Redactie in de praktijk – de leesvolksvertegenwoordiger

A sequence of an octopus being shaken and tossed by a bottlenose dolphin near Bunbury, Australia, over a five-minute period. Credit Kate Sprogis/Murdoch University Cetacean Research Unit

Hoe abstraheer je van je eigen smaak? (En waarom zou je dat doen?)  En wanneer je veel bezig bent met beoordeling van teksten, wordt je smaak dan beter of juist slechter, scherper of onduidelijker? In de loop der jaren ben ik gevoeliger geworden voor aspecten van interne logica in een tekst, maar ongevoeliger voor geschmier. (Dat overkomt helaas meer mensen.) Elke tekst tracht immers een doel te bereiken, als dat er te dik bovenop ligt, ergert me dat minder dan vroeger. Ergernis, irritatie is wel nog altijd een sterk instrument om teksten mee te bevragen.

Maar het buiten je smaak om beoordelen, hoe werkt dat?  Naarmate je meer gelezen hebt, valt elke nieuwe tekst in een bredere context en ben je bekend met meer boeken die ‘goed gedaan’ zijn, zonder dat ze je nu zozeer aanspreken. Na de beoordeling van een aantal Tirade inzendingen heb ik jarenlang mijn geest gescherpt aan een paar pagina’s Kellendonk. Dan weet je weer wat goed schrijven is. Of een pagina Arthur van Schendel. Nu werkt een bladzijde Hanny Michaelis-dagboek heel goed.

Om niet altijd naar de kwaliteit van een tekst te hoeven kijken ben ik meer Engels en Duits gaan lezen, dat kan ik zonder potloodje zal ik maar zeggen.

De redacteur is weinig meer dan een niet democratisch gekozen leesvolksvertegenwoordiger. Dat betekent dat je een beetje moet lezen met de ogen van de mensen die in boekwinkels rondlopen. De uitgeverijgeschiedenis heeft werknemers gekend die in een kamertjes weggedrukt hermetische poëzie zaten te ‘redigeren’, en mensen die de andere kant op bewogen: nog slechts oog voor de meest mainstream verkoopsuccessen.

De goede redacteur schippert daartussen en moet zijn stinkende best doen de ruimte zo breed mogelijk te houden. Want echt goede boeken zijn nooit mainstream, en echt verkopende boeken zijn nooit hermetisch.  Wat doe je dus met een tekst om te helpen er een betere tekst van te maken? Wat is het recept? Je slaat op de tekst zoals de dolfijn hierboven doet. Je rekt op en maakt soepel, je tracht een zo groot mogelijk bereik in de dichotomie mainstream-hermetisch te bereiken binnen de capaciteiten en verlangens van de auteur. En je houdt altijd een ideaal in de gaten en leest dus zoveel mogelijk goede boeken die niet door jou geredigeerd hoeven te worden. Want anders raak je een zintuig kwijt voor wat goed is.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Mijn stad

Ik fietste langs het IJ. Het water ving de lage zon en leek haar vast te houden. De overkant was dichterbij dan ooit. Verderop lag het station, ook zo veranderd sinds de eerste keer dat ik hier kwam en wist dat ik nooit meer weg zou willen.

Ik dacht aan mijn jonge zelf, hoe hij zou reageren als hij hoorde wie ik over zesentwintig jaar zou zijn, hoe goed het is gekomen en hoeveel Amsterdam me al gegeven heeft.

Op mijn ouders na dank ik de stad zo’n beetje alles. En ja ze is veranderd, mijn buren kankeren wat af. De periode waarmee we ons identificeerden is bijna voorbij en elke generatie kankert op een nieuwe tijd.

Bedankt voor mijn leven, mijn vrienden, mijn gezin. Mijn vak. Die schoonheid elke dag, de zon op al dat water. Op geen andere plek en in geen andere tijd kon iemand makkelijker worden wie hij wil. Dat vergeten we nog wel eens.

Ik speelde met het idee een boek te schrijven over Amsterdam zoals ik haar ken, vanuit de optiek van iemand in de toekomst die dat allemaal verloren heeft. Alleen de eerste zin al zou je hart in reepjes scheuren.

Hoe tragisch dat ik, om mijn liefde en geluk te voelen, steeds op zoek moet naar het negatief. Kennelijk is het nodig iets (bijna) te verliezen voor ik er de waarde van inzie.

Ik fietste langs het IJ en de ring leek zich als een net te sluiten, de hele stad bijeen te brengen tot één enkel punt. Ik slikte tranen weg en dankte Amsterdam ook voor het gebrek aan tegenliggers.

Mijn stad, ik word ouder. Nadim wordt een jonge man en onze dochter loopt al bijna. Ze zijn Amsterdammers, gaan eigenwijze fuckers worden die zich met alles bemoeien en geen shit pikken van niemand niet.

Op zonnige dagen zullen ze vrij nemen en drinken op terrasen tot het donker wordt. Ze zullen zwemmen in de gracht en dommelen op bootjes. Piesen tegen bomen met hun vrienden en daarna met zijn allen slapen op een veel te kleine bank. Ze zullen studeren en er halverwege mee kappen voor een baantje in de horeca. Nog meer vrienden maken. Huilen van het lachen.

Over zesentwintig jaar ga ik uit eten met mijn dochter. Misschien kookt Nadim dan wel. Met mijn zoon en dochter zal ik nazitten tot ik bang ben niet meer te kunnen fietsen. Hun vrienden zullen aanschuiven, ik zal opstaan en op weg gaan naar huis. Op weg naar B.

Met al dat geluk in mijn kraag door de stad onderweg zijn naar B is het beeld waarmee ik mijn boek over Amsterdam zou laten eindigen.

Je zou het niet droog houden. Er bleef geen snipper van je heel.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Excuusbrief (2)

stiltecoupe final

Lieve kindjes in de trein,

Tante Arie* heeft heel lang nagedacht of hij deze brief wel moest schrijven, maar na overleg met zijn juridisch adviseurs heeft hij het toch maar gedaan. Tante Arie schrijft jullie deze brief omdat hij zo’n spijt heeft van wat hij jullie, in de trein van Oslo naar Stockholm, heeft aangedaan.

Hopelijk zijn jullie het al lang weer vergeten, lieve treinkindertjes, maar tante Arie heeft toen, in de late avond van 15 augustus 2017, heel hard – eigenlijk veel té hard – tegen jullie geschreeuwd. Tante Arie zag zelfs hoe de jongste van jullie (die met die vieze luier en dat schattige snerpende stemgeluid) door de plotselinge luchtverplaatsing even zijn evenwicht verloor, maar gelukkig is niemand gewond geraakt.**

Schreeuwen hoort niet, dat weet tante Arie best. En al helemaal niet in een stiltecoupé. Tenminste, als dat is wat Stillhet betekent. Tante Arie kwam dat woord namelijk overal in de trein tegen: bij de deuren van de wagon en over de leuning van alle stoelen in ons rijtuig. Zijn Noors is nog wat roestig, maar gelukkig stond onder Stillhet ook het Engelse woord Quiet, en precies dát woord brulde tante Arie die avond zo hard naar jullie – of liever gezegd: naar jullie papa en mama, want die zijn verantwoordelijk.

Weten jullie, ome Konijn was in de trein heel hard bezig op zijn computer met hele moeilijke rekensommen voor een hele hoge school in Amerika en tante Arie had een kater.*** Dat is allebei moeilijk vol te houden met drie krijsende kinderen achter je. Niet dat tante Arie hier smoesjes loopt te verzinnen; hij wil alleen maar zeggen dat hij die stiltecoupé met opzet had uitgekozen. Ome Konijn had er zelfs extra voor betaald.

Noorwegen is keigoed voor kinderen, dat had tante Arie al snel gemerkt. Door het hele land liggen rubbertegels, en als een papa of mama ooit eens een keertje boos zijn op jullie, dan mogen jullie ze gewoon in de gevangenis gooien, want dat is dan meteen kindermishandeling. Grote Noren mogen niet schreeuwen. Als die überhaupt al praten, dan fluisteren ze. De enigen die altijd en overal het volste recht hebben om hun stem te verheffen en de tent af te breken zijn jullie, want kinderen zijn de prinsjes en prinsesjes van Scandinavië. Tante Arie begrijpt dat nu.

Als dit in Nederland was gebeurd, dan had tante Arie – mogelijk zelfs met assistentie van die brave, zachtmoedige ome Konijn – jullie alle hoeken van de stiltecoupé laten zien. Maar helaas, we reden door Noorwegen, met de NSB.**** Daarom betreurt tante Arie ten diepste wat hij heeft gedaan en biedt hij daarvoor zijn nederige, welgemeende excuses aan. In tweevoud. Zouden jullie de bijgesloten kopie van deze brief aan jullie advocaat willen doen toekomen?

Med vennlig hilsen,

 

Tante Arie

Amsterdam, 26 augustus 2017

____________________

* Veel kinderen van onze vrienden noemen ons tante Arie en ome Konijn.

** Tante Arie legt iedere eventuele letselschadeclaim bij voorbaat naast zich neer.

*** Vraag maar aan mama.

**** Norges Statsbaner, de Noorse spoorwegmaatschappij.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2014 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Het Jaar van de kreeft, een deceptie

Het jaar van de kreeft (1972) van Hugo Claus was al eens verfilmd met Rutger Hauer en Willeke van Ammelrooy. Rutger Hauer – ik kan geloof ik weinig slechts over hem horen –  is niet de enige overeenkomst tussen deze film en De Beste Nederlandse Film Volgens het Publiek’ ooit: Jan Wolkers’ Turks Fruit. (1969)

Het jaar van de kreeft gaat over een stormachtige relatie van een kunstenaar met een vrouw die later aan een ernstige ziekte overlijdt. Intussen moet het vooral over seks gaan, het zijn de vroege jaren ’70.

Ik las beide boeken in de jaren ’80 en was meer een Turks fruit adept dan dat ik nou zo’n fan van Claus’ variatie was.

Nu Luc Perceval het boek geënsceneerd heeft voor toneel met Gijs Scholten van Aschat en Maria Kraakman, kan ik niet anders dan concluderen dat dit boek alleen als ballet op de planken de moeite echt waard zou zijn. Het voortdurende spel van aantrekking en afstoten laat zicht toch het mooist fysiek tonen in een choreografie. Maar Scholten van Aschat en Kraakman zijn géen dansers. En ze zijn natuurlijk heel goede acteurs, maar ze staan in een stuk waar de subtiliteit die Claus nog wel eens weet aan te brengen in zijn boek hier toch ontbreekt, de tekst is uitgekleed en wat er overblijft is eigenlijk onnodig geworden.

Tijdens de repetitie moet Perceval gedacht hebben: ‘hoe beeld je nu uit dat mensen echt om elkaar staan te springen? En zie daar: laat ze springen. En dat gaat maar door, en het is treurig voor de acteurs die dat maar avond aan avond moeten doen, maar je blijft als kijker denken: de regisseur is er niet helemaal goed uitgekomen hier. Het toneelbeeld met 23 mannelijke opblaassekspoppen helpt ook niet bij het overtuigen dat er veel subtiliteit in Percevals benadering van dit stuk schuilgaat. In beide gevallen lijkt het eerste idee het al gered te hebben.

Het jaar van de kreeft is een voortdurend schreeuwend argument voor ballet als medium voor dit boek boven toneel.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Niet vandaag

Ik zag een promo voor het nieuwe seizoen van Kijken in de ziel. Twee militairen van hoge rang zeiden dat Nederland in deze generatie nog een oorlog mee gaat maken. Mijn hoofd tolde, raasde, zoekend naar een uitweg uit die voorspelling.

Het antwoord was snel gevonden: natuurlijk gelooft een militair dat. Ook al zetten we ons leger wereldwijd in voor goede doelen, uiteindelijk is een krijgsmacht er om je land tegen invallen te beschermen. Raison d’être dus ook, van de soldaat. Toch bleven die ernstige en overtuigde koppen me de laatste dagen bij.

Ren, liefste jongen. Ren.

Wat als dit de laatste dagen zijn van dit soort leven. Van de wereld die ik ken.

Ik ga hier iets opschrijven waarvoor ik me diep schaam: niet heel lang geleden kon ik nog naar nieuwsbeelden van een moeder met een verbrande baby kijken en geloven dat zij mij niet was, dat jij dat kind niet was.

Knuffel de dagen stuk. Word bruin van deze zon. Gil, huil en schater. Schraap je knie op het asfalt en eet ijs.

Ren bij me vandaan tot ik het in mijn hart voel rekken en sprint weer terug. Ik kus je in je nekkie tot je schreeuwt dat ik op moet rotten.

Hoe vrij we zijn, lief. Hoe breed onze wereld en onvermoeibaar mijn armen. Honderd van je zou ik nog omvatten. Zou ik er willen. Nog honderd van je.

Jij en ik, man.

En twintigduizend laatste dagen.

_________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Tabula rasa

duif copy

Deze week maakte Gilles van der Loo na een schijnbaar eindeloze afwezigheid zijn rentree op Tirade. En omdat hij er tijdens zijn vakantie lang over nagedacht had, schreef hij over de oorsprong van zijn verhalen: ‘Ik ben erachter gekomen dat er een dieper liggend begin is: een gevoel van plaats. Voor er een wie en een wat is, is er een waar.’

Gilles heeft makkelijk praten. Hij heeft richtingsgevoel. Ik niet. Als ik ergens linksaf sla, gaan mijn vrienden volautomatisch rechtsaf. Ik ben hun inverse TomTom, de stem in hun mentale routeplanner die met toenemende urgentie ‘Keer om, keer om!’ roept.

Dit schrijf ik niet uit koketterie. Ik beweer niet dat ik me te verheven voel om me met aardse zaken als noorderbreedte en westerlengte bezig te houden. Mij hoor je niet zeggen dat uit mijn gebrekkige oriëntatie logischerwijs een rijk en complex poëzietalent voortvloeit; dat ik welhaast onvermijdelijk zal toetreden tot het pantheon der werelddichters omdat ik duizelig word op rotondes.* Ik zeg alleen dat ik tussen A en B relatief veel van de wereld heb gezien.**

Sinds ik met M. ben, doe ik al helemaal geen moeite meer. M. is deels duif.*** Soms vraag ik voor de vorm hoe het kan dat hij zelfs na een ondergrondse metrorit door een onbekende stad precies weet waar we schuin over moeten steken, maar echt geïnteresseerd in een antwoord ben ik niet. Ik krijg toch altijd een onbevredigende wedervraag terug, zoals ‘Waar is de zon?’

Uiteindelijk ligt het allemaal aan de planeten, tot zover wil ik Gilles nog wel gelijk geven. Gisteren in Stockholm bijvoorbeeld, vertelde M. dat de zon overal op het noordelijk halfrond altijd – altijd – van links naar rechts beweegt, terwijl ik dacht dat ‘ie bij de overburen juist precies de andere kant op ging.**** Wel wist ik dat het water op het zuidelijk halfrond tegen de klok in door het putje draait in plaats van met de klok mee. En als de planeten zelfs aan water trekken, trekken ze ook aan ons.

Anders dan bij Gilles ligt voor mij de oorsprong van ieder verhaal niet in een besef van plaats, maar in onwetendheid: de botsing tussen het universum en fundamentele cluelessness. Mijn verhalen beginnen met een onbeschreven blad. Voordat er een wie, een wat én een waar is, is er leegte. De leegte tussen de oren van een naamloze hoofdpersoon die starend in het niets aan opmerkelijk weinig denkt.

___________________

* Een van de dingen die ik Wim Kok nog altijd kwalijk neem, is dat Nederland tijdens Paars is volgeplempt met rotondes. Ze zullen allicht veiliger zijn, maar vroeger, toen er nog gewoon kruispunten waren, kon je tenminste fatsoenlijk links, rechts of rechtdoor. Nu mag je welbeschouwd alleen nog maar rechtsaf.

** In 2003, twee jaar vóór de lancering van Google Maps, fungeerde ik als bijrijder en kaartlezer op reis naar Italië, waar ik met mijn toenmalige compagnon – de gewezen Amsterdamse herenmodekeizer A. – stoffen ging inkopen in Milaan. Pas tijdens een plaspauze op een verlaten parkeerterrein met van die ruighouten picknicktafels kwamen we erachter dat we ergens diep in Slovenië zaten.

*** De bioloog Rupert Sheldrake vertelt in Wim Kayzers Een Schitterend Ongeluk (VPRO, 1993) over het onverklaarbare richtingsgevoel van duiven. Onderzoekers probeerden van alles om hen te desoriënteren: ze experimenteerden met magnetisme, voorzagen hun proefduiven van matglazen contactlenzen en draaiden hen ad nauseam rond in een centrifuge. Wat ze ook deden, de duiven vlogen zonder noemenswaardige vertraging terug naar hun hok, zelfs wanneer de onderzoekers dat in de tussentijd stiekem hadden verplaatst.

**** Nog een voorbeeld: wanneer ik vroeger bij de clubkampioenschappen op de ene baanhelft tegen de zon in had geserveerd, serveerde ik op de andere helft net zo hard wéér tegen de zon in. Onze tennisclub – LTV Wessanen – lag in een afgelegen moerasgebied aan de rand van Wormerveer, misschien heeft dat er iets mee te maken.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Tot slaaf gemaakten

In Portugal las ik Anousha Nzume’s Hallo witte mensen, een intelligent boek over wit privilege, institutioneel racisme, een beetje zwartepietendiscussie en meer. Een bittere pil die elke witte keel zou moeten slikken. Het onderdeel over het slavernijverleden had ook mijn speciale interesse omdat ik daar al een poosje met stijgende verbazing over lees.

Het vriendelijke en raadselachtige land Portugal blijkt bijvoorbeeld volgens het Quest-scheurkalenderblad van 27 juli – die ik gisteren even aan het bijscheuren was – koploper in het vervoeren van slaven (volgens Nzume moet je de formulering ‘tot slaaf-gemaakte’ gebruiken, ik denk omdat in de woordenboekbetekenis van ‘iemand die aan een ander in eigendom toebehoort’ de kwestie te weinig geproblematiseerd wordt.)

In Toegenjevs Lentebeken wil de familie van de Duitse-Italiaanse  schone waar de Russische hoofdpersoon als een blok voor valt, niet dat hij zijn Russisch landgoed verkoopt, want daarmee verkoopt hij ook zijn lijfeigenen, en doet hij dus mee aan het in standhouden van slavernij. (Een fascinerend en wat onderbelicht boek aangaande slavernij is Frank Martinus Arions De deserteurs.)

Portugal vervoerde tot aan 1888 (Lentebeken is bijvoorbeeld van 1872) 5,8 miljoen mensen van Afrika naar Brazilië. Nederland staat op een vijfde plaats met 0,6 miljoen mensen. Andere vrolijke en welvarende vakantielanden als Frankrijk en Spanje bezetten respectievelijk de derde en vierde plaats met 1,4 en 1,1 miljoen mensen. In de top vijf ontbreekt dan alleen Engeland nog: 3,3 miljoen.

De Portugezen begonnen ermee, met de handel van slaven naar de Amerika’s, in 1442. Quest baseert zich op www.slavevoyages.org, de  Transatlantic Slave Trade Database. Het is een mooie, pijnlijke en precieze website die een goed begin vormt bij het je bewust worden van wat er gebeurd is.

Gijsbrecht Moelaert bijvoorbeeld, scheepskapitein van het fregat de Verwachting, vertrok op 27 maart 1792 van Vlissingen naar Congo, laadde slaven in voor Suriname, deed onderweg nog St. Helena aan, een handelspost waar wellicht een voorvader van Derek Walcott van boord gesleept werd. Moelaert voer nog 5 van zulke rondjes.

Een leerzame website met een goed zoekinstrument en gedegen achtrergrondinformatie en essays. Als je er een poosje doorheen bladert zie je beter wat het allemaal betekende en hoe massaal dit wel niet was. Met name witte mensen zouden daar goed kennis van moeten nemen, feiten helpen je grote blinde vlek te bestrijden. En uit Nzume’s boek concludeerde ik in elk geval dat ik wel zo’n blinde witte vlek had.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

 

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Olympia (fragment 1)

Lowlands is weer losgebarsten. De camping is vol vanaf donderdag, wanneer duizenden het veld op komen met hun tentjes, en dan moet het echte festival nog beginnen. Het is al meer dan tien jaar geleden dat ik daar zelf een tent opzette, half in een kuil, op de lip van de kampeerburen, aan de rand van een soort rokend Gallisch legerkamp.

Dat beeld kwam weer bij me op toen ik in de vlakte tussen de ruïnes van Olympia stond. Olympia en zijn heiligdommen waren toegankelijk voor alle vrije burgers van het antieke Griekenland, en volgens de overlevering was het tijdens de Olympische Spelen een drukte van je welste. Net als op Lowlands was er voor de happy few op een gegeven moment voorzien in een hotel, maar de rest moest kamperen aan de oever van de rivier (de Kladeos en de Alfeios). De Spelen duurden, net als LL, aanvankelijk hooguit een halve week – vol atletiek, religieuze ceremonies, prijsuitreikingen, kortom: feest.*

De Olympische boekhandelaar gaf me een stencil met een passage uit het Verslag aan El Greco van Griekenlands grootste en waanzinnigste twintigste-eeuwse schrijver, Nikos Kazantzakis. Over de oorsprong van Olympia als religieus centrum en de Olympische Spelen schrijft hij:

Stervelingen worstelden op deze mystieke plaats, maar de goden worstelden hier vóór hen. Zeus vocht er met zijn vader Kronos om zijn koninkrijk te vernietigen. Apollo, god van het licht, versloeg Hermes bij het rennen en Ares bij het boksen – intellect overwon tijd, licht overwon de duistere krachten der bedrog. De helden waren de volgenden na de goden om hier te wedijveren. Pelops kwam uit Azië, versloeg de bloeddorstige barbaar Oinomaos en trouwde diens paardentemmende dochter Hippodameia. (…) Een ander held, Herakles, kwam hier na het uitmesten van de stallen van Augeas om grote offers te brengen aan Zeus, de nieuwe god. Op de as die overbleef van de slachtoffers die hij verbrandde, richtte hij een altaar op en riep hij de eerste Olymische Spelen uit.

Het mooie van mythologie is dat alle varianten tegelijk waar mogen zijn. Marjoleine de Vos maakt dat bijvoorbeeld duidelijk in de essays die zullen verschijnen in de bundel Doe je best. De stichtingsverhalen van de Olympische Spelen bestaan zonder moeite naast elkaar. De grote tempel voor Zeus in het midden van de vlakte aldaar verbeeldde ze ook allemaal.

* De antieke Spelen hadden zelfs een equivalent voor het Holland Heineken House. Winnaars werden bekroond met een lauerkrans, maar ontvingen als prijs daarnaast meestal bronzen ketels, gedenkstenen en een epinikion (overwinningsode). De laatste werd geschreven door beroemde dichters als Bacchylides of Pindaros, en uitgevoerd met zang en dans door een koor, om de winnaar te eren.

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Dreams of leaving

IMG_4863Het afgelopen cursusjaar gaf ik les aan de Schrijversvakschool. Tijdens de eerste les – het vak was proza en mijn studenten kregen de opdracht een kort verhaal te schrijven – vroeg iemand me of ik nog ging uitleggen hoe je een goed verhaal schrijft; waar zoiets aan moet voldoen.

Mijn antwoord was dat ik dat niet kon. Er zijn een hoop mensen die je kunnen vertellen wat de regels zijn, maar er zijn een hoop goede verhalen die de regels breken.

Zoals die dingen gaan kwam ik er al doende achter waar een verhaal voor mij mee begint.

Wanneer het over schrijven ging zei ik altijd dat het begint met woorden, met een personage dat beschrijft wat het waarneemt. Dat ik mezelf daarna pas de vraag stelde wie diegene, de beschrijver, is.

Dat zei ik altijd, maar ik ben erachter gekomen dat er een dieper liggend begin is: een gevoel van plaats. Voor er een wie en een wat is, is er een waar. 

Een decor moet een bepaalde kracht in zich hebben. Vind de plaats en de handeling volgt vanzelf omdat personages zich voegen naar plaats, en handeling voortkomt uit het krachtenspel tussen de personages. Idealiter isoleert een plaats haar personages, waardoor ze onder druk komen te staan en handelen wordt afgedwongen, onontkoombaar is. Ik zei hier al iets over op Tirade.nu.

Voor mij is schrijven een vlucht, niet zozeer van de werkelijkheid maar naar een andere werkelijkheid, naar binnen toe. Als ik schrijf ken ik geen twijfel, ben ik vrij. Ik vind de plek en luister, kijk, noteer.

De laatste week van onze vakantie brachten we door op een vervallen landgoed in de Auvergne, waar we door een huizenruil terecht gekomen zijn. Het huis had onder meer een salon, een biljartkamer, twaalf slaapkamers en een kelder met lege vertrekken waar het spinrag aan je bleef plakken wanneer je er doorheen liep. Ik hing een schommel op in het eikenbos dat bij het domein hoorde en dacht aan Amsterdam. Nu zit ik hier in de Jordaan en ben ik ook nog daar.

Mijn dromen van vertrek, mijn dissociatieve aard, mijn het is hier nooit goed genoeg, misschien is dat geen ontevredenheid of verveling, maar zijn het de plaatsen die me roepen, die aan me trekken; om aandacht vragen.

‘Kom,’ zeggen ze. ‘Hier moet je zijn. Kom zitten op een bed van klimop en kijk hoe de jongen schommelt. Heen en weer en heen, het zonlicht breekt op zijn gezicht. Hij kijkt naar een punt achter je. Draai je om en merk dat je door zijn ogen ziet, dat je de jongen bent geworden die naar zijn vader kijkt. En weer en heen. Je hebt vuile nagels. Een splinter in de boog van je voet veroorzaakt een ontsteking die…

 _________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Øpståndig

non smoking plant

I get scared, like, in Sweden. You know, it’s kind of empty. Everything works. If you stop at a stoplight and don’t turn your engine off, people come over and talk to you about it. You go to the medicine cabinet and open it up and there’ll be a little post saying: ‘In case of suicide, call this number. You turn on the TV, there’s an ear operation… These things scare me.

Het bovenstaande citaat is afkomstig van Lou Reed uit de film Blue in the Face* (1995), een los-vaste serie improvisaties door een bonte stoet New Yorkers in en rond een tabakswinkel in Brooklyn. Ik moest eraan denken toen ik M. de afgelopen week vergezelde naar CADE, de enige informaticaconferentie die haar eigen jaartelling eropna houdt. Dit jaar was de 26ste editie in Göteborg.

Nu, na ruim twintig jaar, lijkt Reeds beschrijving van Zweden raker dan ooit: peuters hebben zelfs op hun trapfietsjes een helm op, volwassenen rijden uitsluitend nog hybride, vrouwen dragen anti-verkrachtingsfluitjes en als je even naar buiten stapt voor een sigaret, blijkt meteen dat je de enige bent. In 2025 moet het hele land zelfs volledig rökfritt zijn. En ze zijn goed op weg: als de Zweden überhaupt nog roken, vapen ze.**

Ik word daar niet per se bang, maar wel een beetje øpståndig van.

Al na mijn eerste week in Scandinavië krijg ik zin om demonstratief een zware Van Nelle op te steken in een kinderdagverblijf, om de rook uit te braken in de bek van zo’n veel te gezond middelbaar joggingwijf, om m’n peuk uit te drukken in het hipsterknotje – de man-bun – van een blozende jonge vader op pappaverlof. Ik wil het allemaal, maar toch doe ik het niet; M. gaat net zo lekker met zijn carrière.

Vandaag rijden we met de trein naar Noorwegen, maar in Oslo zal het niet veel beter zijn, vrees ik. Betutteling met verse zalm. Wel hoorde ik dat nota bene Denemarken tot voor kort verrukkelijk rekkelijk was op het gebied van antirookwetgeving: daar kon je een luttele tien jaar geleden zelfs in de supermarkt gewoon doorpaffen. Had ik dat maar eerder geweten, er stonden asbakken bij de groenteafdeling.

Paul Auster, de schrijver van Smoke, schreef ook: ‘The world is probably better with its militant anti-smoking laws, but something else has been lost, and whatever that thing is (a sense of ease? tolerance of human frailty? conviviality? an absence of puritanical anguish?), I miss it.

Ik mis het ook, nog voordat ik ga stoppen.

_______________

* De opvolger van Smoke (ook 1995) met dezelfde cast, aangevuld met glansrollen van onder anderen Madonna, Jim Jarmusch, Michael J. Fox, Lily Tomlin en Lou Reed als ‘man with strange glasses.’

** Vapen (spreek uit: vepen) doe je met een e-sigaret die je eerst moet opladen, net als een telefoon. In zo’n e-sigaret zit een ampul met e-vloeistof die verwarmd wordt door een atomizer. Vervolgens inhaleer je de ontstane e-damp, die e-ventueel nicotine, maar een verder onschadelijk, frisgroen aroma bevat, zoals lavendel of eucalyptus. Geen e-ne reet aan dus.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Dailies

De techniek kun je leren, maar waar het écht om draait in het schrijversvak is een unieke – of in elk geval originele – kijk op de wereld. Soms twijfel ik wel eens of ik daar zelf ook mee gezegend ben. Gelukkig ben ik bijziend, denk ik dan. Dat is tenminste iets.

Op mijn negende kreeg ik mijn eerste bril. Ik begon meteen met min drie en een duizelingwekkende cilindrische afwijking die mijn perspectief (nog zo’n literair beladen woord) verwrong als een lachspiegel.

Ik was al zó gewend geraakt aan mijn eigen gebrekkige zicht, dat die eerste correctie aanvoelde als een verstoring. Alles was veel te scherp, te definitief omlijnd. Behalve op de tennisbaan voelde ik me meer thuis tussen abstracte vlakken, vervloeiende vegen en de vage gestaltes die ik kende als mijn moeder en mijn zus.

Tegenwoordig heb ik omgerekend min acht* en voor iedere gelegenheid een andere bril: een transparante voor als ik wit of pastel draag, een gevlamd montuur voor zakelijke besprekingen en een matzwart model voor Zomergasten. Maar door welke bril ik ook kijk; ik zie altijd dezelfde hyperrealistische wereld.

Toen ik contactlenzen ging dragen, kwam de verwondering weer terug. Mijn eerste paar kreeg ik op mijn vijftiende. Door een chemisch onverklaarbare reactie met m’n traanvocht kleurden ze binnen een maand volledig zwart, synchroon met mijn ontwikkeling van zonnig jochie tot getroebleerde adolescent. Op heldere dagen was alles prettig gedimd, maar ’s nachts werd het me toch iets te noir, vooral op onverlichte wegen.

Later stapte ik over op modernere maandlenzen die prachtige halo’s en stralenkransen produceerden, vooral als je hetzelfde paar langer dan drie jaar inhield. Door schimmelvorming en voortschrijdend materiaalverval ontstond een caleidoscopisch effect waar zelfs de meest trippy sciencefictionfilms niet aan konden tippen. Voor zo’n spektakel nam ik pijn en bloeddoorlopen ogen graag voor lief.

Sinds afgelopen week draag ik op medisch advies dailies – flinterdunne daglenzen die je ’s avonds gewoon in de prullenbak gooit. Het comfort voelt optimaal, maar de wereld is weer teleurstellend normaal. Alles is scherp. Niets is nog een raadsel. Om mijn schrijverscarrière niet helemaal te verspelen, draag ik er voorlopig slechts eentje.

____________________

* Leesbril niet meegerekend. 

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten