een Universele Pas of badge die bij vertoon alle deuren voor me zou openen; van de G7 tot de Wimbledonfinale tot backstage bij Madonna. In mijn schoolschriften schetste ik ontwerpjes met adelaars en schilden en ik experimenteerde met drieletterige afkortingen die top secret overkwamen. Later kwam daar nog de magneetstrip bij, zodat ik bijvoorbeeld ook zwaarbeveiligde deuren eenvoudig open kon swipen.

Een Universele Pas verdient een eigen lederen hoesje, liefst met een corresponderende slagstempel van het logo erin. Elke Universele Pas, hoe imposant ontworpen ook, verliest namelijk meteen z’n geloofwaardigheid als je hem tussen je OV-chipkaart en je zwembadabonnement uit je portemonnee moet vissen. Sterker nog, je hebt zo’n lelijke, volgestouwde portemonnee helemaal niet meer nodig. In een ideaal scenario is de Universele Pas niet alleen een wettig betaalmiddel, maar ook een zichtbare verbetering van je silhouet. Voorwaarde is wel dat het hoesje een flap heeft die je zuchtend met een routineuze polsbeweging kunt openklappen als iemand vraagt wat je komt doen. In de publieke ruimte, zeg een openbare crime scene waar je graag bij wilt zijn, is zo’n flap ook handig om je Universele Pas nonchalant aan je broeksband te hangen, dat is chiquer dan een trekkoord.

Het finale design van mijn Universele Pas ben ik nog aan het fijnslijpen, maar toch heb ik van de week alvast een nieuw pak gekocht voor als ie straks helemaal af is. Zwart met een groenige waas, een beetje zoals Agent Smith in The Matrix.** En een bijpassend oortje met een transparant, gedraaid snoer dat verder nergens naartoe leidt, maar gewoon los achterin de boord van mijn overhemd verdwijnt. Als ik in mijn mouw praat lijkt het net echt.

Mocht ik volgende week niets van me laten horen, dan ben ik op pad met mijn Universele Pas. Om te testen. Om eerst een paar proefrondjes te draaien voordat ik ‘m definitief laat lamineren.

_______________

* (1976) Gespeeld door Laurence Olivier.

** The Wachowski’s, 1999.

 

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Verstoorde man

In een boekhandel liep een vriendin me tegen het lijf terwijl ik net wegdroomde bij het aanbod van de Boekenweek. Met de film Poesía sin fin van Jodorowsky nog vers in het geheugen dacht ik aan hoeveel bomen er moesten zijn omgehakt om literatuur te maken. Kasten vol ontworstelingen aan, afrekeningen met, het laatste woord over. Misschien is vertrekken uit een land en je dan op de kunsten storten, zoals Jodorowsky, een beter recept dan gewoon maar beginnen aan het schrijven van dat boek.

‘Lang niet gezien – hoe is het?’

‘Ik zit nog in de wintertijd.’ De heerser weet zijn ware gevoelens te verbergen, zegt Machiavelli. Ik liep leeg.

Ik zat niet lekker in mijn vel en werd daar bij vlagen een beetje getikt van. Schrikachtig ook. Op het pleintje begon ineens een man te schreeuwen tegen iemand. Vorig voorjaar stond ik in een winkel met mijn zusje toen er op een naburig terras plotseling werd geschoten. Er stormde een horde door de steeg onze kant op, bierglazen vlogen door de lucht en inderhaast probeerde iedereen, buiten én binnen, een goed heenkomen te vinden. De eigenaar van de winkel deed gelijktijdig de deur op slot, wat ik pas echt eng vond, en met dezelfde zenuwen als na Charlie Hebdo* zagen we dat er van de verschrikkingen die we ons voorstelden geen sprake kon zijn. Je spieren onhouden zulke dingen, net als mijn vingers hun pianomuziek.

‘Een ongeluk?’ zei die vriendin.

‘Nee, iemand wordt uitgescholden omdat ze op een een bankje zit,’ zei ik zo kalm als een overledene.

‘Je kunt je afvragen wat erger is.’

Na afloop van het gesprek doolde ik onrustig rond in de boekhandel, omdat ik het gesprek niet wilde moeten hervatten als ik haar voor nog eens zou passeren. Ik wachtte totdat ze weg zou zijn op de overloop waarvandaan je de ingang goed in de gaten kan houden. Er liep een jongeman binnen met naast zich een vrouw in een lange zwarte jas. Een schicht in het voorbijgaan was ze, en van een muizigheid die ik meende te herkennen van jaren geleden. Alleen al het idee: daar is ze weer, de Gestoorde Vrouw. Ik zag, terwijl ze de trap naar boven namen, dat haar haren slordig waren opgestoken en dat die knul een wandelende zak hooi was die zich had laten ringeloren. Niet naar de kunstboeken, in vredesnaam!

Bij paniek reageert een haan op z’n zachtst gezegd ambigu. Hij is geprogrammeerd als prooidier maar gedraagt zich graag als rover. Bij acuut gevaar ziet hij zich geconfronteerd met een instinctief dilemma: hij weet niet of hij moet vluchten of aanvallen en door deze in zichzelf tegenstrijdige reactie valt hij meestal om. Ik laat hier mijn melodramatische gevoelens maar achterwege – iemand had godverdomme weer de deur op slot gedraaid. In afwachting van de confrontatie met de Gestoorde Vrouw staarde ik zogenaamd onbewogen naar een boek met werk van Anselm Kiefer dat al een tijdje voor me had gelegen. Die vriendin van daarstraks stond nog steeds beneden en ik snakte nu echt naar het moment dat ze weg zou gaan.

Het stel kwam de trap op, hij iets lager op de treden dan zij, maar zij was het helemaal niet. Het duurde een paar minuten voordat ik naar beneden besloot te gaan om die vriendin tot ziens te zeggen, en nog weken voordat ik gewend was aan de zomertijd.

 

* Die anekdote komt een andere keer.

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Woelachtig en wederstrevig

Als gereformeerde jongen kreeg ik de bijbel in drie leessessies per dag toch wel een keer of twintig van kaft tot kaft voorgelezen tot mijn 18e. Je houdt er minstens een belangstelling voor wijsheid en poëzie aan over. En er zijn stellig wat minder gunstige geestelijke krasjes. Prediker en Spreuken vormen dan een voortdurend summum.

Neem dit stukje nou:

In de schemering, in den avond des daags,
in den zwarten nacht en
de donkerheid; En ziet,
een vrouw ontmoette hem
in hoerenversiersel, en met het hart op
haar hoede; Deze was woelachtig en
wederstrevig, haar voeten bleven
in haar huis niet.*

Prachtig! Het was geloof ik niet de bedoeling dat we daar door geïntrigeerd raakten, veeleer gold iets dergelijks als waarschuwing. Maar het is pure poëzie. De bijbel zonder de kinderbijbel-laag is een rauw meesterwerk. Prediker stond de jeugd een twijfel toe die ongeëvenaard was

Daarom haatte ik dit leven, want dit werk dacht mij kwaad, dat onder de zon geschiedt; want het is al ijdelheid en kwelling des geestes. Ik haatte ook al mijn arbeid, dien ik bearbeid had onder de zon, dat ik dien zou achterlaten aan een mens, die na mij wezen zal.

Food for thought. Een dergelijke zwartgalligheid, die ik altijd als bevrijdend heb ervaren kwam ik later tegen bij denkers als Emile Cioran, en Nietzsche. Op zeker moment liep ik, behapbare wijsheden zoekend tegen De Montaigne aan, later las ik Balthasar Gracians Handorakel en kunst van de voorzichtigheid.  Een meesterwerk dat je vaak kunt lezen en langzaam tot je moet nemen. De apotheose van cynisme blijft voor mij Machiavelli, De heerser. Ook de Persoonlijke notities van Marcus Aurelius houd ik maar bij de hand. Een nieuwe vondst is Seneca. Recent las ik Innerlijke rust een brief van Seneca, prachtig vertaald door Vincent Hunink, met evenwel het onnozelste nawoord dat ik ooit zag. Hunink herhaalt pagina’s lang wat we zojuist in zijn heldere vertaling zo sprankelend uiteengezet zagen. Waarom toch?

Ik ben dus stoïcijn geworden, lees met veel genoegen aanbevelingen van Seneca die als je ze leest voor de handliggend lijken, maar water is ook zelden verrassend maar lest de dorst.

Wat moet je dus doen als je in een periode komt met minder speelruimte in het openbare leven? Neem wat meer tijd voor jezelf en voor het schrijven. Doe net als bij een gevaarlijke zeereis: zoek geregeld een haven op. Wacht niet tot je aan de kant moet, gá even aan de kant.

Mijn jongste liefde op dit vlak geldt Henry de Montherland, die ik leerde kennen door het persoonlijk handorakel van Theo Kars Praktisch verstand. Montherland biedt een uitgelezen combinatie van hedonisme, cynisme, praktisch verstand en stoïcisme. Een heel mooie combinatie van hardheid en zachtheid is deze man.

Het geloof? Ontslag van de intelligentie. De hoop? Ontslag van het karakter. Barmhartigheid: de enige van de godsdienstige deugden die niet aan te vallen is.**

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Schreef hier eerder over Theo Kars.

 

 

*tendentieuze regelval van mij.
** vertaling Ed. Jongma

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Dansen #2

Verkleed als ninja dronk ik lauw bier in de middagzon terwijl de andere ouders – de meesten hadden het gelaten bij zo’n maskertje dat alleen een strook rond de ogen bedekt – praatten over waar het dan ook is dat je over praat als je nuchter op een schoolfeest staat. Hoewel ik zeker dertig ouders kende viel het me zwaar mee te doen met de gesprekken of zelfs maar bij een van de clustertjes aan te sluiten.

Mijn ongemak was dat van iemand die op proef is aangenomen bij een nieuw bedrijf en omdat er toch een borrel gepland stond ook maar is uitgenodigd, hoewel hij er nog geen dag gewerkt heeft. B, die ongevoelig lijkt voor ongemak, was ik al een halfuur kwijt. Ik zag haar af en toe, lachend, geïnteresseerd, betrokken. Niet zo godvergeten zelfbewust.

Nadim stuiterde rond in het Batmanpak dat die ochtend met de post gekomen was en hem op zijn tiende waarschijnlijk nog steeds en beter zou passen. Ik wilde niet een vader zijn die teveel dronk op het schoolfeest van zijn zoon, maar bestelde nog twee lauwe biertjes. Omdat ik Birre weer even niet kon vinden dronk ik ze in mijn eentje op terwijl de massa van het achterplein richting de gymzaal liep, waar de conciërge net de discobal had aangezet.

Ik zou het doen voor Nadim en voor mezelf, omdat ik weet dat de herinnering aan ongemak slijt. Alleen geluk of verdriet blijft over. Binnen, zittend op een gymbankje, contempleerde ik de diepte van mijn onvermogen toen Pharells Happy werd ingezet en ik wist dat het nu echt gebeuren moest. Ik duwde mijn houten zwaarden aan de kant en streed de dansvloer op.

Tegen het einde van het nummer zwierde ik rond met een van Nadims klasgenootjes onder mijn arm en mijn eigen jongen op mijn nek. Na een track of vijf gingen de tl-balken in het plafond aan en bleek het tijd om naar huis te gaan. Nadim koos voor het zadel op mijn stang en samen met zijn moeder reden we naar huis. Omdat ik die avond nog een werkafspraak had kleedde ik me snel om terwijl B onze zoon naar bed bracht. Ik gaf hem een kus op zijn gloeiende voorhoofd en rende de trappen af voor een middellange fietstocht naar Noord.

Aangekomen bij het restaurant vond ik mijn collega aanvankelijk niet. Toen ik voor een tweede keer een rondje liep spotte ik hem aan een lange tafel met een groepje mannen dat ik in Suriname had leren kennen. Een landschap van leeg glaswerk stond tussen hen in. Mijn kennissen zijn warme mannen met een bot gevoel voor humor. Omdat er mezcal was dronk ik dat, met een koud biertje erbij voor de verkoeling. Heel geleidelijk liet het ongemak me los.

De avond liep uit de hand. Van de werkbespreking kwam niets en tegen enen zat ik in de zoveelste kroeg toen ik opeens een sterke aandrang om te dansen voelde. Onrust in mijn benen, een honger in mijn onderbuik en de neiging me voorover in wat dan ook te storten. Ik dwong mijn collega mee te gaan naar een pakhuis vol twintigers en deed al snel een dansje aan het einde van de lange bar. Mijn zwager kwam binnen met een paar vrienden. Er werd meer bier gehaald. Terwijl ik sprong en zweette dacht ik aan hoe Nadim zijn glas cola met twee handen had vastgehouden wanneer hij er tussen het dansen door uit dronk. Alsof hij te opgewonden was om het met één hand voor elkaar te krijgen.

Ik weet dat er zoons bestaan die zich een leven lang afvragen waarom ze niet méér zoals hun vader kunnen zijn. Ben ik de enige vader die meer op zijn zoon wil lijken?

Terwijl ik naar de pont fietste bedacht ik dat er ergens tussen kind zijn en volwassen worden iets tragisch gebeurt. Wanneer iemand zonder trauma opgroeit zal het exacte moment waarop niet makkelijk te duiden zijn, maar tussen dat Batmanpak en het nemen van een hypotheek ontstaan er dammen in de stroom. Wat van nature in je opkomt moet schijnbaar van de ene op andere dag door een strenge censuur voordat het in doen kan worden omgezet.

Ik keek naar mijn stad daar aan de andere kant van het IJ en herinnerde me een gesprek met Nadim een tijdje terug. Hij had me gevraagd waarom ik huilde.

‘Omdat ik gelukkig ben, lief.’

‘Maar als je gelukkig bent dan hoef je toch niet te huilen?’

‘Ja,’ zei ik, en lachte. ‘Dat klopt.’

De interpretatie van een moment wordt met de jaren sterker dan het moment zelf, tot ook piekervaringen gepaard gaan met gedachten als Ik ga dit allemaal verliezen. 

 _________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Rot

Youth is wasted on the young.’ Deze uitdrukking wordt zowel toegeschreven aan Oscar Wilde als George Bernard Shaw, maar zelf hoorde ik ‘m voor het eerst op een drukkende zweetzomernamiddag in 1992 van filosoof P. – ook een Ier – met wie ik weleens lauwe pils dronk en jongens keek in cruisebar April.

Ik was net twintig en nog lang niet uitgehard; hij ergens tussen de veertig en de dood, met een opgezette lever en haren uit zijn oren. Hij droeg een piskleurig overhemd met een versleten boord en een bordeauxrode das die hij af en toe gebruikte om zijn bovenlip droog te deppen. Het gebied van zijn oksels tot zijn navel kleurde een nog diepere tint pis, alsof zijn transpiratievocht zelf ook geel was.

Even daarvoor hadden we het over James Joyce gehad. A portrait of the artist as a young man, stream of consciousness, Bloomsday. Ik hing aan zijn lippen, maar had tegelijkertijd ook een stijve voor het roodharige afwassertje met sproetjes op zijn schouders dat ondanks de roterende bar zijn blik onafgebroken op me gericht hield.

Hold that thought,’ onderbrak ik P. en gleed van mijn kruk richting de spoelbak. Om zijn nek droeg het afwassertje een ketting met een kogel eraan en hij pijpte niet onverdienstelijk, maar meer dan het woord ‘lekker’ in vragende dan wel bevestigende vorm kwam er niet uit. Toen ik terugkwam bij ons tafeltje was P. verdwenen.

(…)

Ik zou ook zijn weggelopen, denk ik voor het eerst op kerstnacht 2007, voor de spiegel in de toiletruimte van RTL Nieuws. Ik ben net klaar met mijn avonddienst en mijn mond bloedt. Een rotte, wankele kies, helemaal links bovenin, verspreidt de geur van mijn eigen bederf. In het ritme van mijn hartslag drijft mijn lichaam de kies steeds een stukje verder uit mijn kaak.

Tijdens het inspreken van een reportage over de verkiezingen in Uzbekistan had ik het al gehoord: met name bij het voorlezen van de naam van presidentskandidaat Axtam Shoymardonov ratelde mijn gebit als losse kasseien in m’n mond. Op mijn dictie valt weinig aan te merken, maar die kies kan me mijn baan kosten.

Met pure wilskracht en de dop van een Bic pen weet ik de kies steeds losser te wrikken tot die in de wasbak valt. Terwijl ik het bloed van mijn vingers spoel, kijk ik in de spiegel. Mijn linkerwang lijkt een klein beetje dieper ingevallen dan de rechter, maar dat hoeft op zich geen nadeel te zijn. Debbie Harry heeft dit nota bene vrijwillig – tegen betaling – laten doen, maar dan aan beide kanten. Voorzichtig tast ik met mijn tong het nieuwe gat af. Het voelt nog een beetje onwennig, maar misschien valt het later mee, zeg ik tegen mezelf. Misschien word je pas interessant als het verval intreedt.

 

____________________________

 

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Gestoorde vrouwen

Het was aanvankelijk mijn bedoeling geweest om vandaag een stukje te schrijven over Salomé van Richard Strauss. De opera was afgelopen maand te zien als onderdeel van het Holland Festival, in de enscenering van Ivo Van Hove. Menno Hartman schreef er gisteren al over, dus zijn zetten zal ik hier niet herhalen; ik gebruik het maar even als een startpunt.

Salomé draait om de wraak van een vrouw met een obsessie. Salomé valt hopeloos voor Johannes de Doper (Jochanaän), de heilige man die door haar stiefvader koning Herodes is opgesloten uit angst voor religieuze implicaties, maar hij wijst haar af. Herodes begeert onderwijl zijn stiefdochter en wil dat zij tenminste eenmaal voor hem zal dansen. Hij belooft haar alles te geven wat zij maar wenst, waarop zijn herhaaldelijk zingt : ‘Gib mir den Kopf des Jochanaäns!’ Het zal haar wraak zijn, omdat ze weet dat als gevolg van diens dood het paleis van Herodes ineen zal storten.

Maar wat het voor mij nog interessanter maakt is dat ze met Johannes ook haar grootste verlangen vermoordt. Haar verliefdheid slaat om in een obesessie en het voetstuk waarop zij hem plaatst wordt zo hoog dat de val onvermijdelijk de allerdiepste zal zijn. Wat Salomé  het meest begeert moet kapot, omdat ze het niet kan krijgen. Om maar eens een platte rokersmetafoor van stal te halen: liever helemaal geen shag dan shag zónder vloei.

Ik heb wel iets met obsessieve vrouwen. Ooit schreef ik een artikel over Elektra als karakter in de gelijknamige tragedie van Sophocles. Ik legde haar naast de symptoombeschrijvingen van het psychodiagnostische handboek DSM (zie ook hier) en concludeerde dat Elektra weliswaar psychopathische trekken vertoont maar niet geheel binnen het hedendaagse ziektebeeld valt. Ze scoort hoog op obsessief gedrag waar het gaat om haar vader Agamemnon. Dat is ook niet vreemd aangezien hij vermoord werd door zijn oorspronkelijke vrouw Klytaimnestra toen hij bij terugkomst uit Troje Kassandra meebracht. Elektra zint op wraak omdat haar moeder zelf ook een nieuwe vrijer heeft opgedaan en komt daardoor tot het volgende: haar moeder moet dood. En die vrijer trouwens ook. Iedereen die haar obsessie, het eerbewijs aan Agamemnon, in de weg heeft gestaan gaat eraan. Ter vergelijk: Salomé helpt in de eerste plaats het object van haar obsessie zelf om zeep.

Mijn verbinding tussen de literaire gestoorde vrouw en de (medische) werkelijkheid bleek iets voorspellends in zich te dragen. Niet lang na de publicatie van het stuk over Elektra ontmoette ik er zelf een. Met Elektra hadden haar uitspattingen minder te maken (ook niet in de freudiaanse zin) maar haar fixatie nam wel bijna tragische vormen aan. Ik kreeg op een gegeven moment in de gaten dat, hoewel ik die opera nog niet kende, ze meer gemeen had met Salomé. Ik maakte me uit de voeten voordat de vriendschap zou eindigen als een opera of tragedie gewoonlijk eindigt, en nam me voor voortaan alleen nog met dit soort types in aanraking te komen in kunst en literatuur.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Salomé als opera

Twee millennia bekreunen we ons al om de betekenis van Salomé, de vrouw die het hoofd van Johannes de Doper vorderde, nadat ze voor haar stiefvader Herodes had gedanst. De Bijbel is er natuurlijk kort over, in Markus en Mattheus. Oscar Wilde psychologiseert en sexualiseert de handeling in zijn gelijknamig toneelstuk. Richard Strauss gebruikt Wilde’s libretto voor zijn opera die ik gisteren zag in een hele mooie enscenering van Ivo van Hove.

‘Ah! wonderful! wonderful! You see that she has danced for me, your daughter. Come near, Salome, come near, that I may give thee thy fee. Ah! I pay a royal price to those who dance for my pleasure. I will pay thee royally. I will give thee whatsoever thy soul desireth. What wouldst thou have? Speak.’

Er wordt tegenwoordig vooral door IS nog wel eens onthoofd, speciaal in de hoofdstad Mosul, die de Irakezen nu langzaamaan symbolisch aan het loshakken zijn. En in Saoedi Arabië behoort onthoofding nog tot de reguliere strafmaatregelen. Als we ons even buiten de invloedssfeer van de bijbel stellen, dan is Johannes de Doper vooral een vervelende SGP-er die er moeite mee had dat Herodias, Salomé’s moeder van haar vader gescheiden was, terwijl hij nog leefde. In deze tijd maakt haar dat vooral een verstandige vrouw. Herodes, Salomé’s stiefvader, is een Nabokoviaanse Humbert Humbert avant la lettre, hij vindt zijn stiefdochter aantrekkelijker dan zijn vrouw, en gebruikt zijn huwelijk om nader tot zijn stiefdochter te komen.

Wilde’s erotisering van het thema is eigenlijk opmerkelijk. Hij schuift de christelijke implicaties terzijde en laat Salomé’s  crush voor Johannes vooral een fatal attraction zijn. Ze accepteert zijn nee niet. En ze is een narciste: Johannes weigert naar haar te kijken – en wie haar ziet weet ze, zal zeker voor haar vallen. ‘Thine eyes that were so terrible, so full of rage and scorn, are shut now. Wherefore are they shut? Open thine eyes! Lift up thine eyelids, Jokanaan! Wherefore dost thou not look at me? Art thou afraid of me, Jokanaan, that thou wilt not look at me?’

In het toneelstuk, het libretto en in de opera is een centrale rol ingeruimd voor ‘De dans van de zeven sluiers.’ Voor de vroege kerkvaders is de dans een afschuwwekkende bezigheid. Wat doet Salomé in deze dans precies? In Van Hoves enscenering is het een fraaie combinatie van verleiding van Herodes die feitelijk niet meer verleid hoeft, zijn belofte heeft hij immers al gedaan. Het is dan meer een pijniging, een straf, ze toont hem wat hij niet krijgen kan. Ze voelt zelf in haar dans dat wat zijzelf niet krijgen kan: haar lichamelijke liefde voor Johannes uit zij in deze dans.

De dans van Salomé is een dans van vergeefse verlangens, is schoonheid dus van wat er niet is, is spijt en rouw. De zeven sluiers zijn dan ook eerder rouwsluiers. Geen striptease in Van Hoves enscenering, maar sluiers die gezichtsverlies en rouw beduiden. Het is een van de vele prachtige keuzes in deze uitvoering.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Dansen

Na het eten, afwassen, voorlezen en instoppen dronk ik een glas wijn op de bouwsteiger voor ons huis. In de avonduren leent het ding zich als een wiebelige maar doeltreffende veranda.

Mijn vriend Joris liep langs en klom omhoog om naast me te zitten. Het gesprek kwam op dansen, en ik realiseerde me dat ik daar al een tijdje over wilde schrijven.

Vroeger danste ik op alle feesten, in elke club en huiskamer. Mijn avonden eindigden pas wanneer de lichten aangingen en de muziek stopte.

Ik herinner me de vrijheid van bewegen en dat ik aanstekelijk kon zijn, een feestje los wist te trekken.

Niet alle muziek deed het voor me, maar ik had de mazzel dat er in en om het centrum een paar plekken waren waar soul en Hip-Hop gedraaid werd. Springen, zweten, lachen. Juichen. Stuiterend de dansvloer over.

Ik schonk Joris bij en vroeg me af wanneer ik voor het laatst gedanst had. Echt gedanst: omdat het moest, omdat ik niet stil kon blijven staan. Helemaal voor mezelf, maar samen met anderen.

Tien jaar geleden? Twaalf?

Onze zoon Nadim danst graag en wil altijd dat we meedoen. Natuurlijk sta ik dan op en zwieren we samen een tijdje, maar het is nooit wat ik ervan verwacht. Zelfs in mijn eigen huiskamer met mijn eigen kind verzwaart de zelfbewustheid mijn benen.

Het probleem is misschien dat ik nog nooit nuchter heb gedanst. De remmen moeten eerst losgeweekt, de stugheid uit mijn heupen gespoeld. Als ik nuchter ben lijkt het ritme vooral van buiten me te komen, iets te zijn waarop ik me concentreren moet. Hoe langer je niet danst, lijkt het, hoe moeilijker het is er weer mee te beginnen. Met de jaren voelt een lijf zwaarder en zwaarder, alsof de aarde zelf het tegenhoudt.

De vraag rijst wat ik te verliezen heb. Op zijn ergst ziet het er niet uit, maar steel ik wel harten. Probeer maar eens een slechte danser te haten.

Hoewel je er ook andere emoties mee uit kunt drukken is dansen vooral vreugde. Een soort vreugde die ik bij het tikken van dit stukje opeens heel erg mis.

Dit weekend hebben we een trouwerij. Nadim gaat ook mee naar het feest. Het wordt geloof ik weer eens tijd dat deze pappa een paar pasjes doet.

_________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.