De misplaatste kamer

We hebben de hele nacht gereden. We hebben lang gereden. We willen stoppen. We kunnen het niet. Is er een acceptabel resultaat? Bedoelen we iets wanneer we praten?

Het is misschien een lange zit, het één na laatste gedicht dat ik op dit blog zal plaatsen, maar dat is het laatste stuk weg voordat je weer thuis bent altijd; meer nog dan de rest van de rit, die veel langer duurde. Om de laatste kilometers naar huis sneller voorbij te laten gaan, deden mijn zus en ik vroeger op de terugweg van vakantie altijd een spelletje. Wie het eerst vanuit het autoraampje de kerktoren, de brug en de watertoren van onze woonplaats had gezien kreeg, nou ja, tijdelijk het gevoel van eeuwige roem. Op den duur wisten we precies vanaf welk punt op de A2 het mogelijk was bovengenoemde herkenningspunten te zien, en vanaf die vakantie was het spel nog slechts een kwestie van seconden. Maar zo gaat dat altijd met lange zitten: uiteindelijk zijn ze niet meer dan een kwestie van seconden. Bij thuiskomst ligt er een zak snoep van de buurvrouw op tafel, en is er niet genoeg post voor mij gekomen.


Naar: Richard Siken | The dislocated room

De misplaatste kamer

Het is mijlenlang nacht geweest en dan beginnen de echte sterren in de paarse
         lucht, als kleine boten te ver van de kade,
te verdwijnen.
              En daar, in de verte, niet het beloofde land,
                                                      maar een Holiday Inn,
met bougainvillea die door het gaashek van het zwembad groeit.
       De deur wijd open: twee identieke bedden, identieke lampen, identieke
plastic bekers ingepakt in cellofaan
                     en hij zegt Nee Henry, laten we het niet doen.
Kun je het verhaal als stippellijnen door de kamer zien gaan?
       Hier is de wasbak om het bloed weg te wassen,
hier is de whisky, het gescheurde shirt, de tegel van de badkamervloer,
                het schijfje van de badstop
                       doorzeefd met gaatjes.
Hier is de jongen als een zak van vlees, hier zijn de motoren, de kleine kamer
       die geen kamer is,
de Henry die geen Henry is, de Henry met een naald en draad,
           die zich buigt over de flauwgevallen jongen
                            op de universele beddensprei. 
                    Hier is hij nog een keer, wordt dichtgenaaid.
Dus nu zijn we tot een reusachtig strijdveld gekomen, de warmte van het vuur,
      het vuur dat nog brandt,
                                               de hitte die ontsnapt als een gebroken belofte.
      Dit is het gedeelte waarin je weer in je kleren wakker wordt,
dit is het gedeelte waarin je probeert in het gebouw te blijven.
              Blijf nog even in de kamer, zegt hij. Blijf nog even
                                                                       in de kamer.

Dit is de plaats, zeg je tegen jezelf, dit is de plaats waar alles
          begint te beginnen,
de wonden onthullen een dikkere huid en dan opeens is er geen vloer.
                                         Ondertussen
is er iets onder het gebouw dat heel erg hard probeert
                 om je aandacht te winnen—
         een man met amandelogen en een rits die de lengte
                                                  van zijn ruggengraat nabootst.
Je kunt de schaduw zien die de man werpt
       op het linoleum,
hoe deze lijkt op een boot, de tegels heel precies doorsnijdt,
             de masten van zijn armen die tegen de ramen schrapen.
Hij wijst naar je met een glas melk
          alsof hij probeert te zeggen dat er
nu een soort blinkende ster diep in je verborgen ligt en hij
                                       moet het eruit graven met een mes.
                              De bel gaat, de hond gromt,
en dan laait de wind op, en het licht valt, en zijn mond
         klappert, en de hond
huilt, en het raam sluit nauw tegen de vieze regen.
Hier is de hal en hier zijn de deuren en hier is de angst
      voor het andere ding, het genadeloze 
                                        ding, je lichaam verdrinkt in zwaartekracht.
Dit is het ondertussen, het wachten dat plaatsvindt
      in de ruimte tussen
één bericht en het volgende, de plaats waar je zijn handen
                                     verwart met de kamer, de hond
            met de man, het bloed
                                              met de opengereten lucht.
Hij legt zijn handen op je hele lichaam om je in de kamer te houden.
                  Het is nacht. Het is middag. Hij rijdt. Het gebeurt
        allemaal opnieuw.
                   Het is liefde of het is het niet. Het is niet voorbij.
Je bent in een auto. Je bent weer in de berm. Je bent op een
                   hobbelige weg en er zijn overal criminelen,
                                            die verlangen naar gevaar.
                       Henry, zegt hij. Wie praat er?
Ik dacht dat ik de klank van ijs
                  op tand hoorde. Ik dacht dat ik de klank van tand op glas hoorde.
Open de deur en het licht valt naar binnen. Open je mond en het valt
        weer naar buiten.
Hij ligt bovenop je. Hij ligt naast je, vlak naast je om precies te zijn.
                Hij heeft de zachtste huid, helemaal om zich heen geslagen.
                                        Hij is het niet.
Jij bent het niet. Nu val je. Je zwemt. Dit is niet
         zonder gevaar. Je hebt geen
             adem. Je klimt opnieuw uit het verchloorde zwembad.
Niet alle noodzakelijke woorden werden ons gegeven.
                           Niets werd ons gegeven.
            We hebben de hele nacht gereden.
                           We hebben lang gereden.
We willen stoppen. We kunnen het niet.
Is er een acceptabel resultaat? Bedoelen we iets wanneer we praten?
              Is het genoeg dat we rillen
                                             om het geluid?
Linker hand tilt de vork naar de mond, voel het vlees
         door je keel glijden terwijl je denkt
                    Mijn keel. De mijne. Alles binnen deze lichtbundel is van mij.
De asbak en de kapotte lamp, de vieze oranje gordijnen en zijn
        geruïneerde shirt.
                         Ik was in je lichaam, baby, en het was een paradijs.
        Ik was in je lichaam en het was een kermisattractie.
Ze willen stoppen maar ze kunnen niet stoppen.  Ze weten niet
                                                                                   wat ze doen.
Dit is niet zonder gevaar, het hoe aan te raken, we willen het scherm
             niet helemaal
van onze ogen getild, slechts lang genoeg omhoog om de gaten te zien.
             Moe en verweerd en op de verkeerde manier aangeraakt,
                       ruw aangeraakt en bonzend in het licht.
Ze willen stoppen maar ze stoppen niet. Ze krijgen de kogel er niet uit.
                Snij me open en het licht stroomt naar buiten.
       Hecht me weer dicht en het licht blijft naar buiten stromen 
                                                                      door de hechtingen.
Hij krijgt de kogel er niet uit, denkt hij, en dan lukt het hem.
           Een klein stukje grind om een parel omheen te bouwen.
Middernacht juni. Middernacht juli. Ze zijn er nu al dagen mee bezig.
     De kogel er uit krijgen.
De kogel er uit graven en omhoog houden naar het licht, het licht.
                            De kogel er uit graven en omhoog houden naar het licht.

Vijftien verenballen 13, 14, 15

Naar: Ada Limón | Fifteen balls of feathers

13.

Aan de basis van een vogelveer zit iets wat een naveer heet.
            Het deel dat er eerder uitziet als een mensenhaar in zijn metalige borstel.

            Het klinkt als nagedachte of na-leven. Het is het deel net na de calamus en de
inferieure umbilicus dat het vogellijf in gaat.

            Ik wil er één. Wat gebeurt er na-veer? Na.

            Nadat we de ons opgegeven taken hebben volbracht,
                                   en eindelijk uit onze namen barsten.

Geen zorgen, ik geloof niet dat kolibries verliefd op me zijn,
                        geen enkele god is ooit verliefd op ons.

Het verhaal gaat dat Huitzilopochtli het hoofd van zijn zus afsneed,
                        het toen naar de hemel gooide om de maan te worden,
                        zijn andere broers en zussen werden sterren.

(Want er moet en grote leegte zijn en een grote manier om hem te vullen.)

Mijn stiefmoeder is thuis en ze belt
                         om te vragen hoe het gaat.

Ik zeg haar dat het me spijt, en ze zegt, Dit is simpelweg hoe mijn leven gaat zijn.

            De vrouw van de delicatessenwinkel is zo aardig zonder reden dat ik begin te huilen.

Er zijn momenten waarop ik veronderstel dat we op de onzen af moeten geven,
                        op andere momenten zijn de maan en de zon familie.




14.

Aan de rivierkant, zittend op de dikke witte stenen
                      onder de sparren,

kijk ik hoe ze zich uitkleedt en de stroming inglijdt.
                        Ze ziet er jong uit. Mijn vader is stil en boven onze hoofden
vormt de zon een punt om ons bijeen te drijven.

De laatste tijd herinner ik me dingen.

Dit is geen uniek verhaal –
            wat we in onze handen houden is onoplosbaar.

Het is de passage die ons versteld doet staan,
                        dit volle gewicht dat ons wel naar beneden moet trekken. 

Ze weet dat we naar haar kijken,
                        vindt het fijn te weten dat we er zijn terwijl ze onder gaat.


15.

In ieder verhaal heeft de kolibrie toegang tot beide werelden,
hij is de boodschapper, de gevleugelde koorddanser.

De migratie van zoveel mijlen voorbij ons werelds bereik,
en toch komen ze bij ons.

Terwijl ik deze lucht die ons gegeven is vorm probeer te geven,
                                 kan dit zachte gefluister van vleugels uit de andere wereld, het hiernamaals
            me ’s nachts wakker houden, hoewel op aangename wijze.

Ik weet wat je denkt:

Soms is het de regen en de verwarming,
soms is het de zonnegod.

Het meest denk ik aan het verhaal waarin de kolibrie
                        een vrouw van de Tarascan stam (mijn stam) leerde weven.

         Hoe zij een kolibrie de droogte door hielp,
         hoe ze regenwater opving en zoet maakte,
         hoe, vervolgens, de vogel haar leerde weven,
         hoe, vervolgens, het weven haar leven redde.


Afasie

Naar: Aphasia – Dorianne Laux

Het enige wat ze na de verlamming nog
zeggen kon was Venezuela, wijzend naar
de waterkan met de lichtblauwe rand,
haar éénwoordsbevel. En als ze
het heldere water opdronk en het glas
terug gaf was het opnieuw Venezuela,
dankbaarheid, wellicht, of het woord
nu niets meer dan een zucht, zoals de lucht
in het raam, de kussens een mistige betekenis
onder haar hoofd gelegen. Roze rozen
stierven af op haar nachtkastje, elk blad
een snipper in de vorm van een land
waar ze nooit was geweest, nooit ook maar
enige interesse in had getoond en nu
was het overal, in de perzik die ze optilde,
druipend, aan haar lippen, het witte doekje
in de tissuebox, haar kinderen wanneer ze
op bezoek kwamen, gedoopt met hun
nieuwe naam na iedere kus. En ’s nachts
fluisterde ze het, donker verdovend
in het oor van haar man als hij
voorover boog om te luisteren,
haar handen friemelend aan
haar knopen, haar borsten,
die ze omhoog naar het licht hield
als een geschenk. Venezuela, zei ze.

 

— 

Wanneer ik ooit zo dement ben dat ik nog maar één woord uit kan brengen, zal ik zo vaak als ik kan een busreis maken. Dat lijkt me heerlijk: drie meter boven de weg omringd door mede-bejaarden Europa voorbij zien komen. Een activiteit waar ik nooit ook maar enige interesse in had getoond opeens overal laten zijn. Ik weet nog niet welk woord ik zou willen zeggen als ik nog maar één woord kon zeggen, maar het zou iets moeten zijn dat even willekeurig en melodisch klonk als Venezuela. ‘Appelstroop’ is een kanshebber, hoewel het waarschijnlijk helemaal niet uit maakt welk woord ik nog zou kunnen zeggen – hoe zou ik immers mijn vreugde of onvrede over het betreffende woord tot uiting brengen? De uitroep ‘appelstroop, appelstroop, appelstroop’ zou me in alle gevallen onbegrip en een buslading vol appelstroop opleveren.

Komt dat laatste even goed uit. Ik ga alvast klaar zitten naast de lucht in het raam. Ik denk niet dat het ooit mogelijk zal zijn om vanaf hier een busreis naar Venezuela te maken, maar onderweg naar de Moezelvallei zullen wij, bijna-gecremeerden, alvast een wolk van as achter ons uit strooien.

18 april

De spieren beginnen te ontbinden – Jillian Clark

(Naar: The muscles begin to decompose)

18 april is een van mijn favoriete gedichten van sylvia plath
en ook een gedicht van mij
het is ook de dag waarop einstein doodging
het is ook de dag waarop virginia woolfs lichaam werd ontdekt in 1941
we werden allebei op 25 januari geboren

ik kan niet geloven dat dit een goede dag voor mij zal zijn
ik kan niet geloven dat mensen willen zijn waar ze zijn wanneer ze in een menigte zijn
ik wil niet geloven dat er niets is waarover ze zich zorgen maken


‘You’re’ is een van mijn favoriete gedichten van sylvia plath. De laatste regel, ‘A clean slate, with your own face on’ is een regel waarbij ik me verschillende dingen voor kan stellen. Eigenlijk is ze alleen mogelijk als ‘je eigen gezicht’ een leeg gezicht is, tegelijkertijd denk ik dat het onmogelijk is ergens je eigen gezicht in te herkennen (zelf zie je nooit hoe anderen jouw gezicht zien, en het enige waar een gezicht uit bestaat lijkt mij datgene dat het door anderen krijgt toebedeeld) en tegelijkertijd vind ik dat deze zin en dit gedicht veel hoopvoller klinken dan dit alles. De schone lei wil zeggen: Ik kan niet geloven dat dit geen goede dag zal zijn voor mij. Dit is een machtig gevoel: onderaan de wereld staan en een wereld hebben om tegenop te kijken, niet langer tegenop te zien. Tegelijkertijd: De spieren beginnen te ontbinden. Wanneer ik ‘s ochtends, in mijn bed, onder een deken kruip, voel ik ze trillen in mijn bekken, soms in mijn vragende handen.

Die Blende vom Gesicht!

Peter Rühmkorf  Ich butter meinen Toast von beiden Seiten

Schön, wenn einer mit Sprüchen vor euch hintritt, nichtwahr,
wo ihr bloss noch mit’m Kopf nicken braucht?!

Hier zum Beispiel haben wir unser PROGRESSIVES
THEATER ZUM MITSPIELEN, (wo die Selbstdarstellung
der Menschen wieder einmal voll greift –
Wäre das nicht ein echtes Freizeitangebot an Dich?)

Hier, gleich nebenan, entsteht ein INDIVIDUELL GEPLANTES
FERTIGHAUS,
(Kommunikationszentrum für alternative Lebensformen –
Sie müssen natürlich Ihre ganze Persönlichkeit mit einbringen!)

– Zu unserm Konzert für schöne Stimmen begrüssen wir heute ausserdem:
UDO JÜRGENS!
Udo, der bei uns so viel Erfolg hat wie in der DDR,
fasst auch heisse Eisen an, –

Manchmal glaube ich allerdings, diesen Schleim
kann die Menschheit auf Dauer gar nicht einschlürfen,
ohne dass sich ihr das Bewusstsein umdreht.
Deine Augen haben schon gar keinen Inhalt mehr,
so seh ich das. 

Manchmal dagegen scheint mir die Welt auch wieder ganz wirklich.
HIN! HIN! kuck doch hin, der Tag:
wie geht er so schön und flüssig über in andere
Zustände, während du ihm gesammelt aufs Blattgrün blickst –
Wie so gewaltig
schäumt ein Morgen an die Brüstung.

Auf die Knie vor diesem Augenblick!

Die Blende vom Gesicht!

Nicht, dass du erst auf grosse Gedanken kommst,
wenn deine Zeit schon vorüber ist –
Ideen rauschen so ran und fliegen vorbei, es stehn
aber gar keine richtigen Menschen mehr dahinter,
nur noch Betriebstankwarte,
nur Petroleumschwengel.

Was du machst, ist nicht jedermanns Sache, dies unter uns.

Und du hast irgendwie eine Meise, die keiner hat,
für die suchst du ein Weibchen.
In einer bekannten Gaststätte für Geistesgestörte
hältst du um Klartext an –
Ich aber sage dir: in einem Kopf passen viele Widersprüche.
Der verrückte ist immer im Dienst.
Ein Tragöde steht mitten im Leben.
Anders gesagt, ich persönlich butter meinen Toast
am liebsten von beiden Seiten.

Klar bin ich Kommunist bei diesem meinem Berufsrisiko.
Ich will das Glück für alle Anwesenden.
Bloss immer nur pfennigweise kommt die Arbeiterklasse
ganz bestimmt nicht vom Fleck!
Aber diese Flügelkämpfe im sozialistischen Lager
schau ich mir nicht länger mit an.
Über den Gram wird gelacht.
Melancholie erleidet Verfolgung.


— —

Het is heel lastig om rust in je hoofd te krijgen wanneer je structuur in je leven probeert te krijgen om rust in je hoofd te krijgen. Waar ik aan denk: of ik ontbijt in huis heb, of ik iedereen terug heb gebeld, of ik op tijd ga komen bij afspraken. Waar ik aan denk wanneer ik een kwartier te vroeg ben: of ik fruit heb gegeten, of er een kans bestaat dat ik op tijd op zal staan, morgen, de dag daarna – of ik de dag daarna nog iets te doen heb. Of ik genoeg boeken lees, en wanneer ik een boek lees, of ik het al terug moet brengen naar de bibliotheek, en wanneer ik het op tijd terug breng naar de bibliotheek: of het erg is dat ik het niet uit heb gekregen, welke niet erg is, want als ik het uit had gekregen, dan las ik vast tot vier uur door, in de ochtend, en als ik tot vier uur door las, kon ik in de ochtend niet op tijd het ontbijt, dat er was, opeten. En als ik het op tijd opat, had ik geen tijd om op te zoeken of op eten aan elkaar wordt geschreven, maar als zo ik aardig ben voor mezelf dat ik het niet erg vond als ik iets niet af of uit kreeg, dan kwam er vast niets uit mijn handen. Maar ik zal zo aardig zijn voor mezelf: als er van alles uit mijn handen kwam, dan waren ze vast ruw en eeltig. Was ich mache, ist nicht jedermanns Sache, dies unter uns.

Atmosfeer en Deur

Atmosfeer en Deur
Naar: Anne Heide – Atmosphere and Door

Sta me toe te lijden. Sta me toe mijn huis te bouwen van verbrande bakstenen en
dan. Sta me een weide van Hier toe.

Sta me de eens in twijfel getrokken Gratie toe. Want als het ooit het antwoord is
dat ik zou willen, zou ik nooit.

Sta me Goed Nieuws toe.


— —


Atmosfeer

Een grijze eend duikt met zijn hoofd het water in en zijn staartveren lijken op een scène uit Jaws. Een drietal koeien rent in draf door de weide en lijkt op een drietal Mustangs. Ik zeg Mustangs, omdat ik niet op een ander paardenras kan komen. Ik heb geprobeerd deze dingen zinloos te krijgen, maar het lukt me niet.


Deur

Ik wil niet dat er iemand aan het hardlopen is om 23.37 aan de overkant van mijn straat. Ik wil niet dat er iemand wegfietst van mijn huis. Ik wil niet steeds hetzelfde liedje luisteren, ook al klinkt het steeds anders. Ik wil alleen kunnen zijn. Ik wil sbs6 kijken. Ik wil hamburgers eten, en hotdogs, en heel lang heel hard bellen, maar niet in de trein. Ik wil naar de supermarkt. Ik wil alleen kunnen zijn, en een hotdog, en steeds een ander liedje luisteren, maar steeds hetzelfde voelen. Ik wil hardlopen, maar niet weg van iets, thuiskomen, maar steeds op de fiets van iemand anders, ook al is iedereen hetzelfde. Ik wil de telefoon ophangen, heel hard, omdat ik sbs6 kijk. Ik wil mijn mening verkondigen, maar niet op een website, en dat ik steeds iets anders voel, bij steeds dezelfde persoon. Ik wil naar Alaska, maar niet omdat het er koud is, omdat ik er warm genoeg voor ben. En als ik zeg dat ik de deur voor je ga sluiten, dan wil ik dat beamen, en blijven beamen, en dat de muziek hard staat, want alles is hard en op de televisie, waar ik niet ben, omdat ik er te warm voor ben, maar niet van het hardlopen. Ik wil niet vluchtig zijn.

Een dichters gedicht

Naar: A poet’s poem – Brenda Shaughnessy

Als het de hele dag gaat duren,
haal ik het woord opgefrist uit dit gedicht.

Ik heb het al in de eerste regel gezet, verplaatste het toen naar de tweede,
en nu komt het niet uit.

Het zit vast. Ik ben zo gefrustreerd,
dus ik ging naar buiten, mijn kleine ondergesneeuwde veranda op

en keek naar de druipende ijspegels, terwijl ik
een sigaret rookte.

Uiteindelijk rekte ik me uit en brak met blote handen een grote,
heldere punt van het dak.

En gebruikte het om een woord in de sneeuw te schrijven.
Ik schreef het woord sneeuw.

Ik kan mezelf niet uitstaan.


Heerlijk, een gedicht over niet goed uit je woorden komen. Daar heb ik niets aan toe te voegen.

Wat we als menselijke tederheid definiëren zit ieder van ons op een andere manier dwars


Ada Limón | Vijftien verenballen 9

Naar: Ada Limón | Fifteen balls of feathers

9.

De Azteken geloofden dat de vader
            van Huitzilopochtli een bal van veren was.

Dit is waar: een verenbal kwam uit de lucht gevlogen en maakte zijn moeder,
            Coatlicue, zwanger.

Hij werd een zonnegod. Een trotse god van oorlog. Mesvechter van obsidiaan.
            Zijn broers en zussen: de maan en de sterren.

Er was eens een bal van veren…

Misschien is dat hoe alle liefde komt,
            onverwacht en op een stoot van gemetamorfoseerde lucht.

Wat we als menselijke tederheid definiëren zit ieder van ons
            op een andere manier dwars.

Legendes spartelen wat na en wij gaan door ons aan te bieden
            aan de gewoontes van iedere dag.

Hier is mijn offer: mijn zangvogel in de handpalm van een vreemde.

 

Volgens Hannah Arendt is dat wat de mens bij uitstek tot mens maakt het vermogen om steeds opnieuw te kunnen beginnen. Zelfs wanneer we door een totalitair regime zoals dat van het nationaalsocialisme met de grond gelijk zijn gemaakt, kunnen we volgens haar onze restanten bijeenrapen en ze een andere ingeslagen weg op dragen. Door te beginnen met handelen, worden we opnieuw geboren en omdat de mens in staat is tot spontaan handelen, mogen we van mensen het onverwachte verwachten. Misschien is dat hoe alle liefde komt, onverwacht en op een stoot van gemetamorfoseerde lucht.

Maar waar Hannah Arendt hiermee de pluraliteit onder mensen grondt in het onvoorspelbare dus verschillend handelen van individuen, denk ik dat Limóns ‘wat we als menselijke tederheid definiëren, zit ieder van ons op een andere manier dwars’ misschien wel een nog definitiever verschil maakt. Hier zijn wij het niet die onszelf onderscheiden door actief te handelen, maar wordt er onderscheid gemaakt tussen ons op basis van hoe we behandeld zijn. Ik durf geen vergelijking met totalitaire regimes te maken.

Ondertussen spartelen de legendes van Huitzilopochtli wat na en gaan wij door ons aan te bieden aan de gewoontes van iedere dag. Dit is waar: we beginnen iedere dag opnieuw – met hetzelfde.

Als je wist

Naar: If you knew – Ellen Bass

Wat als je wist dat je de laatste zou zijn
die iemand aanraakte?
Als je in het theater kaartjes controleerde,
bijvoorbeeld, ze afscheurde, zou je misschien,
terwijl je de gehavende stukjes teruggaf
voorzichtig een handpalm raken,
je vingertoppen rakelings langs de plooi
van een levenslijn strijken.

Wanneer een man zijn rolkoffer
te langzaam door de vertrekhal rijdt, wanneer
de auto voor me geen richting aangeeft,
wanneer de winkelbediende in de apotheek
geen Dankuwel wil zeggen, vergeet ik
dat ze allemaal dood zullen gaan.

Een vriendin vertelde me over een afspraak met haar tante.
Ze hadden net geluncht en de ober, een jonge
vrolijke man met rozijnzwarte ogen,
maakte grappen terwijl hij de koffie serveerde,
kuste haar tantes gepoederde wang
bij vertrek. Ze wandelden twee straten
en haar tante viel dood op de stoep.

Hoe na moet het schuim van de draak
ons komen? Hoe ver moet de scheur
in de hemel opensplijten?
Hoe zouden mensen eruitzien
als we ze zagen zoals ze zijn, doordrenkt
met honing, gestoken en gezwollen,
roekeloos, tegen de tijd genageld?


 —

Ik hou van dit gedicht, omdat het mijn gedicht had kunnen zijn – mijn handpalm, mijn vingertoppen, mijn tante, mijn gekuste wang – als het dat alleen maar geprobeerd had te zijn. Zie je, wij hadden allemaal de uitvinders van de bijbel of van de telescoop kunnen zijn, van zelfs nog grotere dingen misschien, omdat onze ideeën al bestonden voordat we geboren waren, en zullen blijven bestaan na onze dood. Ik weet niet zeker of dit waar is, maar wel dat ons geluk/ongeluk ligt in de tijdspanne van jaren waarin het ons toegestaan is te leven en hun positie in de geschiedenis, en dat dit de reden is dat, jammergenoeg, de meesten van ons lijden aan dat klassieke ‘verkeerde plaats, verkeerde tijd’ (syndroom). De wereldzeeën worden niet vandaag de dag door ons veroverd, omdat je Amerika niet kunt ontdekken als Amerika al het gemak van 24/7 Drive-In Hamburger Paleizen en Borstmelk Die Niet Van Borsten Komt Maar Van Voorverpakt Wit Poeder En Een 1 op 6 Mengverhouding heeft ontdekt. Dit is positief nieuws, maar tegelijkertijd zijn we zo verloren, want gedurende al deze jaren van ongelofelijke ontdekkingen, hebben we de omvang van onze eigen geest ontkend en beperkt: we zullen altijd, meer dan met al het andere in de wereld, bezig zijn met bedekkingen – bedenkingen. Hoe na moet het schuim van de draak ons komen?


Weet je dat je niemand van de dood kunt redden?


Ik denk dat dit het tentamen is dat Tom Wayman de studenten uit het vorige gedicht zou hebben voorgelegd.


Please Answer All Three Of The Following Essay Questions 
– Jennifer Michael Hecht

I
Wat zou het kosten om je te laten zijn
wat je werkelijk wil zijn en waarom is er niemand
die wil meewerken aan de ideeën die je hebt
over jezelf, terwijl het erg makkelijk zou zijn
om eindelijk te erkennen dat jij de duivelse heerser
van deze eilandwereld bent en dat alles wat we hier eten
zure haring is dat we oogsten van vijgenbomen
tijdens de overvloedige zomer en weckflessen
vullen voor de magere maanden
van kou? Voelen deze mannen en vrouwen,
jouw subjecten, meer angst voor je dan liefde?
En waar zijn ze dan bang voor? Gebruik logisch
bewijsmateriaal; toon je werk.

II
Als iemand zou willen dat je
hem sloeg, hard, zou het beter zijn voor hem
te zeggen dat je vader er niet van hield om je
te horen zingen, of te zeggen dat je moeder met opzet
in haar vinger prikte en in de koolsla bloedde, die ze
ieder jaar meebracht naar picknicks van de natuurkundeafdeling
omdat ze er, ondanks haar lach en gala rangschikking
helemaal geen zin in had, niet in je vader,
niet in jou, noch in de logica van tijd en ruimte
en er zodoende voor zorgde dat men haar smart
met de kool naar binnen dronk? Leg je antwoord uit.
Weet je dat je niemand van de dood kunt redden?

III
Waarom verspil je zoveel tijd met nadenken
over de juxtapositie van de waargenomen eindeloosheid
van een moment en het microverloop van een jaar?
Er is overduidelijk niets wat je hier aan kunt doen en toch,
overvallen door liefde voor je vrienden en familie
ren je noch constant naar ze toe en huilt voor hen,
kust hun afgedankte hardloopschoenen als een mindere apostel,
noch weiger je de vraag “hoe gaat het” ooit ook nog maar eens
te beantwoorden, terwijl je er zeker van bent dat je niet weet wat hij betekent?
Je moet zo onderhand toch wel inzien dat
rationele waarheid ondraaglijk is en onmogelijk na te leven
en dat al het mogelijke en draaglijke noodzakelijkerwijs
een logische rotzooi is die leugens belichaamt evenals
contradictoire waarheden. En toch ga je maar door met telefoontjes
plegen, gordijnen ophangen, de overhellende zon vlak voor zonsondergang
je gedachten laten verdrijven,
de snelweg berijden, de hal schoon vegen,
en je kijkt TV, nietwaar, en gaat naar de bank, eet
ijsjes, belt de jongen van de kabelmaatschappij, waarom doe je het
als je je zo zeer bewust bent van de onmogelijkheid
van je doelen gegeven de onvermurwbare
weerstand van de stof? Probeer
zo volledig mogelijk antwoord te geven; tijd is om.