Jamie

hartje

Jamie is heel anders dan de andere daklozen in Austin. Jamie is doof. En geil. Eerder deze week liep ik hem tegen het lijf op Guadelupe Street, vlakbij de campus. Eigenlijk botste hij min of meer tegen mij op toen ik Café Medici verliet met een koffie verkeerd en een breakfast taco in mijn hand.

I’m hungry’, schreef hij in een kladblokje dat hij uit zijn achterzak haalde. Hij had zijn jeans afgescheurd tot hotpants en de onderkant van zijn T-shirt opgeknoopt tot een geïmproviseerd topje. Met dezelfde zwarte stift waarmee hij in zijn schriftje krabbelde had hij zonnestraaltjes rond zijn navel getekend. De wijde boord van zijn shirt was afgezakt over een knokig schoudertje dat hij koket optrok en naar me toedraaide. Hij was mager, maar niet té mager, dacht ik en bood hem mijn taco aan.

Een vriend van me raakt opgewonden van jongens met een kunst- of gipsbeen. Zelf heb ik dat met doven. In eerder werk schreef ik al lyrisch over een puber in Krommenie met een gehoorchip op zijn achterhoofd, maar die was goed doorvoed en all-in verzekerd. Kleine Jamie, die op zijn hakken hoog boven me uittorende, schuimde in doodse stilte de stegen van Austin af, verhuurde zijn haarloze lichaam aan allerlei ongure truckchauffeurs en sliep in portieken. Allemaal slecht voor je, ik weet het, maar het maakte hem alleen maar geiler.

Ondanks het doorgaans vluchtige karakter van dit soort ontmoetingen bleef Jamie nog even achter me aan zwikken op zijn pumps. Ouder dan 22 kan hij niet geweest zijn: een verdroogde, maar volle bos blonde krullen, zijn gebit nagenoeg intact en relatief wit oogwit voor een straathoertje met een drugsprobleem. Half over zijn wang liep een veeg lichtroze lipstick, maar nergens een spoor van baardgroei te bekennen.

Driftig bladerde hij terug in zijn schrijfblokje en liet me ‘I’m Jamie’ zien. Ik schudde zijn hand en zei ‘I’m Adrian’, want van Arjen raken zelfs horende Amerikanen in de war. ‘Do you need any money?’ vroeg ik nogal stompzinnig – het wond me op dat hij steeds naar mijn mond moest kijken vanwege het liplezen. Ik vroeg me af hoeveel een hete douche wel niet zou schelen, maar M. zag me al aankomen; die heeft een minder groot hart voor kansarmen dan ik.

Een streng religieus plattelandsmilieu, seksueel misbruik achter de gymzaal, oogverblindend androgyn, wreed verstoten en ook nog eens doof. Misschien vulde ik te veel in, maar hoeveel geef je daarvoor? Wat is een redelijk bedrag? Ik wist dat ik ergens tussen een royale aalmoes en de prijs van een pijpbeurt in moest zitten om Jamie niet op verkeerde gedachten te brengen. Verder wilde ik hem graag compenseren voor het feit dat ik hem in een ander leven, onder andere hygiënische randvoorwaarden zonder aarzeling zou hebben besprongen. Voor gederfde inkomsten, zeg maar.

You’re very beautiful’, zei ik om het in ieder geval vermeld te hebben. Meteen was ik opgelucht dat Jamie niet kon horen hoe creepy ik klonk. Hij lachte maar wilde niet op de foto. In een plotselinge haast graaide ik alles wat ik had bij elkaar – tien dollar in losse biljetten plus wat muntjes – en terwijl ik hem het geld gaf, tekende hij snel een hartje op mijn hand.

Die was ik voorlopig niet meer.

_______________

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceert diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Help, een brief!

‘Er zijn vast miljoenen mensen over de hele wereld die nooit een liefdesbrief krijgen… Ik zou hun voorman kunnen zijn,’ aldus Charlie Brown. In de tweede helft van de vorige eeuw klonk dat een stuk zuurder dan vandaag de dag. wie krijgt er nou nog een liefdesbrief? Daarvoor is het app’je in de plaats gekomen, als je geluk hebt met tekst, maar de meesten zullen het moeten doen met enkel een hartje <3. E-mail lijkt me niet geschikt voor zulke epistels, al was het maar omdat ze niet te parfumeren zijn, ik noem maar wat – of zou sexting de liefdesverklaring van deze tijd zijn?

In mijn volwassen leven stond de teller van verstuurde brieven lang op 1. Ik stuurde ooit een brief (geen liefdes-) aan een vriendin die net verhuisd was, maar het antwoord kwam in de vorm van een lange telefonade, zodat onze voorgenomen correspondentie een vroege dood stierf. Sinds kort zijn er zomaar twee brieven bijgekomen. En er komt nog antwoord ook, waardoor zich de vraag aandient: hoe nu verder?

Met die paar brieven aan epistolaire ervaring kan ik wel wat hulp gebruiken. Oefening om mijn gedachten op papier (of het scherm) te zetten heb ik, naar ik hoop, niet meer nodig, maar het vinden van een onderwerp dat het waard is om briefpapier en inkt aan te spenderen is een ander verhaal. Hier op het blog klik ik op de knop ‘publiceren’ in de wetenschap dat ik alles nog kan aanpassen of terugtrekken, terwijl de brievenbus onverbiddelijk is. Niet dat dat me beangstigt, al word ik me des te meer bewust van wat ik schrijf. Tegenstrijdig genoeg, want in principe is er maar één lezer aan wie ik schrijf, geen buitenwacht.

Ik heb veel brieven gelezen van anderen, zij het uitsluitend in boekvorm gepubliceerde. Oudjes hoor. De didactische brieven van Seneca, de banter van Petrarca, de wisseling van Abelardus en Héloïse – alles met het idee dat er niets mooiers bestaat dan dat. Maar er is nog veel meer moois: de brieven van August Willemsen, bijvoorbeeld. Toen ik me onlangs aan het schrijven van een brief zette, veranderde van het een op het andere moment ook mijn leesgedrag. Op het nachtkastje liggen nu weer de brieven van Marian Plug en Willemsen, die pak ‘m beet een halve eeuw beslaat. Ik heb de brieven van Kellendonk en het brievenboek van Ilja Pfeijffer, hoe doorgecomponeerd ook, uit de kast gehaald om eens te kijken hoe ze het doen, en wat ze eigenlijk allemaal schrijven en met wie ze dat delen.

Ongemerkt schreef ik over de jaren ontelbare ‘brieven aan mezelf’, zo zou ik ze althans kunnen noemen, alle aantekeningen, dagboekachtige notities en verhaalgelijkende schrijfseltjes. Het verschil is alleen dat ik die pennenvruchten verder als doodgeboren beschouw omdat ze voor niemand in de buitenwereld zijn bestemd, zelfs niet voor één ander paar ogen. De uitdaging zit nu juist in de vraag hoe ik mijn wederwaardigheden en wetenswaardigheden voor de ander interssant kan maken en daarbij misschien ook voor mezelf. Wat kan je ook vinden op Wikipedia en waar heb je mijn krabbels voor nodig? Ik richt me om te beginnen op mijn herinneringen, ervaringen en gevoelens (voor zover niet op internet beschikbaar). Het intieme medium dicteert dat welhaast, want een brief schrijven betekent nu eenmaal tijd maken en aandacht schenken, in tegenstelling tot alle digitale vormen die er zijn om communicatie te versnellen. De pen vertraagt het schrijfproces juist, zodat er uit de grote grabbelton bovendrijft wat er echt toe doet: het unieke en intieme.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

De fenomenen – Jean Dubuffet

Je hoeft niet eens knetterbezopen te zijn om te denken dat het oppervlak van een muur je van alles te vertellen heeft. Het helpt natuurlijk wel. Op een zonovergoten dag staar je naar tien vierkante centimeter zand naast je badlaken, peinzend volg je de nerf van het hout van je tafel naast je laptop, je verdiept je in twintig centimeter van zijn of haar huid, na een val kom je bij op bosgrond waar je eerst aandachtig minutenlang de humuslaag monstert.

 

vrijwel) niets -. Weinig

doet er toe. Het voorwerp
dat ik fixeer, is op zoek
naar zijn woorden en hun

cercle. Ik schenk een glas

bier in; open de portable:
2, 3 absences zullen bekend

raken; een voorwerp raken;

er vrijwel nooit geweest zijn.

              (Hans Faverey, Gedichten, 1968)

 

Ik werd opeens gegrepen door ‘de fenomenen’ van Jean Dubuffet. In het Stedelijk Museum is een vleugel ingeruimd met zijn werk. Daaronder 18 lithografieën zoals opgenomen in zijn serie Le Preneur d’empreintes. Dat is een publicatie uit een groter geheel, 324 litho’s die hij maakte tussen 1958 en 1962, op zoek naar ‘de fenomenen’.

dubuffet_pagina_interna_0De serie in het Stedelijk is een heel mooi tussenvorm van abstract en heel concreet. Het zijn litho’s die tot stand kwamen door gedeeltelijk natuurlijke processen. ‘In deze werken, verzamelt Dubuffet afdrukken van verschillende oppervlakken die halverwege een proces zijn gefixeerd,  Dubuffet past procedures toe als verpulveren, samenvloeiing en gedeeltelijke vermenging van vloeistoffen op steen, met als doel visuele analogieën te bereiken met fenomenen die verband houden met natuur en in het bijzonder de aarde. Het resultaat, nog steeds een unicum in lithografie, is een spectaculaire ‘atlas’ van kleur- en zwart-witbeelden, ogenschijnlijk abstract en toch realistisch; een precieze en poëtische indeling van grote en onmerkbare, zichtbare en onzichtbare gebeurtenissen waarin de kunstenaar de wereld door de ogen van de geoloog, de botanicus, de landmeter en de kunstenaar lijkt te observeren en opnieuw te creëren,’ vertaal ik (herschrijvend waar ik het niet begreep)  een enthousiaste Engelstalige website uit Padua maar even, waar de volledige collectie ooit vertoond is.

IMG_6150Dan begrijp ik het ook beter. Dubuffet bestudeert de natuur, en dat is wat ik blijkbaar mooi vind. Ik fotografeer al jaren korstmossen op stenen zonder dat ik weet waarom. In welke film wordt van dit geniale idee nou ook weer gebruik gemaakt: de hoofdpersoon droomt of ziet voortdurend een patroon dat hij niet begrijpt maar dat iets voor hem betekent, hem iets lijkt te willen zeggen.  Aan het einde van de film, als de hoofdpersoon sterft zien we vanuit zijn stervend oog een patroon in het vloerkleed waarop hij ligt: het patroon.

Huiveringwekkend. De litho’s van Dubuffet raken aan een heel elementair zien, aan het willen ontwaren van betekenis in een grillig oppervlak, maar tegelijkertijd de geruststellende aanwezigheid van zo maar een oppervlak, een natuurlijk oppervlak waar we in de uiterlijk wereld altijd door omgeven zijn. Het betekent

vrijwel) niets. Weinig

 

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

 

Hier nog een fraaie van Dubuffet in het MoMa.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Over angst

IMG_5260

Angst heeft altijd een grote rol gespeeld in mijn leven. Hoewel het moeilijk is jezelf te vergelijken met anderen en er natuurlijk ook mensen zijn die de straat helemaal niet op durven, ervaar ik (op een niveau dat mijn normale functioneren niet extreem belemmert) elke dag wel een vorm van angst.

Waar ik als kind doodsbang was voor geesten is mijn angst zich met de tijd – een jaar therapie ten spijt – steeds meer gaan uiten als een soort algehele zorgelijkheid. Als mijn hoofd even niks te doen heeft maak ik me druk over allerhande shit.

Zelfde angst, ander jasje. Met mijn zoon door de stad fietsen en een vrachtwagen passeren bezorgt me standaard opdringerige beelden van uitglijden, mijn evenwicht verliezen, zijn hoofdje onder een van die dikke harde banden zien verdwijnen. Hier kun je veel over zeggen, maar dat hoeft niet*.

In het boek dat ik nu schrijf speelt angst een grote rol. Het is een gothic novel aan het worden, met een kleine dorpsgemeenschap als decor. Omdat ik niet zeker wist of de dreiging wel over zou komen heb ik ter lering het scariest novel of the year 2016 gedownload. Stranded, van Bracken MacLeod**.

Wanneer de Hollywoodfilmversie van een verhaal zich onder het lezen al aan je opdringt weet je dat een boek geen literatuur is, maar laat ik het daar niet over hebben. De effectiviteit van een boek als Stranded is onmiskenbaar, ook voor mij, die dit genre altijd links liet liggen: ik lees in elk vrij ogenblik en denk gedurende de dag meerdere keren aan het verhaal. Wat Stranded óók doet is me een goed gevoel geven over mijn eigen werk.

Kleine groep mensen: check

Geïsoleerd van de buitenwereld: check

Een hoofdpersoon die zich buiten die groep voelt staan: check

Dreiging die zich indirect meldt, maar steeds zichtbaarder wordt: check

Het geleidelijk veranderen van de niet-hoofdpersonen van de groep, een subtiele verschuiving waardoor ook zij deel gaan uitmaken van de dreiging en de hoofdpersoon hen begint te vrezen: check

Op het internet – zoals bekend de enige bron van betrouwbare informatie – vond ik onderstaand lijstje van de verschillende mogelijke vormen van angst:

  1. Extinction—the fear of annihilation, of ceasing to exist.
  2. Mutilation—the fear of losing any part of our precious bodily structure; the thought of having our body’s boundaries invaded, or of losing the integrity of any organ, body part, or natural function.
  3. Loss of Autonomy—the fear of being immobilized, paralyzed, restricted, enveloped, overwhelmed, entrapped, imprisoned, smothered, or otherwise controlled by circumstances beyond our control.
  4. Separation—the fear of abandonment, rejection, and loss of connectedness; of becoming a non-person—not wanted, respected, or valued by anyone else.
  5. Ego-death—the fear of humiliation, shame, or any other mechanism of profound self-disapproval that threatens the loss of integrity of the Self; the fear of the shattering or disintegration of one’s constructed sense of lovability, capability, and worthiness.

In Stranded zitten ze alle vijf. In mijn boek, geloof ik, ook. Eén ding minder om me zorgen over te maken.

* Vrij naar P.A. van den Heuvel 

** Kan natuurlijk niet de echte naam van de auteur zijn

____________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Oldsmobile

speedometer oldsmobile

Het Dingemanspark, waar mijn vader woonde, lag middenin een natuurgebied in Nieuwkoop. Met de auto mocht je niet verder dan het bruggetje over en daarna direct linksaf naar de parkeerplaatsen, de rest moest je lopen. In de bocht draaide mijn vader zijn Oldsmobile dan alvast perfect in positie voordat hij zijn vriendin liet uitstappen om garagedeur 18 omhoog te trekken, zodat hij daarna in z’n vrij in één rechte lijn naar binnen kon rollen. Mijn vader kon goed rijden.

Mijn vader was de eerste met elektrische raampjes in de auto. Of de één-na-eerste. Zelf had hij controle over alle ramen tegelijkertijd, maar mijn zus en ik hadden achterin ook ieder ons eigen knopje om mee te spelen. Mijn vader had ook cruise control en een heel vette vering waardoor de Oldsmobile na elke beweging nog een beetje door bleef deinen.

Van oorsprong was de Oldsmobile wit met een roomkleurige bekleding, maar zo heb ik ‘m zelf nooit meegemaakt. Ik ken de Oldsmobile alleen als grijs, de kleur van dooiende papsneeuw, met een klodder vogelenkak op de motorkap. Van binnen was elk oppervlak bedekt met een geelbruin filmpje nicotine, waardoor de chroomstrippen rond het dashboard eerder goud- dan zilverkleurig leken. Als je instapte, trok je borstkas even samen uit protest tegen de zware sigarenlucht, maar na een paar minuten raakte je eraan gewend – ik wel tenminste.

Autogordels achterin waren in 1977 nog niet verplicht, en vooral op trajecten waar mijn vader graag ‘sportief reed’ – binnendoor over kronkelweggetjes door dorpjes als De Kwakel – schoven mijn zus en ik vrijelijk over het skai. Bij sommige bruggen gaf mijn vader gretig een extra dot gas en kwam de Oldsmobile zelfs even helemaal los van de grond, waardoor je een gierend gevoel in je maag kreeg. Doordat de getinte bovenrand van de voorruit sowieso al een vaalgroene gloed op onze gezichten achterliet, had ik misschien niet snel genoeg opgemerkt hoe bleek mijn zus inmiddels was weggetrokken. Het moet ergens bij Vrouwenakker zijn geweest dat ze met een verzwakt piepstemmetje aangaf een beetje misselijk te zijn.

Ik wil hier niet beweren dat bovengenoemde factoren – de rijstijl van mijn vader, de afstelling van de vering, de stank van de rook, het voorheen witte grijs – niet van invloed zijn geweest op de blijvende schade die mijn zus wist aan te richten in de Oldsmobile. Ik wil alleen maar zeggen dat de timing (mijn vader draaide juist het Dingemanspark op) én de tegenwoordigheid van geest waarmee ze haar elektrische raampje eerst dicht deed voordat ze het interieur onderkotste mij voor het eerst deden vermoeden dat ze zelfs dát op commando kon. Net als huilen.

____________________

Addendum

Tien jaar na het incident met de Oldsmobile bewees mijn zus nogmaals haar controle over haar maagklepje tijdens het overschrijven van mijn boekbespreking van De Walgvogel (Jan Wolkers, 1974). Aangeland bij het kopje ‘Mening’ legde ze na notatie van de dubbele punt haar pen neer en gaf niet zonder ironie een regel of vier, vijf over in haar schrift.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceert diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

 

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

We want plates!

Een maal per week speel ik ‘On-cannery-rowtje‘ bij het distributiecentrum van de Voedselbank in Amsterdam West. Aan een lange dubbele roltafel waar tweeënveertig kratten op passen, vullen we kratten voor enkele van de 18 uitgiftepunten in Amsterdam. Een goede plek om mensen te leren kennen overigens, ik sprak er al bankiers, secretaresses, studenten uit Japan, China, Zwitserland, Denemarken en Duitsland, herintreders, opgebrandenen, in-between-jobbers etc. De vaste krachten zijn een mooi soort no nonsense Amsterdammers.

Je komt in aanmerking voor een voedselpakket als je onder een bepaald bedrag besteedbaar hebt per week voor boodschappen. Blikken pastasaus, pasta, rijst, frisdrank, candybars, bonen, chips, crackers gaan er in. Wat er maar beschikbaar is. Twintig artikelen voor een gezin, ongeveer de helft voor alleenstaanden. De kwaliteit van het materiaal wisselt nogal. Het distributiecentrum is afhankelijk van wat het toegeschoven krijgt door supermarkten, producenten en particulieren, soms is er een pallet met potten bonen teveel dat naar ons toekomt, soms zit er een drukfout op een doos Kelloggs en ontvangen we die. Soms heeft een boer meer yoghurt gemaakt dan hij verkopen kan.

Er is een grondige administratie van wat er is, wat er ten laatste wanneer uit moet omdat de houdbaarheidsdatum dringt. De samenstelling is dus steeds verrassend. De inhoud soms goed soms heel matig. Er zijn met name momenten dat ik teveel vet en teveel suiker zo’n krat zie ingaan. Drie potten mayonaise voor een alleenstaande? Het heeft iets pijnlijks dat dat wat de supermarkten het best kunnen missen ook vaak de ongezondste dingen zijn. En automatisch zie je dan inkomensongelijkheid leiden tot welvaartsziekten.

DKHJwFpX0AEYkt8Speaking of which… Aan de andere kant van het spectrum staat de ziekelijke neiging liflafjes en hippe hapjes op curieuze wijze op te dienen.

Grondig geridiculiseerd door het hilarisch twitter account ‘We want plates!’ ‘The global crusade against serving food on bits of wood and roof slates, chips in mugs and jam-jar drinks’. Nooit meer een amuse op een lepeltje, een frietje in een miniatuur winkelwagentje of een biefstuk op een wijndoos. Borden! Willen!  We!

Ja…, en een beetje gezond eten.

 

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

Ging voor de Voedselbank werken toen hij deze documentaire zag.

Doneer!

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Voor altijd te jong

Een tijdje terug overleed een jongen uit mijn buurt heel plotseling. Ik mocht hem erg, leerde hem kennen via mijn hond Otis, die óók kan voetballen.

De jongen, W, kwam vaak aan de deur om te vragen of Otis wilde spelen. Ze konden samen uren ballen, en terwijl ik eigenlijk moest werken stond ik achter het raam te kijken naar het stralende gezicht van W. Aan het einde van de middag bracht hij mijn beest afgemat en dolgelukkig terug.

Toen ik doorkreeg dat de jongen in de krant W was, moest ik kort en hevig huilen.

Gisterenavond kwam ik een jongen van zijn leeftijd tegen, die in zijn eentje voetbalde op straat. Hij had een oranje bal, zo’n goedkope van een supermarkt.

‘Otis!’ zei de jongen. En tegen mij: ‘Hij kan voetballen, toch?’

We trapten een tijdje over. De jongen kon veel beter voetballen dan ik. Aan hem hád Otis echt iets. Hij speelde hoog en laag, links en rechtsom aan en mijn hond kopte alles braaf terug, met zijn tong uit zijn bek en een brede grijns op zijn smoel.

Toen ik zei dat we weer verder moesten zei de jongen dat hij Otis kende van W.

‘Was hij een vriend van je, of familie?’

‘Mijn beste vriend,’ zei de jongen. Hij hield de bal stil onder zijn voet, zijn grote bruine ogen leken zich naar binnen te keren. ‘Ik heb veel gehuild.’

Ik zuchtte. Keek om me heen. ‘Shit, man. Ik mocht W heel erg. Verschrikkelijk, is het.’

Omdat hij alleen maar knikte en zweeg vertelde ik hem dat ik ook een beste vriend verloren heb. Onmiddellijk vroeg ik me af of dat wel mag, als veertiger een vreemd kind laten delen in je ellende.

‘Echt?’ Zijn open blik leek op die van W, die me op straat steevast groette en vroeg hoe het met me ging. W was een jaar of elf, maar kon me bejegenen alsof er geen leeftijdsverschil bestond. Voor mij was duidelijk dat hij een bijzondere en warme man zou worden. Het had iets verdrietigs te beseffen dat ik altijd te oud zou zijn om een vriend van hem te maken.

‘Als je met Otis wilt voetballen kan je gewoon aankloppen,’ zei ik tegen de vriend van W.

Terwijl ik verderwandelde dacht ik aan hoe onze buurt in recordtijd geld bijeen had gebracht voor de begrafenis in Marokko.

Ik dacht aan een kleine kist in het kille ruim van een vliegtuig. Aan het voetbaljongenslijf van W, op weg naar het dorp van zijn vaders vader.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Grote schoonmaak

Afgelopen zomer stuurde mijn uitgever me uit het niets het boekje Cleaning up New York (1976, 73 pagina’s) toe, over het schoonmakersbestaan van de Amerikaanse dichter Bob Rosenthal. ‘Weet niet waarom, maar dit leek me iets voor jou’, schreef hij op de begeleidende ansichtkaart. ‘Hartelijks vanaf een ver eiland!’

Zelf wist ik ook niet precies waarom: schoonmaken maakt me chagrijnig en van dichters word ik nerveus. Meer uit beleefdheid dan enthousiasme sloeg ik pas eergisteren, net aangekomen in Texas, het boekje voor het eerst open:

Dirt collects at the intersection between a solid surface and air. Some of the dirt is sitting on top of dirt and is really more in the air than on the counter or floor. The duality of surface and air is paralleled by a similar duality in cleaning, that of clearing and shining. The body does the clearing and the mind does the shining.

De truc bij heel dunne boekjes is om het na iedere inspirerende passage meteen even weg te leggen. Dan geniet je er langer van. Dus trok ik mijn rubberhandschoenen aan en liep met een plamuurmes, een spuitbus Clorox Bathroom Cleaner, schuursponsjes en een bus desinfecterende doekjes naar de wasbak, waar zich tijdens mijn afwezigheid een dikke stuclaag van uitgespuugde tandpasta had opgehoopt. Mijn M. doet niet aan wegspoelen.*

Per hoofdstuk werkt Rosenthal systematisch alle huishoudelijke klusjes af, steeds het moeilijkste het eerst en dan van boven naar beneden. Over de keuken schrijft hij:

There is a choice involved with cleaning that is not involved with cooking – that is, the choice whether to do it or not. I realize some people choose not to eat but I doubt they do very much cleaning either.

Als ik er niet ben, gaat M. gelukkig uit eten. De keuken is vlekkeloos.

Mijn persoonlijke blinde vlek is de vloer. Ik stofzuig alleen als mijn schoonfamilie langskomt. Het is niet zozeer een blinde vlek, als wel een moedwillig negeren. Mijn moeder had een obsessie met onze plavuizenvloer. Zij zoog twee keer per dag. Elke waterdruppel werd subiet opgeveegd, de deurmat bij onze achterdeur besloeg de helft van de keuken en vriendjes en vriendinnetjes die bij ons thuis kwamen spelen, kregen een paar beschamende leenpantoffels die ze over hun eigen zweetsokken moesten aantrekken. Het leeuwendeel van mijn jeugd heeft mijn moeder op haar knieën met een dweil doorgebracht. Daar pas ik dus voor.

[The vacuum cleaner] is buzzing, humming next to me. I pull the rug attachment off and contemplate the bit on the hose. Now in my adventures, I can go all the way! I fuck the sucking vacuum. The suction is just strong enough to give realistic tension to the skin of my cock. It is nice. But it doesn’t go anywhere, there is only one speed.

Bijna alles – de werkvolgorde, de selectie van schoonmaakmiddelen, zelfs het plezier en de hele Gestalt van het schoonmaken – heb ik van kamer tot kamer tot in de kleinste hoekjes gretig van Rosenthal overgenomen, maar hierin heb ik hem niet kunnen volgen. In Austin hebben we alleen een veredelde kruimeldief.**

We spreken elkaar nauwelijks, mijn uitgever en ik. Als hij niet op zijn eiland zit, ben ik in Amerika. Toch weet hij kennelijk álles van me – tot aan mijn overzeese toilethygiëne toe – en stuurt hij me een boekje waarvan ik zelf niet eens wist dat ik het nodig had. Alles glanst en glimt. Het zou kunnen dat zijn mensen me ook hier in de gaten houden, maar ‘t lijkt me waarschijnlijker dat ik het gewoon enorm met hem getroffen heb.

_________________________

* M. poetst niet, maar kauwt met z’n blik op oneindig en z’n kop bij Gödel een paar minuten op zijn tandenborstel, waarna hij de boel met minimale inspanning uit zijn mond laat vallen. Hij spoelt na met mondwater dat zich in de wastafel mengt met de tandpasta en traag richting het putje zinkt.

** Zie foto.

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceert diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Armoede, verdoving en de duivel

Ik had gisteren op de beurs op zeker moment 666 boeken verkocht, kort voor ik telde las ik tijdens het wachten op de volgende boekhandel  Satanstango uit van László Krasznahorkai, vertaald door Mari Alföldi.

“Hier komt het aan op wijsheid. Laat ieder die inzicht heeft het getal van het Beest ontcijferen; er wordt een mens mee aangeduid. Het getal is zeshonderdzesenzestig”.*

Krasznahorkai. Onthoud die naam. Wat nog niet zo makkelijk is. Je voelt de vleugelslag van de aartsengel van het kwaad in elke bladzijde in dit huiveringwekkend goede boek. Dat tijdloos is, de poëzie van welgeformuleerd proza kent en beelden schept die blijvend zijn. Armoede is een onderliggend thema. Of zoals Krasznahorkai schrijft: ‘Het grootste verlies is het verlies van de armoede, het vermogen om prachtige liederen te zingen als we arm zijn. Nu kennen we alleen  nog maar mensen die geen geld hebben. En iedereen heeft nog slechts één droom: rijk worden. Maar is dat werkelijk onze enige droom?’

Het regent 315 pagina’s lang in deze roman, zoals ook De seizoenen van Maurice Pons zijn sterke sfeer aan een bijna voortdurende neerslag dankt. En denk aan de de vier jaar van plensbuien in Marquez’  Honderd jaar eenzaamheid.

Hoe langer je over Satanstango nadenkt, hoe beter het boek klopt. Dat is niet iets wat je van veel hedendaagse romans kunt zeggen. Irimiás, een charismatisch zwerver verlost een groep tot naargeestig zuipen en hangen vervallen plattelanders**** van hun laatste geld, of hij redt ze van de ondergang. Hij is een prachtige figuur van wie tot het einde toe niet zo makkelijk te zeggen is of hij goed dan wel fout is. Dat prachtig laveloos je verdoven, zoals ook de dokter van het plattelandsdorp al jaren doet: zich dooddrinken met pálinka, een lokale brandewijn verwordt hij langzaam tot een oppermachtig God, of hij wordt waanzinnig: als iedereen in het dorp vertrokken is op zoek naar een beter leven ontdekt de dokter dat hij alle dorpelingen gewoon nog waarneemt, sterker nog dat hij schrijft wat ze doen en dat dat ook gebeurt, zo langzaamaan het boek*** schrijvend dat we aan het lezen zijn.

Een schitterende vondst, vooral ook omdat de dokter niet kan weten dat alle mensen al weg zijn, en negeert dat hij zichzelf langzaam aan het dooddrinken is.

‘Totdat ik opium neem is mijn ziel ziek.
het leven voelen vloert ons en vertroost.
Ik wil een Oost ten oosten van de Oost
en zoek in de opium de mystiek.**

 

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade


*
uit de Openbaringen van Johannes
**Pessoa, uit: Opiarium, vert. August Willemsen
***verfilmd door Béla Tarr, zeven en half uur.

**** Ik noem heier een aantal andere echt huiveringwekkende scènes niet, die het boek toch geweldig maken. Waaronder de  diepdroevige scene van de zelfmoord van een zwakzinnig meisje. Tot tranen roerend.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Lachen met Arjen

Arjen woont in Austin, maar een paar maanden per jaar is hij in Amsterdam. Als hij in de VS zit mis ik hem en als hij hier is zie ik hem soms weken niet.

Zo gaan die dingen. Gisteren belde hij.

‘Gilles van der Loo,’ zei hij. ‘Ik bel je maar even om te zeggen dat ik morgenochtend weer wegga, voor een tijdje.’

Zoals altijd bij dit gesprek – dat we zo’n drie keer per jaar hebben – telde ik razendsnel hoe vaak ik hem gezien had sinds hij nu in Amsterdam was. Ik kwam tot twee, en schaamde me.

‘Maar ik heb je zo weinig gezien.’

‘Eén keer per maand,’ zei Arjen. ‘Het is niet geweldig, maar we hoeven ons ook niet te schamen, Gil.’

Met opgetrokken wenkbrauwen keek ik naar B, die er eigenlijk op rekende samen een aflevering van Narcos te kijken. Ze knikte naar me, haalde een schouder op.

‘Arie,’ zei ik. ‘Ben je al ingepakt? Dan kom ik straks nog even langs.’

Arjen woont zo dichtbij dat een bezoek aan hem me steeds het gevoel geeft zeven te zijn, op weg om bij een vriendje te gaan spelen. Als ik boven kom staat hij altijd met een glimlach in de deuropening. Terzijde: toen mijn oudtante overleed vond ik het erg dat er iemand minder was die me met zoveel blijdschap aan kon kijken, gewoon omdat ik langskwam. Arjen compenseert dat verlies een beetje.

Al jaren is onze formule dezelfde. We draaien een jointje (Arjens specialiteit) en drinken een glas wijn (de mijne) en de rest van de avond gaat alles vanzelf.

Ik heb het niet bijgehouden, maar weet zeker dat hij de persoon in mijn leven is die me het vaakst heeft laten lachen. En ik ken een hoop grappige mensen.

Misschien mis ik dat nog het meest, als hij in Austin zit.

Lachen met Arjen.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Olympia (fragment 3)

De zon komt op om te belichten wat reisschrijver Pausanias lang gelden heeft beschreven. De oostkant van de Olymische tempel van Zeus toont de oppergod zelf, die net als zijn zoon (en kleinzoon) Apollo aan de andere kant soeverein het midden vult. Hij draait zich lichtjes af naar rechts en neigt zijn hoofd naar de jonge man naast hem, Pelops. Hij keert de figuur aan de andere kant al de rug toe, voordat er ook maar iets heeft plaatsgevonden. Oinomaos, koning van Pisa en daarmee van Olympia, was naar verluidt een barbaar. Aan weerszijden staan de vierspannen van Pelops en Oinomaos klaar voor een race die vele eerdere en latere races in de schaduw zou stellen.

Niets menselijks is de Griekse helden en goden vreemd. Oinomaos had een dochter, die hij zelf begeerde, net als Zeus zijn dochter Leto, de moeder van Apollo. Deze Hippodameia was het verboden te trouwen, ook omdat een orakel had voorspeld dat haar echtgenoot Oinomaos om het leven zou brengen. Wie naar de hand van zijn dochter dong, moest tegen hem racen met een vierspan en werd gedood als hij verloor. Velen legden zo het loodje. Totdat Pelops zich aandiende, zo vertelt Apollodoros de Mythograaf:

En toen Hippodameia zag hoe knap hij was, werd ze verliefd op hem en overtuigde ze Myrtilos, de zoon van Hermes, ervan hem te helpen. Myrtilos was de wagenmenner van Oinomaos. Dus Myrtilos, die ook verliefd op haar was en haar graag een dienst wilde bewijzen, liet het na de pinnen in de naaf van de wielen te steken en maakte dat Oinomaos de race verloor en, in zijn teugels verstrikt en meegesleurd, stief. Maar volgens sommigen werd hij door Pelops gedood. Terwijl hij stierf, vervloekte hij Myrtilos, omdat hij het complot tegen hem had doorzien, zodat hij door Pelops zou worden vermoord.

Volgens een andere bron gebruikte Myrtilos pinnen gemaakt van was om de assen van Oinomaos vast te zetten. Hoe dan ook, het blijft doorgestoken kaart. Met deze mythische race verovert Pelops niet alleen de hand van Hippodameia, maar neemt hij ook het koningschap van Oinomaos over. Nadat hij nog een paar koningen heeft afgezet wordt hij koning van het hele gebied, dat vanaf dan de Peloponneos heet.

Waar de westkant van de tempel laat zien wat de moreel-ethische standaard is, toont de oostkant een negatief exempel. Een caveat. Onder het toeziend oog van de hoger macht is alles mogelijk, zelfs sabotage in een van de oudste disciplines van de Olympische spelen. Waar veel op het spel staat (huwelijk, eer, status, geld) zal geen middel onbenut blijven om als winnaar uit de bus te komen. Houd er maar rekening mee.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Het fernweh voorbij

Ergens zijn, is ergens anders niet zijn. Het is de eenvoudigste waarheid die het moeilijkst te verstouwen is. Jarenlang heb ik in een café in de stad gedroomd van het strand en vice versa. Wonend aan de gracht verlang ik naar een uiterwaard, en in het bos lijkt me de concertzaal zo aantrekkelijk. Ik ben bijna nog nooit ergens geweest waar ik niet zou willen wonen, er is nauwelijks een tijdperk denkbaar waarnaar ik niet verlangen kan. Maar ik ben hier, nu.

‘Mijn eenzaam leven wandelt in de staten’ dicht Martinus Nijhoff in ‘De wandelaar’ om daar een reeks andere tijden en hoedanigheden aan toe te voegen: Kloosterling uit den tijd der Carolingen’, ‘Kunstenaar uit de tijd der Renaissance’, ‘Een dichter uit den tijd van Baudelaire’.

Ik zou wel andere dingen, op andere plaatsen willen zijn: natuurvorser uit de tijd van Humboldt, het Brazilië van Zweig, Amerikaan toen Indianen nog rondliepen, zeg Wisconsin 1849, kantoorklerk in 1921 in Lissabon.

Een ochtend in Delhi, India, een middag in Xi’an, China een avond in Kericho, Kenia. Ik ben een Schlemihl in het diepst van mijn gedachten. Peter Schlemihl*, een karakter van Adelbert von Chamisso ruilt zijn schaduw tegen een onuitputtelijke zak geld met de duivel en komt in het tweede deel van dit fascinerende verhaal in het bezit van zevenmijlslaarzen. Wanneer hij het heel koud gekregen heeft op de Noordpool gaat hij zijn kleren drogen aan de evenaar, elke stap is letterlijk zeven mijl, dus hij trekt rustig wandelend in een enorm tempo de wereld over. Schlemihl is het fernweh voorbij.

Mij zal dat nooit lukken. Ik verlang naar bijna alle plaatsen waar ik ooit geweest ben. Ik heb langzaamaan geleerd om te gaan met dit moeilijkste van de aardse gevoelens: elders te willen zijn. Er is een paar bezigheden tijdens welke ik nooit voel ergens anders te willen zijn. En ik stel me soms een persoon voor, een Russisch grootvorst op zijn landerijen op 125 werst van Moskou bijvoorbeeld,  in 1890 die aan de haard hartstochtelijk zit te dromen elders te zijn, en iets anders, bijvoorbeeld een uitgever in Amsterdam, aan de Herengracht, in 2017, in september.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade

* Adelbert von Chamisso Peter Schlemihls wonderbaarlijke geschiedenis verschijnt in het voorjaar van 2018 bij Van Oorschot in de vertaling van Martin Michaël Driessen.

 

 

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De macht grijpen

Er is een hoop te doen over de smeltende permafrost. Men zegt dat de CO2 die vrijkomt bij het smelten van die ‘eeuwigbevroren’ ondergrond de opwarming van de aarde drastisch kan versnellen en dat daar in geen enkel klimaatakkoord rekening mee gehouden is. Je vraagt je af wat de groene planeet nog meer voor adders onder haar gras heeft.

Items op het nieuws die de opwarming van de aarde / ontbossing / andere ecologische rampen aankaarten sluiten altijd af met een zinnetje over het niet- of nauwelijks meer te keren tij.

Als er in de afgelopen jaren in Nederland een politieke partij geweest is die zich uitsprak voor geboortebeperking dan heb ik daar niets van meegekregen, terwijl het de enige manier moet zijn om de uitputting van de aarde af te remmen.

Een beleid zonder geboortebeperking is een kortzichtig beleid, nog steeds geënt op het dogma van economische groei. Ik begrijp niet hoe we op de hoogte kunnen zijn van de ontbossing, plasticsoep, CO2-emissies en alle andere ellende die in onze biotoop gaande is en nog steeds kunnen denken dat we een grotere of evengrote volgende generatie nodig hebben om de huidige te onderhouden.

Ik ben geen voorstander van kinderbelasting of gedwongen sterilisatie, maar wil graag dat er wordt gewerkt aan bewustwording, tv-spotjes, internetreclame. Een foto van een drie maanden oude baby met de stapel vuilniszakken die dat kind in zijn korte leven al heeft weten te vullen ernaast.

Natuurlijk moet iedereen kinderen kunnen krijgen. Ik pleit zelfs niet voor een 1-kindregel, maar als alle ouders nu proberen niet meer dan 2 kinderen toe te voegen? Mocht het mislukken en ze krijgen er drie: geen harde straffen, maar wel een stekend schuldgevoel, zoals wanneer je bij de Gamma toch kiest voor die non-FSCplanken omdat het deze maand wat beter uitkomt.

Naast geboortebeperking moeten we het hebben over consumptiebeperking. Ik wil een keurmerk voor alle producten in de EU. De consument moet kunnen verwachten dat een keukengarde bij regulier gebruik honderd jaar mee gaat. Zoiets is makkelijk te testen. Als een product niet door de degelijkheidscontrole komt dan mag het niet worden verkocht. Jammer voor de Action, inderdaad.

Mode. Ook zo iets, die verandert tegenwoordig vijf keer per jaar en voor elk kledingstuk dat verkocht wordt gaan er tien* de versnipperaar in. Voor niets gemaakt, verpakt, vervoerd, verwarmd. Met dit plan maak ik me – weet ik inmiddels – niet populair, maar zo gauw ik dictator ben zal elke burger twee hansoppen uitgereikt krijgen: een wollen en een linnen. Met die pakkies mag iedereen doen wat hij wil: verven, er appliquées op naaien, ze bedazzlen, er modieuze scheuren in aanbrengen, maar twee nieuwe krijgt mijn onderdaan pas over vier jaar weer.

Elke burger moet minstens een jaar naar de huishoudschool om te leren hoe je omgaat met voedsel. Dit ter voorkoming van al die koelkasten met drie pakken rottende verse tagliatelle all’uovo erin en negen soorten industriële mayo. Voedingsmiddelen zonder feitelijk bestaansrecht zullen verdwijnen uit de schappen: dag strooikaas, margarine, bakboter, knijpfruit. Breek me de bek niet open.

Jesse, bel me. Ik heb zoveel goeie ideeën.

 

* giswerk

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Olympia (fragment 2)

De zon gaat onder achter de heuvels en beschijnt nog net de beelden hoog boven aan de grote tempel van Zeus. Het gouden uur maakt goud van Apollo’s marmeren gestalte. Mensen zien er op dit tijdstip altijd knapper uit maar dat heeft hij niet nodig. Zijn tors is een leeg doek, zijn uitgestrekte rechterarm een vleesgeworden abstractie. De zuivere overwinning te midden van de worstelende Lapithen en Kentauren.

De beeldengroep aan de andere kant van de tempel ligt nu in de schemering. Zeus tussen Pelops en Oinomaios en hun beider vierspannen, gevangen in het eeuwigdurend moment voordat hun paardenrenwedstrijd aanvangt. Op het spel staat Hippodameia, dochter van Oinomaios, huwelijkskandidate voor Pelops. Hun race was de eerste in de lange reeks van Olympische Spelen. Rondom de tempel (metopen) werkt Herakles gestaag door aan zijn twaalf werken, terwijl Athena hem een handje helpt. Na het uitmesten van de stallen van Augeas riep hij op precies deze plaats de Olympische Spelen uit. Welke van de verhalen de werkelijke stichting van de Spelen vertelt, doet er niet toe. Ze spreken beide vanuit de mythische voortijd tot het heden – in de vijfde eeuw v.C. en nu nog steeds.

Wat Apollo op dit uur vertelt is een verhaal dat naar alle kanten uitwaaiert. Het marmer verbeeldt de eeuwige strijd tussen barbaren en burgers, tussen oost en west, en de verhouding tussen goden en mensen. Alle krachten blootgelegd. Nikos Kazantzakis zegt het in zijn Verslag aan El Greco als volgt.

Op dit pediment zie je alle lagen van de hiërarchie: god, vrije mannen, vrouwen, slaven, wilde beesten. De god staat in het midden, rechtop en kalm, meester over zijn kracht. Hoewel hij de verschrikking om zich heen kan zien is hij onverstoorbaar. Hij controleert zijn wrok en hartstocht zonder anderzijds onverschillig te blijven, aangezien hij kalm zijn hand uitstrekt en de overwinning gunt aan de partij van zijn keuze.

Kazantzakis heeft minder oog voor de beeldengroep in de context van de Spelen. Als Apollo te midden van het strijdgewoel iets vertegenwoordigt dan is het beoordelingsvermogen. Hij treedt op als jury en is een voorbeeld voor iedereen die in sport en spel een oordeel heeft te vellen. Niet voor niets staat hij met zijn rug naar de valsspeler aan de andere kant van het gebouw, Pelops, die de wagen van zijn tegenstander saboteerde en hem zo de dood in joeg. Apollo staat voor fair play, zouden we nu kunnen zeggen, vrij van vals spel, omkoping en doping. Zonder aanzien des persoons.

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.